nr. 45
BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 6 december 1999
Naar aanleiding van mondelinge vragen van het Tweede-Kamerlid Rosenmöller
in het vragenuur op 15 juni jl. heeft een debat met uw Kamer plaatsgevonden
over de uitlatingen van een officier van justitie in een rondetafelgesprek
over georganiseerde criminaliteit met het blad «Mr., het Magazine voor
Juristen» over beïnvloeding van rechters en politici. In dat debat
heb ik uw Kamer toegezegd nader onderzoek te zullen doen.
Het onderzoek
Met het oog daarop heb ik het College van procureurs-generaal verzocht
te onderzoeken over welke informatie politie (inclusief uiteraard de rijksrecherche)
en openbaar ministerie beschikken, die mogelijk wijst in de richting van corruptie
bij invloedrijke overheidsfunctionarissen (incl. rechters en politici), teneinde
een landelijk beeld van criminele beïnvloeding van te verkrijgen. Daarbij
heb ik het College verzocht aan te geven tot welke vervolgactie het voorhanden
hebben van dergelijke informatie heeft geleid. Het College heeft vervolgens
de Rijksrecherche opgedragen een onderzoek in te stellen.
Bijgaand treft u aan het ambtsbericht van het College van procureurs-generaal1, waarin wordt ingegaan op de opzet van het onderzoek
en de bevindingen daaruit. Gelet op de aard van de informatie en de belangen
van lopende onderzoeken kan uiteraard slechts een algemeen beeld worden geschetst
van de problematiek. Het vermelden van details of specifieke gegevens zou
immers het gevaar met zich brengen, dat betrokken worden beschadigd op grond
van informatie waarvan de inhoud en status dat niet kan rechtvaardigen.
Conclusies
Het onderzoek wijst uit dat aan de hand van de thans verkregen informatie
in het algemeen geen uitspraken kunnen worden gedaan over de aanwezigheid
van corruptie binnen de betrokken instanties. Het onderzoek heeft «zachte»
informatie (niet op verifieerbare feiten of bronnen gebaseerd
en vaak «van horen zeggen») opgeleverd over mogelijk kwetsbaar
en daardoor compromitterend gedrag van personen. De beschikbare informatie
bevat echter geen aanwijzingen dat criminelen, die van dit vermeend gedrag
kennis zouden dragen, zouden hebben geprobeerd hiervan gebruik te maken.
Concrete informatie over pogingen tot beïnvloeding
van rechters en politici heeft het onderzoek niet opgeleverd. Het onderzoek
geeft derhalve geen bevestiging van hetgeen de officier van justitie destijds,
in de bewoordingen die aan hem worden toegeschreven, heeft gesteld.
Vanzelfsprekend zullen de nog niet afgesloten onderzoeken worden voortgezet.
Mocht daaruit een wijziging van het hierboven geschetste beeld voortvloeien,
dan zal ik u daarover op een gepast moment informeren.
Vervolg
Het College onderkent, dat het ten zeerste gewenst is – niet zelden
ook in het belang van de betrokkene – dat in beginsel signalen, ook
wanneer zij vaag of weinig concreet zijn, nauwkeurig worden beoordeeld op
de mogelijkheid op enigerlei wijze nader onderzoek te verrichten. Op basis
van het onderzoek concludeert het College dat dit in de praktijk om verschillende
redenen onvoldoende gebeurt.
In overleg met mijn ambtsgenoot van BZK, vanuit zijn verantwoordelijkheid
voor de integriteit binnen het overheidsapparaat, zal ik bezien of er in aansluiting
op de bestaande voorzieningen aanleiding is om aanvullende voorzieningen te
treffen.
De Minister van Justitie,
A. H. Korthals