26 800 VI
Vaststelling van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van het Ministerie van Justitie (VI) voor het jaar 2000

nr. 4
LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 30 september 1999

De vaste Commissie voor Justitie1 heeft de navolgende vragen over de brief van de Minister van Justitie d.d. 20 april 1999 inzake «Justitie in de Buurt», alsmede het WODC Onderzoek 1999/1 «Justitie in de Buurt» en het beleidsdocument Justitie op maat aanwezig, de toekomst van justitie in de buurt (J 99-335).

De regering heeft deze vragen beantwoord bij brief van 15 september 1999.

Deze vragen en antwoorden zijn hieronder afgedrukt.

De voorzitter van de commissie,

Van Heemst

De griffier voor deze lijst,

Jonker

Brief van de Minister van Justitie d.d. 20 april 1999 inzake «Justitie in de Buurt»

1

In welk van de vier Jib-experimenten is de doorlooptijd van strafzaken het meest afgenomen? Hoe kan dat worden verklaard? (blz. 1)

In de onderzoeksperiode van het WODC (1997–1998) zijn de doorlooptijden van de Jib-zaken vergeleken met de doorlooptijden van vergelijkbare zaken op het parket. Hieruit bleek dat de afdoening van zaken in de Jibs van Arnhem, Maastricht en Rotterdam significant sneller was dan bij het parket. Vooral in Maastricht is het verschil in gemiddelde doorlooptijd groot: 45 dagen voor Jib tegenover 155 dagen bij het parket. De verklaring hiervoor is dat Jib-Maastricht ervoor zorgt dat verdachten binnen twee weken na het plegen van een delict opgeroepen worden voor de zitting van de parketsecretaris in de wijk.

Inmiddels blijkt ook dat in het Jib-Haarlem de doorlooptijden aanzienlijk zijn verkort, te weten gemiddeld vijf maal zo snel als op het parket. Dit is grotendeels te verklaren uit een gerichte sturing op de input, zowel methodisch als op tempo.

2

Het WODC meldt dat eventuele sancties vaak een meer directe relatie hebben met de omgeving. Wat wordt daarmee bedoeld? Bevordert de tenuitvoerlegging van sancties in de omgeving de vergelding ten opzichte van samenleving of de resocialisatie van de veroordeelde? In hoeverre dient volgens de regering de tenuitvoerlegging van taakstraffen in de wijk plaats te vinden? (blz. 1)

Daarmee wordt bedoeld dat opgelegde taakstraffen vaak in de wijk ten uitvoer worden gelegd. Omdat de Jib-medewerkers, doordat ze in de wijk zitten, meer weten over de verdachte en het feit is maatwerk mogelijk, waardoor het effect van de straf groter kan zijn. Hierbij blijkt de opkomst van Jib-taakgestraften hoog en uitval komt nauwelijks voor.

De tenuitvoerlegging van sancties in de omgeving bevordert zowel de vergelding ten opzichte van de samenleving (de dader maakt iets goed ten opzichte van de samenleving) als de resocialisatie van de veroordeelde (de dader wordt niet uit zijn omgeving gehaald en kan laten zien dat hij ook iets positiefs kan bijdragen). De tenuitvoerlegging van taakstraffen in de wijk is er (mede) op gericht de zichtbaarheid van justitie in de buurt te vergroten. Als buurtbewoners zien dat taakstraffen in de wijk worden uitgevoerd, krijgen ze het gevoel dat er daadwerkelijk wordt opgetreden in hun wijk. De regering staat in beginsel positief ten opzichte van de tenuitvoerlegging van taakstraffen in de wijk, alhoewel zij beseft dat dit lang niet altijd te realiseren of gewenst is.

3

Is er zicht op de effecten ten aanzien van recidive door daders die zijn veroordeeld volgens het Jib-project? (blz. 1)

Nee, ten aanzien van de effecten op recidive zijn nog geen uitspraken te doen, vanwege de relatief korte tijd dat de Jibs functioneren. Wel maakt de snelle reactie – volgens zeggen van de jib-medewerkers – vaak veel indruk op de daders.

4

Kan de regering inzicht geven in de mate van afname van de doorlooptijd? (blz. 1)

In Arnhem is de gemiddelde doorlooptijd bij Jib 42 dagen, tegenover 82 dagen bij het parket. In Maastricht is de gemiddelde doorlooptijd bij Jib 45 dagen, tegenover 155 dagen bij het parket. In Rotterdam is dit 65 dagen tegenover 85 dagen (cijfers uit de WODC-rapportage over 1997/1998).

In Amsterdam is de doorlooptijd (100 dagen) slechts iets minder vergeleken met de doorlooptijd op het parket (101 dagen). Dit is te verklaren uit het feit dat in Amsterdam de hoppers (hulpofficieren bij de politie) de grote aantallen snelle zaken afdoen. Jib-Amsterdam houdt zich om die reden meer bezig met de uitvoering van projecten in de wijk dan met het afdoen van zaken.

In Haarlem is de gemiddelde doorlooptijd tussen het moment van registratie van een zaak en het moment van eindvonnis 75 dagen, tegenover 262 dagen bij het parket.

5

Welke effecten van Jib zullen concreet nog verder worden onderzocht en op welke termijn? (blz. 1)

Verder onderzoek naar de effecten van Jib wordt door het WODC wenselijk geacht. Momenteel wordt de opzet van een effect-evaluatie voorbereid; de registratie bij de jibbureaus zal daarop worden afgestemd. Mogelijke punten die voor effectmeting in aanmerking komen zijn: de snelheid van optreden van justitie (doorlooptijden); het beperken van de afstemmingsverliezen met de Justitiepartners/ het samenwerkingsgehalte op verdachte-niveau ; het verbeteren van de afstemming met de niet-Justitiepartners/ het samenwerkingsgehalte op probleemgebieden-niveau; een betere zichtbaarheid van Justitie in de buurt; een grotere tevredenheid van slachtoffers, andere betrokkenen en buurtbewoners.

6

Wat zijn de gevolgen van een Jib-project voor de betrokken instellingen in de buurt? Welke maatregelen worden getroffen om de samenwerking met deze organisaties verder te verbeteren? (blz. 1)

Door de komst van een Jib-project is er een organisatie in de buurt bijgekomen. Voor de al bestaande organisaties is het daarom noodzakelijk dat aan hen wordt uitgelegd wat de meerwaarde van Jib is en wat de grenzen van Jib zijn. Een duidelijke taakafbakening is nodig, zodat overlap in werkzaamheden wordt vermeden.

In het algemeen geldt dat instellingen tevreden zijn met een grotere betrokkenheid van Justitie bij de wijkproblematiek. Zo zijn in Rotterdam de samenwerking en de contacten tussen politie, bestuur en Justitie gegroeid en verdiept. Ook zijn er contacten ontstaan met bijvoorbeeld de diensten sociale zaken en bouw- en woningtoezicht van de gemeente.

Om de samenwerking verder te verbeteren beveelt het WODC aan om:

– de contacten tussen Jib en de andere organisaties niet persoonsafhankelijk te doen zijn;

– Jib gebruik te laten maken van de informatie (kennis over de wijk en haar bewoners) waarover andere organisaties beschikken.

In de uitgezette beleidslijn denkt de regering voorwaarden te hebben geschapen om hieraan te voldoen.

De bestaande jibbureaus zijn overigens al bezig om de samenwerking te verbeteren middels werkbezoeken en frequente overleggen.

7

Wat zijn volgens de regering de meest voor de hand liggende en tevens meetbare doelstellingen voor een Jib-kantoor? (blz. 2)

Meetbare doelstellingen dienen te worden afgeleid van de in het beleidsdocument gegeven functie-eisen voor Jib-vestigingen. Op lokaal niveau dienen de concrete doelen te worden vastgesteld. In dit verband kan worden gemeld dat Jib-Haarlem (niet in de WODC-evaluatie) zijn eerste projectjaar onder andere heeft afgesloten met een verslag over 63 concrete, meetbare doelstellingen. Hiervan werden er in 1998 20 gehaald, 23 niet gehaald en 20 doorgeschoven naar 1999.

Meetbare doelstellingen voor een Jib-kantoor kunnen zijn:

– er wordt gebruik gemaakt van een criminele kaart van de wijk;

– een bepaalde afname van de doorlooptijden in de strafzaken die bij Jib binnenkomen;

– een bepaalde afname van het aantal technische sepots;

– de tenuitvoerlegging van taakstraffen in de eigen wijk;

– start tenuitvoerlegging van de taakstraf binnen een bepaalde termijn;

– het percentage zaken waarbij de Raad vd Kb een onderzoek instelt bij jeugdigen die een proces-verbaal hebben gehad, wordt verhoogd;

– een afname van een aantal gemelde specifieke overlastdelicten binnen de wijk, binnen een bepaalde termijn.

8

Hoe wil de regering het draagvlak voor het Jib-kantoor vanuit de parket organisatie bevorderen? Hoeveel uren houden de officieren gemiddeld kantoor in de respectievelijke kantoren? (blz. 2)

Het draagvlak voor Jib binnen de parketorganisatie kan worden bevorderd door te stimuleren dat de jibbureaus de communicatie met de parketten intensiveren en structureren, het parketmanagement meer betrekken bij ontwikkelingen binnen het Jib en te stimuleren dat Jib wordt opgenomen in het te ontwikkelen introductieprogramma voor nieuwkomers op het parket. Daarnaast verwacht de regering dat door het hanteren van meetbare doelstellingen en het verrichten van de vervolg-effectevaluatie de resultaten van Jib duidelijker zichtbaar zullen worden en daarmee het draagvlak zullen vergroten.

Overigens bestaat de indruk dat op parketniveau het belang van bezetting van Jib-kantoren minder prioriteit krijgt dan het op niveau houden van de bezetting van het parket. De regering heeft hiervoor begrip, maar wil bevorderen dat inzet in Jib-verband standaard onderdeel gaat uitmaken van het personeelsbeleid. Zij zal dit met het Parket-Generaal bespreken.

Overigens verschilt het draagvlak per Jib; in Maastricht is Jib vanaf het begin volledig geaccepteerd door het parket. In Rotterdam, Arnhem en Amsterdam is het draagvlak in de loop der tijd duidelijk verbeterd.

De uren die de officieren gemiddeld kantoor houden in de Jibs variëren van nul tot fulltime. In een aantal gevallen is de officier (gedeeltelijk) op afstand betrokken bij het Jib-kantoor, en wordt het bemensd op het niveau van parketsecretaris of beleidsmedewerker. Zo houdt in Rotterdam de officier geen kantoor op het Jib, maar besteedt wel zo'n 40% van zijn tijd aan Jib-werkzaamheden. In Haarlem is de officier wel fulltime op het Jib-kantoor. Over het algemeen is sprake van een minimale bezetting van 1,5 fte van rechtskundig personeel.

9

Waarom is de oprichting van Jib-kantoren nodig om tot samenwerking te komen met instellingen die in het veld van politie en justitie werkzaam zijn? Acht de regering het mogelijk de beoogde geïnstitutionaliseerde samenwerking ook vanuit het parket te bevorderen? Wat wordt onder die samenwerking verstaan? (blz. 2)

Met de Jib-kantoren geeft Justitie het signaal af dat zij de afstand tot de justitiabelen en de partners (ook fysiek) wil verkleinen. Jib geeft Justitie de mogelijkheid om meer en betere kennis van de wijk waarin men opereert te vergaren. Justitie dwingt zichzelf als het ware om zelf de atmosfeer van een wijk te leren kennen en de problemen in de wijk van dichtbij mee te maken. Doordat men deze problemen leert kennen wordt het eenvoudiger om samen te werken met de instellingen in de wijk, men gaat als het ware dezelfde taal spreken.

De regering acht het weliswaar mogelijk om een bepaalde mate van deze samenwerking ook vanuit het parket te bevorderen, maar dit zal, vanwege de afstand en de grotere schaal waarop het parket functioneert, niet dezelfde inhoudelijke dimensie kunnen bereiken als in een Jib-kantoor.

Onder die samenwerking wordt verstaan het participeren in samenwerkingsvormen binnen de wijk ten aanzien van wijkveiligheidsplannen en openbare orde. Jib zal daarbij waar mogelijk aansluiten op de plannen die door het bestuur in het kader van het grote stedenbeleid worden ontwikkeld. Jib levert daartoe het justitiële instrumentarium en zal waar mogelijk haar invloed aanwenden om andere diensten en instellingen te bewegen, met behoud van ieders verantwoordelijkheid, een bijdrage te leveren.

10

Als sleutelwoord in het beleidsdocument wordt gemeld het begrip «zichtbaarheid in optreden van justitiediensten». In hoeverre is de regering van oordeel dat bevordert moet worden dat op de Jib-kantoren door de zittende magistraten recht wordt gesproken? (blz. 2)

Van de vier in 1997 gestarte Jib-experimenten is alleen in Maastricht geëxperimenteerd met «de rechter in de wijk». Dit onderdeel van het experiment is echter niet goed van de grond gekomen.

Mede vanwege dit resultaat wordt het specifiek bevorderen van «de rechter in de buurt» momenteel niet nagestreefd. Tegen het houden van incidentele zittingen is echter geen bezwaar.

11

Kan de regering uitleggen wat hij verstaat onder een «pro-actief sluitstuk» op activiteiten van anderen? (blz. 2)

Jib biedt een «pro-actief sluitstuk» op activiteiten van anderen, hiermee wordt bedoeld dat de meerwaarde van de inbreng van het OM binnen een gezamenlijke aanpak is dat het kan dreigen met strafrechtelijke interventie. Justitie kan indien nodig de opdracht geven tot strafrechtelijk ingrijpen (sluitstuk). Jib moet dus uitdrukkelijk niet gezien worden als een instantie die taken van andere instanties zou overnemen. Justitie wil middels Jib een bundeling realiseren van Justitiediensten. Op die manier kan Justitie fijnmaziger resultaten boeken.

Of zoals een deelnemer aan de paneldiscussie uit het WODC-onderzoek het verwoordde: «de aandacht voor preventie en pro-actie maakt van Jib méér dan een organisatie van «zakendraaiers».

12

Aan de hand van welke criteria acht de regering zich in staat te oordelen over de effectiviteit van Jib-kantoren? (blz. 2)

Zie vraag 5 en vraag 7.

13

Welke positieve kwalitatieve informatie is voor de regering bepalend geweest voor haar beslissing tot verdere uitbouw van het Jib-beleid? (blz. 2)

In het WODC-onderzoek zijn interviews gehouden met diverse betrokkenen van Justitie-instanties, is een tevredenheidsenquête onder Jib-klanten gehouden en zijn paneldiscussies gevoerd met samenwerkende organisaties. Zowel uit dit onderzoek als uit de betrokken overleggroepen zijn over het algemeen dusdanige positieve reacties en resultaten naar voren gekomen, dat dat voldoende reden was om te komen tot de wens tot een verdere uitbouw van het Jib-beleid.

Zo geven respondenten van (para)justitiële organisaties, zoals de reclassering en de Raad voor de kinderbescherming, aan dat justitie d.m.v. Jib zichtbaarder en beter aanspreekbaar is geworden. (Mede) door de goede samenwerking kan Jib maatwerk verrichten, zowel in projecten als in individuele gevallen.

In zijn aanbevelingen vermeldt het WODC tevens dat een groot deel van de organisaties van mening is dat Jib moet blijven bestaan en door moet gaan op de ingeslagen weg.

14

Wat wordt verstaan onder een meer systematische centrale coördinatie, waarvan in Amsterdam en Rotterdam sprake zou zijn? (blz. 2)

Indien er in een stad meer dan één Jib-vestiging is, ligt het voor de hand dat er afstemming plaatsvindt bij ontwikkeling van beleid en uitvoering. In Amsterdam is één coördinerend Jib-officier aangewezen. De coördinatie bestaat uit het bewaken van de parketvisie, het bepalen van (gezamenlijke) doelen en het uitwisselen en afstemmen van ideeën en werkwijzen. In Rotterdam vallen de twee Jib-kantoren onder de verantwoordelijkheid van twee verschillende officieren, die echter wel nauw contact met elkaar onderhouden. Dit gebeurt onder andere in de door de parketleiding ingestelde werkgroep Ontwikkeling Justitie in de buurt. Naast de vertegenwoordigers van de beide Jibs participeren in deze werkgroep een lid van de parketleiding en vertegenwoordigers uit diverse geledingen van het parket.

15

Waaraan ontleent de regering de veronderstelling dat een geleidelijke uitbouw van Jib-projecten het draagvlak en de samenwerking met derden doet groeien? Is niet eerder een tegenovergestelde beweging aannemelijk, nu immers de effectiviteit van de Jib-kantoren niet vast staat? (blz. 2)

Door een geleidelijke uitbouw van de Jib-projecten zullen steeds meer parketten te maken krijgen met een Jib-vestiging binnen hun arrondissement. Dit vergroot de bekendheid bij de parketorganisaties met de werkwijze en werkzaamheden van een Jib. Uit de ervaringen in de bestaande Jib-projecten blijkt dat hier het adagium geldt «onbekend maakt onbemind». Zodra de officieren kennis hebben opgedaan over de werkwijze, werkzaamheden en resultaten (zoals kortere doorlooptijden) van de Jibs is de acceptatie van Jib groter.

Ook de samenwerking met derden zal, door een verlenging van het bestaan van de huidige Jibs en door een geleidelijke uitbouw van het aantal Jibs, toenemen en verbeteren. Over de samenwerking met derden wordt verder verwezen naar vraag 35.

Zie ook de vragen 8, 16 en 25.

16

Wat is de reden van het beperkte draagvlak bij de parket-organisaties, en welke maatregelen gaat de regering treffen om dit te verbeteren? (blz. 2)

Een beperkt draagvlak voor Jib is aanwezig bij de officieren; onder de parketsecretarissen van de betrokken parketten is het draagvlak echter goed te noemen. Ook de hoofdofficieren vinden over het algemeen Jib een goed initiatief. De reden van het beperkte draagvlak bij de officieren is waarschijnlijk gelegen in een bepaalde beeldvorming van Jib (meer welzijnswerk dan magistratelijk werk) en het feit dat binnen Jib op een andere dan de traditionele manier met strafzaken wordt omgegaan.

Voor maatregelen om het draagvlak te vergroten zie vraag 8.

17

In de huidige kabinetsperiode zal het evaluatieonderzoek van de projecten Justitie in de buurt worden gecontinueerd, in de vorm van een effectevaluatie. Kan de regering deze term nader toelichten? Wordt hier een evaluatie in kwantitatieve zin, d.w.z. op hun bijdrage aan de veiligheidssituatie, bedoeld? (blz. 2)

Momenteel wordt de opzet van een effectevaluatie voorbereid. Deze effectevaluatie zal (o.a.) gebaseerd worden op door de Jibs vastgestelde meetbare, kwantitatieve en kwalitatieve, doelstellingen. Hierbij kan Jib-Haarlem als voorbeeld dienen. Jib-Haarlem (niet in de WODC-evaluatie) heeft zijn eerste projectjaar onder andere afgesloten met een verslag over 63 concrete, meetbare doelstellingen. Tevens is van belang te melden dat in de wijk in Maastricht waarin het Jib-Maastricht is gevestigd, een leefbaarheids-effectmeting is verricht. In deze meting zijn zowel de objectieve als de subjectieve veiligheid gemeten, waarbij de cijfers over 1999 zijn vergeleken met de cijfers uit 1997. Aanleiding voor het onderzoek vormde een aantal maatregelen, waaronder nadrukkelijk het Jib-project. Citaat uit het onderzoeksrapport: «met name uit de bewoners-enquête zijn duidelijke tekenen van herstel in Wittevrouwenveld naar voren gekomen. In de ogen van de buurtbewoners is de buurt anno 1999 meer leefbaar dan in 1997. Bovendien zijn de inspanningen van instanties zoals de politie, de stadswachten en het Openbaar Ministerie (Justitie in de buurt) voor de buurtbewoners in ieder geval herkenbaar».

18

Waarom worden de Jib-kantoren gefinancierd vanuit de post «Jeugd en geweld»? (blz. 3)

In het kader van het regeerakkoord-cluster Veiligheid is f 75 miljoen aangewend ten behoeve van in hoofdzaak beleidsintensiveringen die behoren tot het terrein jeugd en geweld. Binnen dit cluster Veiligheid zijn ook middelen vrijgemaakt voor de financiering van Jib-kantoren, omdat Jib bijdraagt aan een veiliger leefomgeving in de buurt, bij uitstek de leefomgeving van de opgroeiende jeugd. De f 75 mln. zijn later benoemd als de intensiveringsgelden «Jeugd en Geweld».

19

Heeft de regering de indruk dat de criteria voor het soort zaken dat door Jib wordt behandeld in alle projecten gelijk zijn? Zo nee, acht de regering dit wenselijk of zouden landelijke criteria de voorkeur verdienen? (blz. 3)

Vanzelfsprekend zijn er lokale (accent)verschillen in de behandeling van zaken. Dit geldt echter alleen voor de aard van de binnenkomende zaken; ten aanzien van de afdoening geldt dat de reguliere criteria worden gehanteerd. In de lokale verschillen wegen mee de aard van de lokale problematiek en eventuele verschillen in doelstellingen (bijvoorbeeld al dan niet een accent op jeugd, drugszaken of verkeersoverlast). Overigens vindt zeswekelijks overleg plaats van vertegenwoordigers van de Jib-bureaus met het departement, teneinde op de hoogte te geraken van elkaars werkwijzen en ontwikkelingen, en indien nodig en waar mogelijk tot onderlinge afstemming te komen.

Omdat de parketten en hun werkwijzen onderling verschillen, maar ook de problematiek in de wijken differentieert, acht de regering uniformiteit niet per se wenselijk; de toekomst zal moeten uitwijzen of landelijke criteria gewenst of nodig zijn.

20

Welk criterium zal worden gehanteerd bij de bepaling of het project na vier jaar wordt voortgezet? Wordt een project in elk geval voortgezet als de doelstellingen zijn gehaald? Hoe zullen de middelen worden verdeeld als de meeste projecten geschikt zijn voor voortzetting terwijl er nog veel meer buurten zijn die in aanmerking komen voor een project? (blz. 3)

De voortzetting van een Jib zal niet alleen afhankelijk zijn van de behaalde doelstellingen, maar ook van de mening hierover van de Jib-medewerkers en van de parketorganisatie, van – indien voorhanden – gegevens over de actuele objectieve en subjectieve veiligheid en van de opvattingen van het gemeentebestuur. Bij het besluit over voortzetting wordt zowel gekeken naar de noodzakelijkheid als naar de wenselijkheid. Indien de doelstellingen zijn gehaald hoeft dit niet per se te leiden tot stopzetting van het project; er kan ook besloten worden tot voortzetting met nog eens vier jaar, waarbij een aanpassing van de doelstellingen gewenst lijkt. Ook kan besloten worden tot het verplaatsen van het Jib naar een andere wijk.

Voor wat betreft de verdeling van de middelen wordt opgemerkt dat gekozen is voor een geleidelijke uitbouw van de Jib-projecten. Gezien de beschikbare middelen in de komende jaren wil dit zeggen dat een uitbreiding met 7 à 8 Jibs per jaar mogelijk is. De Jib-gelden worden beschouwd als een stimuleringsfonds ten behoeve van lokale initiatieven. Bij de financiering wordt ervan uitgegaan dat de betrokken organisaties ook zelf investeren in de jib-bureaus.

Indien er in een bepaald jaar meer aanvragen zijn dan de middelen mogelijk maken, dan wordt op zwaarte van de problematiek en kwaliteit van de aanvraag beslist.

WODC Onderzoeksnotities 1999/1 «Justitie in de Buurt»

21

Eén van de doelen is het buitenrechtelijk afdoen van strafzaken. Is de regering van mening dat dit kan leiden tot rechtsongelijkheid in de verschillende steden, in aanmerking nemend dat de Jib-projecten zo geheel verschillend zijn opgesteld en uitgevoerd worden. Zo ja, welk beleid staat de regering voor om dit te voorkomen? Zo nee, waarom niet? (blz. 3)

Het buitenrechtelijk afdoen van strafzaken, één van de doelen van Jib, wil niet zeggen dat hierdoor rechtsongelijkheid ontstaat. Dit geldt zowel in de relatie tot de andere jibbureaus als tot de parketten. Bij de afdoening van zaken worden, ook door de Jibs, de reguliere criteria gehanteerd. Het buitenrechtelijk afdoen geeft de Jibs wel meer mogelijkheden om maatwerk te leveren, afhankelijk van de plaatselijke problematiek en omstandigheden.

22

Eén van de criteria die de regering stelt aan een nieuw Jib-project, is de vitaliteit van een wijk. Hoe gaat de regering om met de problematische wijken waar deze vitaliteit ontbreekt en de daarover ontwikkelde kennis?

Uiteraard kan het niet zo zijn dat Justitie zich van problematische wijken met een zeer ernstige criminaliteitsproblematiek zou afwenden. Het gevaar van getto-vorming onstaat op het moment dat de overheid zich terugtrekt uit buurten met ernstige problemen. Een vestiging van Justitie in de buurt is echter alleen dan op zijn plaats indien deze onderdeel uitmaakt van een gezamenlijke krachtsinspanning met andere overheidsdiensten. Jib dient slechts te worden ingezet indien zowel sprake is van ernstige veiligheidsproblematiek als van een stevige infrastructuur van politie en gemeentelijke diensten. In wijken waarin nog geen sprake is van een dergelijke stevige infrastructuur dient deze eerst gerealiseerd te worden.

23

Is er een resultaat van Jib aan te geven in termen van aantallen overtredingen/misdrijven in de betrokken wijken? (blz. 43)

Met uitzondering van de wijk Wittevrouwenveld in Maastricht zijn er geen direkte cijfers voorhanden over aantallen overtredingen en misdrijven in de Jib-wijken. Maar ook als die cijfers er wel zouden zijn, is moeilijk aan te tonen op welke wijze deze, positief dan wel negatief, rechtstreeks beïnvloed zijn door de aanwezigheid van Jib. Zo is het zeer goed mogelijk dat door de aanwezigheid van Jib de aangiftebereidheid onder de bewoners is gestegen. Verder geldt dat een buurt een dermate dynamisch en omvangrijk geheel is, waarop vele krachten tegelijk hun invloed uitoefenen, dat eventuele effecten van Jib in de praktijk niet te isoleren zijn.

24

Zijn de activiteiten die de Officieren van Justitie in het kader van het project verrichten kerntaken van het OM, of zijn er taken die evenzeer of wellicht beter door andere instanties zouden kunnen worden uitgevoerd? Zo ja, in welke mate? (blz. 44/45)

De activiteiten die de officier verricht in het kader van Jib zijn voor het merendeel kerntaken van het OM. De «nieuwe» werkzaamheden die op het Jib-bureau worden verricht, zoals het gezamenlijk analyseren van de oorzaken van criminaliteitsproblemen en het vervolgens gezamenlijk zoeken van oplossingen, waarbij het strafrecht als stok achter de deur wordt gebruikt, zijn te beschouwen als afgeleide taken van deze kerntaken. In het jaarplan van het OM wordt over deze kerntaak het volgende opgemerkt: «het OM zorgt voor een afgewogen, op het recht gebaseerde, inzet van het strafrecht bij de handhaving van wetten. Daartoe behandelt het OM strafzaken op zorgvuldige wijze en onderneemt het stappen om samen met anderen een verantwoorde en effectieve wetsnaleving te bereiken». Het inzetten van het strafrecht is een taak die niet door andere instanties dan het OM kan worden uitgevoerd.

25

Kan concreet worden aangegeven wat de oorzaak is van het geringe draagvlak van justitie in de buurt bij het Openbaar Ministerie? (blz. 73)

Justitie in de buurt vraagt om een andere benadering van strafzaken die bij het OM binnenkomen. Zo kunnen bij Jib strafzaken aanleiding geven tot het, tezamen met de partners, starten van nieuwe projecten met als doel de veiligheid in de wijk te verbeteren. Ook wordt er naar gestreefd zoveel mogelijk zaken pre-gerechtelijk af te doen. Deze andere aanpak van strafzaken vindt nog niet veel ondersteuning bij officieren die van mening zijn dat dit niet tot de magistratelijke taken van het OM behoort.

Zie ook vraag 15 en vraag 16.

26

Uit het WODC-rapport blijkt dat het ontbreken van specifieke en meetbare doelstellingen van Jib om een aantal redenen nadelig is. Is een goede evaluatie mogelijk zonder van tevoren vastgestelde doelstellingen? Kan de regering haar visie geven over dit discussiepunt? (blz. 76)

Jib is in 1997 gestart als een experiment. De 4 experimentele Jib-kantoren zijn bij de opzet vrij geweest in het opstellen van hun eigen doelstellingen met als reden de experimenten niet voortijdig te beperken door een groot aantal regels. Juist om ruimte te bieden aan individuele ideeën en specifieke problemen van de wijken hebben de Jib's veel ruimte gekregen. Bovendien was er geen kant-en klaar-succesrecept voorhanden. Bij een zgn. effectevaluatie zijn concrete en meetbare doelstellingen essentieel. Het onderzoek van het WODC betreft evenwel een procesevaluatie, waarmee het ontwikkelproces bij de 4 experimentele Jib's is gevolgd.

Het door het WODC geconstateerde gebrek aan meetbare doelstellingen heeft vooral betrekking op concrete activiteiten in het kader van de veiligheidsproblematiek. De regering acht beperkte informatie op dit punt geen onoverkomelijk probleem bij de beslissing te komen tot een selectieve uitbouw van het Jib-beleid. Overigens geldt voor nieuwe kantoren dat zij stringenter gebonden worden aan de mogelijkheid tot (effect)evaluatie van hun aanwezigheid.

27

In de werkzaamheden van de diverse Jib-projecten blijken in de loop van het experimentele jaar nogal wat veranderingen te hebben plaatsgevonden, wellicht mede door het ontbreken van doelstellingen. De beslissingen over veranderingen in de werkzaamheden worden meer op ad-hoc basis genomen dan op grond van bepaalde principes of richtlijnen. Acht de regering dit een juiste ontwikkeling? (blz. 76)

Door het WODC is erop gewezen dat het voor sommige vestigingen ontbrak aan meetbare en concrete doelstellingen. Voor de experimentele periode wordt dit door de regering niet als onoverkomelijk probleem gezien. Zoals in de beleidsbrief staat vermeld zullen voor de nieuwe vestigingen en bij continuering van de bestaande bureaus op dit punt hardere eisen worden gesteld. Ook ten aanzien van de verschuiving in werkzaamheden geldt dat deze beter in kaart dienen te worden gebracht. Overigens wordt momenteel vanuit de bureaus gezamenlijk gewerkt aan een inventarisatie van gebruikte «instrumenten» en werkzaamheden, teneinde een grotere coherentie te krijgen in het Jib-bedrijf – in het algemeen en per vestiging.

28

In welke plaatsen is de regering van plan «front offices» op te richten? Hoe worden die kantoren gefinancierd? (blz. 77)

Vooralsnog is één front-office gevestigd in Eindhoven. Dit front-office wordt medegefinancierd vanuit de Justitiemiddelen in het kader van het grotestedenbeleid. Ook voor diverse andere plaatsen wordt vanuit het OM gedacht aan front-offices. Daarbij kunnen mengvormen ontstaan tussen Jib-bureaus en front-offices door de schaal (een stadsdeel is zo groot als een kleine stad) en werkwijze (het betrekken van andere Justitiediensten kan ook op stedelijk niveau). De ministeriële adviescommissie zal zich buigen over deze ontwikkeling en de mogelijkheid en wenselijkheid om deze (gedeeltelijk) in het kader vanuit het Jib-beleid financieel te ondersteunen. Daarbij zij aangetekend dat de regering de front-offices primair opvat als onderdeel van de reorganisatie en modernisering van het OM.

29

Wat is de verklaring voor het feit dat tussen Jib-kantoren en slachtofferhulp weinig contacten hebben plaatsgevonden? In hoeverre ziet de regering voor Jib-kantoren een taak bij het verhalen van schade op grond van de Wet Terwee? (blz. 77)

Uit het onderzoek van het WODC komt naar voren dat er weinig contacten hebben plaatsgevonden tussen Jib en slachtofferhulp. Dit heeft de volgende oorzaak: omdat in Amsterdam slachtofferhulp in het Jib-pand zit en in Maastricht in het samenwerkingsproject, worden in deze Jibs de gesprekken met slachtofferhulp niet apart geregistreerd. Ook in Haarlem zit slachtofferhulp in het Jib-gebouw. In Rotterdam en Arnhem is er geen contact met slachtofferhulp. Dit heeft vooral te maken met het feit dat slachtoffers direkt door de politie worden doorverwezen naar slachtofferhulp, en dus niet bij Jib komen.

Voorzover bij Jib strafbare feiten worden afgedaan waarvan slachtoffers schade hebben ondervonden is het de taak van de schadebemiddelaar (indien aanwezig) van Jib ervoor te zorgen dat, indien het slachtoffer daar prijs op stelt en de zaak zich daarvoor leent, te zorgen dat een schaderegeling tussen de dader en het slachtoffer op grond van de regelgeving Terwee tot stand komt. Mocht een dergelijke regeling niet tot stand komen of de zaak zich niet voor bemiddeling lenen, en de verdachte wordt gedagvaard dan dient het OM de benadeelde een voegingsformulier toe te zenden, zodat deze zich kan voegen in het strafproces. Strafzaken die behandeld worden bij de Jibs wijken derhalve in dat opzicht niet af van zaken die bij het parket binnenkomen.

30

Dient conflictbemiddeling tot het takenpakket van het Jib te horen? (blz. 78)

Conflictbemiddeling kan deel uitmaken van het takenpakket van een Jib, mits het een conflict betreft dat tot strafbaar gedrag heeft geleid of kan leiden en de bemiddeling zich beperkt tot dat gedrag. Het takenpakket is echter met name afhankelijk van het feit welke organisaties in een Jibbureau zitten.

31

Hoe verklaart de regering de opvatting van het WODC dat «op het parket een zaak slechts één van de vele is en dat de juiste mentaliteit ontbreekt»? (blz. 79)

De in het WODC-rapport vermelde zin betreft geen opvatting van het WODC, maar verwijst naar uitspraken van respondenten uit het onderzoek. Met deze opmerking hebben zij kennelijk bedoeld dat op het parket vaak het inzicht ontbreekt in de achterliggende problemen.

32

Zijn er andere actoren (zoals de jeugdhulpverlening), die fysiek met de justitie in de Buurt bureaus zouden moeten worden geïntegreerd? (blz. 80)

In een enkele Jib-vestiging zijn de medewerkers van de gezinsvoogdij en Halt actief (naast slachtofferhulp, kinderbescherming en reclassering). Het gaat hierbij om Justitie-gerelateerde taken. De regering acht het niet wenselijk om andere actoren fysiek te integreren, teneinde de verschillende verantwoordelijkheden transparant te houden. Overigens wordt wel gestreefd naar zoveel mogelijk samenwerking met andere actoren.

33

In het rapport van het WODC wordt ook de financiële situatie genoemd als knelpunt.

Deelt de regering de mening van het WODC op dit punt? Heeft de regering hier een oplossing voor gevonden? (blz. 82)

Jib-kantoren zijn relatief dure voorzieningen. Uitgangspunt van beleid is dat zij in beperkte mate worden uitgebouwd. Hiertoe heeft de regering in het kader van het regeerakkoord een fonds van 7 miljoen gulden beschikbaar gesteld. Van de opbrengst «fiscalisering omroepbijdragen» stelt de regering nog eens een extra 5 miljoen gulden beschikbaar voor de ontwikkeling van «Justitie op maat aanwezig». Vooralsnog lijken hiermee financiële knelpunten te kunnen worden opgelost.

34

Het draagvlak binnen het parket ten aanzien van de Jib-experimenten laat te wensen over. Is de regering voornemens dit te veranderen? Zo ja, met welke maatregelen? Zo nee, waarom niet? (blz. 82)

Zie vraag 8 en vraag 15.

35

De samenwerking met externen is nog te veel persoonsafhankelijk en te weinig geïnstitutionaliseerd in organisaties. Ziet de regering mogelijkheden dit te veranderen? (blz. 82)

Afhankelijkheid van personen is een gegeven in iedere kleinschalige samenwerkingsrelatie. Wel kan ernaar worden gestreefd dergelijke samenwerkingsrelaties in een breder kader op te nemen. In dit verband kan gewezen worden op de groeiende samenwerking van Justitie-diensten op arrondissementaal niveau in het kader van het grotestedenbeleid. Daarnaast bestaan reeds langere tijd de arrondissementale platforms jeugdcriminaliteit. Een nauwe relatie tussen dergelijke verbanden en de wijkvestigingen ligt in de rede.

36

De samenwerkende organisaties kunnen geen aanspraak doen op subsidies om medewerking te kunnen verlenen aan het Jib. Welke mogelijkheden ziet de regering om deze organisaties tot samenwerking te bewegen of te dwingen, daar deze organisaties genoemd worden in de selectiecriteria van nieuwe projecten? (blz. 83)

De regering voorziet in financiële middelen voor de fysieke vestiging van een Jib-kantoor en voor de personele bezetting vanuit het Openbaar Ministerie, aangezien en voor zover het hier gaat om een volstrekt nieuwe activiteit van het Openbaar Ministerie. Voor de overige organisaties wordt ervan uitgegaan dat zij participatie kunnen bekostigen vanuit de eigen middelen, omdat het werk vanuit de Jib-vestiging meer aansluit bij de reguliere taken. Overigens zal met ingang van 2000 een klein fonds in het leven worden geroepen, teneinde aantoonbare extra werkzaamheden van die organisaties in het kader van Justitie in de buurt te kunnen financieren.

37

Hoe verklaart de regering dat de Jib-kantoren niet zijn aangesloten op het informatiesysteem van de politie? Hoe wil de regering dat alsnog bevorderen? (blz. 83)

Op informatieverstrekking door de politie zijn specifieke privacyreglementen van toepassing. Dit beperkt de mogelijkheid voor derden tot aansluiting op het registratiesysteem. Enkele Jib-kantoren, te weten Maastricht en Rotterdam-Delfshaven, zijn aangesloten op het informatiesysteem van de politie. De overige Jib-kantoren zijn dat niet; zij ontvangen echter wel dagrapporten en mutaties van de politie en vaak zijn de lijnen tussen politie en jib zeer kort (zo is Jib-Haarlem gehuisvest in het politiebureau). De meeste Jib-bureaus geven daarom te kennen geen behoefte te hebben aan aansluiting.

38

Uit het rapport blijkt dat het draagvlak van de organisatie waaruit de Jib voortkomt, de parketorganisatie smal, is. Welke maatregelen staat de regering voor om het draagvlak te vergroten? (blz. 84)

Zie de vragen 8, 15, 16 en 34.

39

In hoeverre wordt het «cliënt-volg-systeem» met betrekking tot criminele jongeren toegepast in Jib verband? Hoe zijn de ervaringen daarmee? (blz. 85)

Het cliëntvolgsysteem is momenteel nog niet operationeel in het kader van Justitie in de buurt. Het is te vroeg om hierover uitspraken te doen.

40

Welke organisaties zijn van oordeel dat Jib in een behoefte voorziet en goed werk levert? (blz. 85)

Een groot deel van de organisaties, en dan met name de (para)justitiële organisaties, zijn over het algemeen enthousiast over het Jib. Op het gebied van de samenwerking met Jib, met name wat betreft het gebruik maken van elkaars kennis, geven een aantal wat verder van Jib verwijderde maatschappelijke organisaties aan dat daar verbetering in gewenst is.

41

Hoe stelt de regering zich voor de laagdrempeligheid van Jib-kantoren voor allochtonen wijkbewoners te vergroten? (blz. 86)

In een aantal Jib-vestigingen (bijvoorbeeld Amsterdam, Rotterdam en Haarlem) is reeds sprake van een gerichte oriëntatie op allochtone wijkbewoners. Zo bezoeken Jib-medewerkers uit Rotterdam vergaderingen van allochtonenverenigingen in de wijk. De regering is voornemens om in het kader van het Criem-beleid vanuit de Jib-bureaus «Criem-projecten» te stimuleren. Deze kunnen worden gericht op het betrekken van vertegenwoordigers van minderheidsgroepen bij het veiligheidsbeleid en bij preventieve activiteiten; daarnaast ligt gerichte voorlichting over Justitie en een gericht beleid vanuit slachtofferhulp in de rede.

Justitie op maat aanwezig, «De toekomst van justitie in de buurt»

42

Waarom acht de regering het niet wenselijk om algemene voorwaarden te stellen aan de vestiging van Jib-bureaus, behalve de duidelijke herkenbaarheid als vestiging van Justitie? (blz. 9)

Zoals uit de titel van het beleidsdocument, Justitie op maat aanwezig, mag blijken, ligt aan de Jib-vestigingen de basisfilosofie ten grondslag dat Justitie aan moet sluiten bij de lokale veiligheidsbehoefte. Binnen de wettelijke en de in het beleidsdocument geformuleerde kaders bestaat ruimte voor eigen opzet en invulling.

43

Met betrekking tot de personele bezetting van een Jib-kantoor laten de huidige experimenten een vrij groot verloop zien in functionarissen. Waar is dit aan te wijten en welke maatregelen kan de regering nemen om deze ontwikkeling tegen te gaan? (blz. 9)

Er lijkt sprake te zijn van een groot verloop; bij de vier eerste experimenten zullen in september nog slechts enkele van de circa tien inhoudelijke medewerkers actief zijn. Hierbij zij aangetekend dat binnen het Openbaar Ministerie sowieso veel functiewisselingen plaatsvinden, mede als gevolg van een actief mobiliteitsbeleid. Bovendien is in vrijwel alle gevallen sprake van promoties, hetgeen iets zegt over de kwaliteit van de Jib-medewerkers. Er zijn geen redenen om deze ontwikkeling tegen te gaan.

Overige Vragen

44

Kan de regering concreet aangeven of en zo ja in welk opzicht de Wet bescherming Persoonsgegevens het werken van het Jib bemoeilijkt?

De meeste Jib-kantoren geven aan dat zij tot nu toe weinig moeilijkheden hebben ondervonden met betrekking tot de Wet bescherming Persoonsgegevens. Door de nauwere samenwerking met andere instanties komt het in sommige vestigingen voor dat op casusniveau overleg plaatsvindt, waarbij ook privacy-gevoelige informatie aan de orde kan zijn. In deze gevallen zou de Wet Bescherming Persoonsgegevens het werken van de Jib-vestiging kunnen bemoeilijken. In dit verband wordt gewerkt aan een privacy-regelement voor de jib-bureaus.


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Van de Camp (CDA), Biesheuvel (CDA), Swildens-Rozendaal (PvdA), Scheltema-de Nie (D66), Kalsbeek-Jasperse (PvdA), Zijlstra (PvdA), Apostolou (PvdA), Middel (PvdA), Van Heemst (PvdA), voorzitter, Dittrich (D66), ondervoorzitter, Rabbae (GL), Rouvoet (RPF), Van Oven (PvdA), O. P. G. Vos (VVD), Van Wijmen (CDA), Patijn (VVD), De Wit (SP), Ross-van Dorp (CDA), Niederer (VVD), Nicolaï (VVD), Halsema (GL), Weekers (VVD), Van der Staaij (SGP), Wijn (CDA), Brood (VVD).

Plv. leden: Balkenende (CDA), Verhagen (CDA), Wagenaar (PvdA), Van Vliet (D66), Arib (PvdA), Duijkers (PvdA), Kuijper (PvdA), Albayrak (PvdA), Barth (PvdA), De Graaf (D66), Karimi (GL), Schutte (GPV), Santi (PvdA), Van den Doel (VVD), Rietkerk (CDA), Rijpstra (VVD), Marijnissen (SP), Buijs (CDA), Passtoors (VVD), Van Blerck-Woerdman (VVD), Oedayraj Singh Varma (GL), De Vries (VVD), Van Walsem (D66), Eurlings (CDA), Kamp (VVD).

Naar boven