26 735
Wijziging van de Gemeentewet ter verbetering van de mogelijkheden tot bestrijding van grootschalige verstoringen van de openbare orde

nr. 9
AMENDEMENT VAN HET LID SCHELTEMA-DE NIE

Ontvangen 9 februari 2000

De ondergetekende stelt het volgende amendement voor:

I

In artikel I vervalt onderdeel A

II

In artikel I, onderdeel B, wordt in artikel 176a, tweede lid, na onderdeel a, onder vervanging van «, en» aan het slot van onderdeel a door een komma, een nieuw onderdeel ingevoegd, luidende:

ab. jegens personen die een door de raad bij verordening vastgesteld en daartoe aangewezen specifiek voorschrift dat strekt tot handhaving van de openbare orde of beperking van gevaar in omstandigheden als bedoeld in artikel 175, groepsgewijs niet naleven, en

III

In artikel I, onderdeel B, wordt artikel 176a, derde lid, vervangen door:

3. De beslissing tot ophouding wordt op schrift gesteld. De schriftelijke beslissing is een beschikking. Indien de situatie dermate spoedeisend is dat de burgemeester de beslissing tot ophouding niet tevoren op schrift kan stellen, zorgt hij alsnog zo spoedig mogelijk voor de opschriftstelling en voor de bekendmaking.

4. De beschikking vermeldt welk voorschrift niet wordt nageleefd.

5. De burgemeester laat tot ophouding als bedoeld in het eerste lid niet overgaan dan nadat de personen uit de in het eerste lid bedoelde groep in de gelegenheid zijn gesteld de tenuitvoerlegging van de beschikking tot ophouding te voorkomen, door alsnog het voorschrift, bedoeld in het vierde lid, na te leven.

6. De burgemeester draagt er zorg voor dat zo spoedig mogelijk een verslag van de bevindingen inzake de tenuitvoerlegging van de ophouding wordt opgesteld.

7. De ophouding mag niet langer duren dan de tijd die nodig is ter voorkoming van voortzetting of herhaling van de niet-naleving, met een maximum van twaalf uren.

8. De plaats van ophouding dient geschikt te zijn voor de opvang van de op te houden personen. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels hieromtrent worden gesteld.

9. De burgemeester draagt er voor zover mogelijk zorg voor dat de opgehouden personen in de gelegenheid worden gesteld door een daartoe door hem aangewezen ambtenaar hun gegevens te laten vastleggen ten bewijze dat zij zijn opgehouden.

10. Artikel 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing op de beschikking tot ophouding.

11. Indien tegen de beschikking tot ophouding een verzoek om een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht wordt gedaan:

a. wordt in afwijking van artikel 8:83, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, de verzoeker die is opgehouden zo mogelijk nog tijdens zijn ophouding door de president gehoord;

b. doet de president in afwijking van artikel 8:84, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht onmiddellijk na het horen van partijen uitspraak, en

c. wordt, in afwijking van artikel 8:82, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, geen griffierecht geheven.

12. Bij de beoordeling van het verzoek betrekt de president tevens de rechtmatigheid van de tenuitvoerlegging van de beschikking tot ophouding jegens verzoeker.

13. Indien de president een of meer verzoeken toewijst op de grond dat de beschikking tot ophouding naar zijn voorlopig oordeel onrechtmatig is, kan hij bepalen dat alle personen die op basis van de betrokken beschikking zijn opgehouden, onverwijld in vrijheid worden gesteld.

14. Het twaalfde lid is van overeenkomstige toepassing op de beoordeling van een beroep tegen de beschikking tot ophouding als bedoeld in artikel 8:1 van de Algemene wet bestuursrecht.

IV

In artikel I, onderdeel C, vervalt: 154a,.

V

In artikel I, onderdeel D, vervalt: krachtens artikel 154a en.

Toelichting

De burgemeester krijgt in het kader van zijn noodbevoegdheden de bevoegdheid om groepen personen tijdelijk te doen ophouden en deze zo nodig over te brengen naar een bepaalde plaats. Die bevoegdheid krijgt hij zowel ten aanzien van personen die zijn bevelen of noodverordeningen hebben overtreden als ten aanzien van personen die een raadsverordening hebben overtreden. Waar het een en dezelfde bevoegdheid betreft doch slechts het overtreden voorschrift verschilt, verdient het de voorkeur deze bevoegdheid ook in een artikel vast te leggen. De keuze voor twee soorten bevoegdheden van de burgemeester ondergebracht in twee afzonderlijke artikelen, – een krachtens de Gemeentewet en de andere krachtens attributie door de raad – kan gemakkelijk tot interpretatieproblemen leiden. Door opname in een en dezelfde bepaling kunnen die worden vermeden.

Scheltema-de Nie

Naar boven