26 732
Algehele herziening van de Vreemdelingenwet (Vreemdelingenwet 2000)

nr. 8
NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 21 februari 2000

Het wetsvoorstel wordt als volgt gewijzigd:

1. In artikel 1, onder e, wordt «leden van de gezinnen» steeds vervangen door: familieleden.

2. Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:

a. In het vierde lid, onderdeel a, wordt na «en het beleid ter zake» ingevoegd: , waaronder begrepen wijziging van deze wet.

b. Aan het vijfde lid wordt een volzin toegevoegd, luidende:

Daarbij kan worden afgeweken van artikel 20, eerste lid, en 26, eerste lid, van de Kaderwet adviescolleges.

3. Artikel 3, tweede lid, komt te luiden:

2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over het eerste lid.

4. In artikel 5, derde lid, wordt na «een verblijfsvergunning» ingevoegd: als bedoeld in de artikelen 26 of 31.

5. Artikel 8, onderdelen f en g, komen te luiden:

f. in afwachting van de beslissing op een aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning, bedoeld in de artikelen 13 en 26, terwijl ingevolge deze wet dan wel op grond van een rechterlijke beslissing uitzetting van de aanvrager achterwege dient te blijven totdat op de aanvraag is beslist;

g. in afwachting van de beslissing op een aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning, bedoeld in de artikelen 18 en 31, of tot het verlengen van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning, bedoeld in de artikelen 13 en 26, of een wijziging ervan, terwijl ingevolge deze wet of op grond van een rechterlijke beslissing uitzetting van de aanvrager achterwege dient te blijven totdat op de aanvraag is beslist;

6. De afdelingen 2 en 3 van hoofdstuk 3 worden vernummerd tot 3 en 4.

7. Na artikel 12 wordt een nieuwe afdeling ingevoegd, luidende:

AFDELING 2. DE VERBLIJFSVERGUNNING

Artikel 12a

Een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning wordt slechts ingewilligd indien:

a. internationale verplichtingen daartoe nopen;

b. met de aanwezigheid van de vreemdeling een wezenlijk Nederlands belang is gediend, of

c. klemmende redenen van humanitaire aard daartoe nopen.

8. Aan artikel 13, tweede lid, wordt een volzin toegevoegd, luidende:

Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de beperkingen en voorschriften.

9. Artikel 14 wordt als volgt gewijzigd:

a. In onderdeel a vervalt «niet beschikt over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf dan wel».

b. Het eerste lid, onderdeel g, komt te luiden:

g. de vreemdeling niet voldoet aan de beperking, verband houdende met het doel waarvoor hij wil verblijven.

c. In het tweede lid wordt «bedoeld in het eerste lid, onder b en c,» vervangen door: bedoeld in het eerste lid.

10. Artikel 16 wordt als volgt gewijzigd:

a. In het eerste lid vervalt onderdeel h. De puntkomma aan het slot van onderdeel g wordt vervangen door een punt.

b. In het tweede lid wordt «bedoeld in het eerste lid, onder b en d» vervangen door: bedoeld in het eerste lid.

11. Artikel 19 wordt gewijzigd als volgt:

a. Het eerste lid, onderdeel a, komt te luiden:

a. al of niet tezamen met het gezinslid bij wie hij verblijft, niet zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan;

b. Onderdeel e komt te luiden:

e. onjuiste gegevens heeft verstrekt dan wel gegevens heeft achtergehouden terwijl die gegevens tot afwijzing van de aanvraag tot het verlenen, wijzigen of verlengen zouden hebben geleid;

c. Er wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

f. op de dag waarop de aanvraag is ontvangen, het verblijfsrecht van de vreemdeling van tijdelijke aard is.

d. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de gronden, bedoeld in het eerste lid.

12. Artikel 20 wordt als volgt gewijzigd:

a. Aan het begin van de tekst wordt het cijfer 1. geplaatst.

b. Onderdeel e vervalt en aan het slot van onderdeel d wordt de punt komma vervangen door een punt.

c. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de gronden, bedoeld in het eerste lid.

13. Aan artikel 24 wordt een lid toegevoegd, luidende:

3. Indien de vreemdeling de aanvraag tot verlenging, dan wel de gegevens waaruit blijkt dat aan de voorwaarden wordt voldaan niet tijdig heeft ingediend en hem dit niet is toe te rekenen, kan de verblijfsvergunning worden verlengd met ingang van de dag na die waarop de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning waarvoor verlenging is gevraagd afloopt.

14. Artikel 26, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:

a. In de tweede volzin wordt «Bij algemene maatregel van bestuur worden de gevallen aangewezen» vervangen door: Bij algemene maatregel van bestuur kunnen de gevallen worden aangewezen.

b. In de derde volzin wordt «Daarbij worden regels gesteld» vervangen door: Daarbij kunnen regels worden gesteld.

15. Artikel 29, derde lid, komt te luiden:

3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot het tweede lid, onder j.

16. Artikel 30 wordt als volgt gewijzigd:

a. voor de bestaande tekst wordt het cijfer 1 geplaatst.

b. Onderdeel e, vervalt en de puntkomma aan het slot van onderdeel d wordt vervangen door een punt.

c. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot het eerste lid, onder a, b en d.

17. Artikel 33 wordt als volgt gewijzigd:

a. voor de bestaande tekst wordt het cijfer 1 geplaatst.

b. Onderdeel e, vervalt en de puntkomma aan het slot van onderdeel d wordt vervangen door een punt.

c. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot het eerste lid.

18. In artikel 34, onder b, wordt «van een verblijfsvergunning» vervangen door: een verblijfsvergunning

19. Artikel 40, tweede lid, komt te luiden:

2. Artikel 3:47 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing, indien de aanvraag, bedoeld in het eerste lid, wordt ingewilligd.

20. Artikel 41 wordt als volgt gewijzigd:

a. In het eerste lid wordt «artikel 40, eerste lid,» vervangen door: artikel 40.

b. Het tweede lid vervalt alsmede de aanduiding «1».

21. Artikel 42, wordt als volgt gewijzigd:

a. Het derde lid komt te luiden:

3. Indien een besluit als bedoeld in artikel 41 is toegepast, wordt, in afwijking van het tweede lid, de verblijfsvergunning verleend met ingang van de datum waarop de aanvraag is ingewilligd, met dien verstande dat de verblijfsvergunning uiterlijk één jaar na de datum waarop de aanvraag is ontvangen ingaat.

b. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

5. Indien de vreemdeling de aanvraag tot verlenging van de verblijfsvergunning bedoeld in artikel 26, dan wel de gegevens waaruit blijkt dat aan de voorwaarden wordt voldaan niet tijdig heeft ingediend en hem dit niet is toe te rekenen, kan de verblijfsvergunning worden verlengd met ingang van de dag na die waarop de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning waarvoor verlenging is gevraagd afloopt. De voorgaande volzin is van overeenkomstige toepassing op de aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 31.

22. Aan artikel 49, derde lid, wordt een volzin toegevoegd, luidende:

Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld.

23. Aan artikel 53, tweede lid, wordt aan het slot een volzin toegevoegd, luidende:

Gelijke bevoegdheid bestaat indien de vreemdeling te kennen geeft een aanvraag te willen indienen.

24. In artikel 55, derde lid, wordt «vier weken» vervangen door: acht weken.

25. Artikel 57, tweede lid, komt te luiden:

2. Indien de voor de terugkeer van de vreemdeling noodzakelijke bescheiden voorhanden zijn, dan wel binnen korte termijn voorhanden zullen zijn, wordt het belang van de openbare orde geacht de bewaring van de vreemdeling te vorderen, tenzij de vreemdeling rechtmatig verblijf heeft gehad op grond van artikel 8, onder a tot en met e, en m.

26. In artikel 66, derde lid, wordt «worden regels gesteld» vervangen door: kunnen regels worden gesteld.

27. In artikel 68, eerste lid, wordt «In afwijking van artikel 2:1» vervangen door: In afwijking van de artikelen 2:1 en 8:24.

28. Artikel 69, vijfde lid, wordt als volgt gewijzigd:

a. In de eerste volzin wordt «artikel 41, eerste lid,» vervangen door: artikel 41.

b. De tweede volzin komt te luiden:

De artikelen 68, eerste lid, en 87 zijn van overeenkomstige toepassing.

29. In artikel 77, tweede lid, wordt «artikel 41, eerste lid,» vervangen door: artikel 41.

30. In artikel 79 wordt «In afwijking van artikel 8:41, eerste lid,» vervangen door: In afwijking van de artikelen 8:41, eerste lid, en 8:82, eerste lid,.

31. In artikel 80, tweede lid, wordt «artikel 41, eerste lid,» vervangen door: artikel 41.

32. Artikel 82 wordt als volgt gewijzigd:

a. onderdeel a, komt te luiden:

a. over een besluit of handeling op grond van artikel 6, eerste lid, hoofdstuk 4, afdeling 2 of hoofdstuk 5;

b. In onderdeel b wordt «verblijf van minder dan drie maanden» vervangen door: verblijf van drie maanden of minder.

33. Artikel 91, eerste lid, komt te luiden:

1. Een aanwijzing op grond van artikel 6, eerste en tweede lid, en een ingevolge hoofdstuk 5 van deze wet genomen maatregel strekkende tot vrijheidsbeperking of vrijheidsontneming worden voor de toepassing van artikel 8:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht gelijkgesteld met een besluit.

34. Hoofdstuk 8, paragraaf 4 komt te luiden:

Paragraaf 4: Verblijf op grond van internationale verplichtingen

Artikel 109

Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen, ter uitvoering van een verdrag, dan wel van een voor Nederland verbindend besluit van een volkenrechtelijke organisatie regels worden gesteld in verband met het rechtmatig verblijf van vreemdelingen, waarbij ten gunste van deze vreemdelingen kan worden afgeweken van deze wet.

35. Artikel 115 komt te luiden:

Artikel 115

Hoger beroep als bedoeld in artikel 82 kan slechts worden ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank of de president van de rechtbank over de beschikking op de aanvraag tot het verlenen of verlengen van een verblijfsvergunning, dan wel over de beschikking waarbij de verblijfsvergunning wordt ingetrokken, die is bekendgemaakt na het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet.

Toelichting

1. In het artikelsgewijze deel van de nota naar aanleiding van het verslag dat betrekking heeft op artikel 1 hebben wij deze wijziging reeds toegelicht. Kortheidshalve verwijzen wij naar de desbetreffende passage.

2. a. In het artikelsgewijze gedeelte van de nota naar aanleiding van het verslag, hebben wij aangegeven dat wij het wenselijk vinden dat de ACV ook kan adviseren over ontwerpwetswijzigingen. Hoewel deze taak reeds besloten ligt in onderdeel a, menen wij er goed aan te doen deze taak uitdrukkelijk in onderdeel a te noemen.

b. Ingevolge het wetsvoorstel wordt de ACV onder het bereik van de Kaderwet adviescolleges gebracht. Het wetsvoorstel voorziet reeds in een afwijking van de Kaderwet. Teneinde de mogelijkheid voor de ACV om te adviseren buiten de vergadering om te behouden, stellen wij nog een kleine afwijking voor. Deze mogelijkheid is sinds jaar en dag in het Vreemdelingenbesluit is neergelegd (artikel 2, tweede lid, van het Vreemdelingenbesluit) en houdt verband met het adviseren in individuele zaken, een taak die de ACV ingevolge het wetsvoorstel in beperktere mate behoudt. Tevens stellen wij voor om in bedoelde algemene maatregel van bestuur af te kunnen wijken van artikel 26, eerste lid, van de Kaderwet adviescolleges. Deze afwijking heeft slechts betrekking op de datum waarop het ontwerp voor een werkprogramma jaarlijks aan Onze Minister wordt gezonden.

3. Met het oog op het uitwerken van de vereisten voor toegang in het Vreemdelingenbesluit, stellen wij een ruimere delegatiegrondslag voor. Deze omvat de mogelijkheid om in het Vreemdelingenbesluit de bestaande vrijstellingen van het paspoort- en visumvereiste te regelen.

4. Voor deze aanvulling verwijzen wij naar het artikelsgewijze gedeelte van de nota naar aanleiding van het verslag, waar wij hebben uiteengezet waarom het derde lid tot asielaanvragen kan worden beperkt.

5. Deze technische wijziging is ingegeven door het feit dat in de andere wetten veelal een onderscheid wordt gemaakt tussen het rechtmatig verblijf in afwachting van een eerste aanvraag om toelating en het rechtmatig verblijf in afwachting van de beslissing op de aanvraag om voortgezette toelating. Gelet op dit onderscheid is het ook wenselijk de aanvraag tot verlening van de verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd uitdrukkelijk op te nemen in artikel 8, onder g. Hiermee komt tot uitdrukking dat in dit geval sprake is van voortgezet verblijf. Om hierover geen misverstand te laten bestaan is de verwijzing in onderdeel f beperkt tot de verblijfsvergunningen bedoeld in de artikelen 13 en 26. Daarmee is ook de eenvoud in de verwijzing in andere wetten naar artikel 8, van het wetsvoorstel gediend. Er is geen sprake van een inhoudelijke wijziging in de gronden van rechtmatig verblijf.

6. Deze wijziging heeft betrekking op de afgifte van een document waaruit het rechtmatig verblijf blijkt. Aan het in alle gevallen verstrekken van een dergelijk document aan de vreemdeling die in de vrije termijn verblijft, bestaat bij nader inzien geen behoefte. De voorgestelde wijziging ziet er op, dat een dergelijk document voortaan op aanvraag kan worden afgegeven.

7. en 8. Voor een toelichting op deze wijziging verwijzen wij kortheidshalve naar het algemeen deel van de nota naar aanleiding van het verslag (paragraaf 1.9.2), alwaar wij uiteen gezet hebben waarom wij deze pijlers van het toelatingsbeleid in het wetsvoorstel opnemen. Het voorgestelde artikel 12a heeft betrekking op het verlenen van de reguliere verblijfsvergunning en de verblijfsvergunning op asielgronden. In de nota naar aanleiding van het verslag hebben wij eveneens aangegeven dat het voorgestelde artikel 12a als zodanig geen betrekking heeft op gemeenschapsonderdanen, aangezien in de systematiek van het wetsvoorstel gemeenschapsonderdanen geen rechtmatig verblijf op grond van een verblijfsvergunning hebben. Het verblijf van deze vreemdelingen vloeit direkt voort uit het gemeenschapsrecht.

9. a. Dit is een terminologische wijziging; het resterende zinsdeel omvat het te schrappen zinsdeel. Het toepassingsbereik verandert derhalve niet.

b. In de nota naar aanleiding van het verslag (paragraaf 1.9.2) hebben wij aangegeven, waarom wij voorstellen om de afwijzingsgrond «algemeen belang» te vervangen door de hier voorgestelde afwijzingsgrond. Ingevolge het nieuwe onderdeel g kan de aanvraag worden afgewezen indien de vreemdeling niet voldoet aan de beperkingen, verband houdende met het doel waarvoor hij wil verblijven. In het jargon onder de huidige wet: indien de vreemdeling niet voldoet aan de bijzondere voorwaarden die in het kader van het aangevraagde verblijfsdoel worden gesteld.

c. In de aangehaalde paragraaf van genoemde nota hebben wij eveneens aangegeven, dat wij voornemens zijn, om de beperkingen, die thans uitsluitend in de Vreemdelingencirculaire zijn neergelegd, zoveel mogelijk in het Vreemdelingenbesluit op te nemen. De voorgestelde wijziging van het tweede lid hangt hiermee direkt samen.

10. Wij kunnen verwijzen naar het algemeen deel van de nota naar aanleiding van het verslag, paragraaf 1.9.2, alwaar wij hebben aangegeven waarom de grond «algemeen belang» kan vervallen. In de aangehaalde paragraaf hebben wij eveneens aangegeven, dat wij voornemens zijn om de gronden waarop de aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning kan worden afgewezen zoveel mogelijk in het Vreemdelingenbesluit op te nemen. De voorgestelde wijziging van het tweede lid hangt hiermee direkt samen.

11. De onder a voorgestelde wijziging beoogt beter aansluiting te zoeken met het huidige beleid, waarbij de middelen van bestaan van zowel de vreemdeling als de persoon bij wie hij verblijft worden betrokken bij de vraag of er voldoende middelen van bestaan aanwezig zijn. Wij verwijzen naar het artikelsgewijze deel van de nota naar aanleiding van het verslag bij artikel 19, eerste lid, onder a.

De voorgestelde wijziging onder b. is tweeledig.

Zoals wij in de nota naar aanleiding van het verslag reeds hebben aangegeven (paragraaf 1.9.2), stellen wij voor de afwijzingsgrond «algemeen belang» steeds te schrappen. Wij verwijzen kortheidshalve naar de genoemde paragraaf.

In paragraaf 1.9.4 hebben wij eveneens aangegeven waarom wij het wenselijk vinden om de grond, genoemd in artikel 20, eerste lid, onder b, waarop de verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd kan worden ingetrokken ook als afwijzingsgrond in artikel 19 van het wetsvoorstel op te nemen. Wij zijn van oordeel dat dat de inzichtelijkheid van het systeem ten goede komt.

In het artikelsgewijze gedeelte over artikel 19, derde lid, hebben wij aangegeven waarom wij het niet in alle gevallen wenselijk vinden om vreemdelingen die slechts een tijdelijk verblijfsrecht hebben de verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd te verlenen. Om die reden stellen wij in onderdeel f een afwijzingsgrond voor, inhoudende dat de aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd kan worden afgewezen indien de vreemdeling op het moment waarop hij de aanvraag indient voor een tijdelijk verblijfsdoel is toegelaten. Tijdelijke verblijfsdoelen zijn bijvoorbeeld studie en medische behandeling. Deze tijdelijke verblijfsdoelen zullen zoveel mogelijk in het nieuwe Vreemdelingenbesluit worden opgenomen. Onderdeel f heeft tevens betrekking op het verblijfsrecht van gemeenschapsonderdanen, aangezien aan het gemeenschapsrecht ook een verblijfsrecht voor een tijdelijk doel kan worden ontleend.

Het voorgestelde vierde lid voorziet in de noodzakelijk delegatiegrondslag om in het Vreemdelingenbesluit nadere invulling te geven aan de afwijzingsgronden van het eerste lid. Daaronder begrijpen wij tevens de mogelijkheid om te bepalen dat een afwijzingsgrond na een bepaalde tijd niet meer zal worden toegepast. Wij denken bijvoorbeeld aan een termijn van twaalf jaar voor het afwijzen van de aanvraag op de grond, bedoeld in het eerste lid, onder e, waarover wij in de nota naar aanleiding van het verslag een opmerking hebben gemaakt.

12. Deze voorgestelde wijzigingen zijn in paragraaf 1.9.2 van de nota naar aanleiding van het verslag toegelicht.

Het voorgestelde tweede lid voorziet in de noodzakelijk delegatiegrondslag om in het Vreemdelingenbesluit nadere invulling te geven aan de intrekkingsgronden van het eerste lid. Deze delegatiegrondslag omvat de mogelijkheid om te bepalen dat een intrekkingsgrond na een bepaalde tijd niet meer zal worden ingeroepen. Wij denken aan een termijn van twaalf jaar, indien onjuiste gegevens aan het licht zijn gekomen, waarover wij in de nota naar aanleiding van het verslag een opmerking hebben gemaakt.

13. Dit betreft een noodzakelijke technische wijziging. Een regeling inzake de verschoonbaarheid van een termijnoverschrijding kan veel nodeloze procedures voorkomen en zal daarom in de praktijk goede diensten bewijzen. Om die reden stellen wij een nieuw derde lid voor, die het mogelijk maakt de verblijfsvergunning in aansluiting op de eerdere verblijfsvergunning te verlenen, indien de termijnoverschrijding niet aan de vreemdeling kan worden toegerekend.

14. In het artikelsgewijze gedeelte van de nota naar aanleiding van het verslag over artikel 26 hebben wij aangegeven, dat wij niet uitsluiten dat er gevallen zullen zijn waarin de verblijfsvergunning op asielgronden voor minder dan drie achtereenvolgende jaren zal worden verleend, maar dat die gevallen ons thans nog niet concreet genoeg voor ogen staan om in een algemene maatregel van bestuur opgenomen te worden. Om die reden dient de delegatiegrondslag van het tweede lid aangepast te worden.

15. Voor het vervallen van het huidige derde lid kunnen wij verwijzen naar het algemeen deel van de nota naar aanleiding van het verslag, paragraaf 1.9.2, alwaar wij hebben aangegeven waarom de grond «algemeen belang» kan vervallen.

Het voorgestelde nieuwe derde lid schept een delegatiegrondslag om in het Vreemdelingenbesluit regels op te nemen over openbare orde. Een dergelijke delegatiegrondslag stellen wij ook voor in reguliere zaken, zoals in paragraaf 1.9.2 is toegelicht. Omwille van de systematiek van de lagere regelgeving ligt het voor de hand om het openbare orde beleid ook voor asielzaken zoveel mogelijk in het Vreemdelingenbesluit te regelen.

16. Voor de onder b bedoelde wijziging verwijzen wij naar het algemeen deel van de nota naar aanleiding van het verslag, paragraaf 1.9.2, alwaar wij hebben aangegeven waarom de grond «algemeen belang» kan vervallen.

Het voorgestelde tweede lid schept een delegatiegrondslag om in het Vreemdelingenbesluit regels op te nemen over de afwijzingsgronden openbare orde en verplaatsing van het hoofdverblijf. Een dergelijke delegatiegrondslag stellen wij ook voor in reguliere zaken, zoals in paragraaf 1.9.2 is toegelicht. Omwille van de systematiek van de lagere regelgeving ligt het voor de hand ook voor de afwijzingsgronden asiel terzake in een delegatiegrondslag te voorzien.

17. De reden om ook voor artikel 33 een delegatiegrondslag voor te stellen hebben komt overeen met de reden om bij artikel 30 een dergelijke grondslag toe te voegen. Kortheidshalve verwijzen wij naar de toelichting daarop.

18. Dit betreft het herstellen van een kleine verschrijving.

19. Hiermee wordt verduidelijkt dat de strekking van het tweede lid beperkt is tot de inwilliging van de aanvraag, hetgeen wij hebben aangegeven in paragraaf 3.3 van de nota naar aanleiding van het verslag.

20. a. Met de wijziging van het eerste lid verduidelijken wij de werking van het besluitmoratorium, zoals die beschreven is in paragraaf 1.7 van de nota naar aanleiding van het verslag.

b. In de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in het tweede lid, zouden regels worden gesteld over de gevolgen van het besluitmoratorium voor de termijn, bedoeld in artikel 32. Daarin voorziet artikel 42, vierde lid, reeds. In paragraaf 1.7 hebben wij daaraan aandacht gegeven. De delegatiegrondslag van het tweede lid kan daarom vervallen.

21. Deze voorgestelde wijziging van het derde lid hebben wij in de nota naar aanleiding van het verslag reeds toegelicht.

Het voorgestelde vijfde lid bevat een technische wijziging inzake de verschoonbaarheid van termijnoverschrijding, overeenkomstig de regeling die voor reguliere zaken wordt voorgesteld. Kortheidshalve verwijzen wij naar de toelichting op artikel 24 alsmede naar het artikelsgewijze deel de nota naar aanleiding van het verslag over de artikelen 26 en 38.

22. In het derde lid van artikel 49 is voorzien in de bevoegdheid om luchtvaartuigen een bufferopstelling aan te wijzen. Hoewel ons thans geen nadere regels voor ogen staan, is het niet uitgesloten, dat daaraan op termijn behoefte ontstaat als met deze nieuwe bevoegdheid ervaring is opgedaan. Om die reden stellen wij zekerheidshalve een delegatiegrondslag voor.

23. De bevoegdheid tot het fouilleren ter ondersteuning van het onderzoek naar de aanvraag, zoals thans geregeld in artikel 17b van de huidige wet, gaat er van uit dat de aanvraag op dat moment reeds is ingediend. Sinds het najaar van 1998, is voorafgaand aan de indiening van de aanvraag in het aanmeldcentrum het maken van een afspraak voorgeschreven, om de instroom van aanvragen beter te kunnen behandelen. Hiermee houdt artikel 17b van de huidige wet geen rekening. Omdat wij het wenselijk achten in het belang van het onderzoek ook op het moment waarop de afspraak wordt gemaakt tot fouillering over te kunnen gaan, stellen wij een aanvulling voor in het tweede lid. Indien tot fouillering wordt overgegaan, impliceert dat op geen enkele wijze dat de procedure daarmee een aanvang heeft genomen. Dat kan alleen door het indienen van een aanvraag.

24. De termijn van vier weken is ontleend aan artikel 18a van de huidige wet, waarin nog geen sprake is van een voornemenprocedure. In het concept van de algemene maatregel van bestuur hebben wij een termijn van vier weken opgenomen waarbinnen de vreemdeling zijn zienswijze kan geven op de voorgenomen afwijzing. Dat betekent dat, afgezien van de afdoening van een aanvraag in het Aanmeldcentrum, de aanvraag niet eerder dan vier weken na indiening kan worden afgedaan, hetgeen weer tot gevolg heeft dat artikel 55 niet kan worden toegepast. Dat is onwenselijk, zoals wij ook al hebben aangegeven in het artikelsgewijze deel van de nota naar aanleiding van het verslag.

25. In het artikelsgewijze deel van de nota naar aanleiding van het verslag, hebben wij aangegeven dat de bewaring op grond van artikel 57, tweede lid, beperkt moet worden tot illegalen en vreemdelingen die voor het eerst een aanvraag hebben ingediend («eerste toelaters»). De hier voorgestelde wijziging strekt daartoe.

Wij hebben er uit systematische overwegingen voor gekozen om te omschrijven in welk geval de bewaring op grond van het tweede lid niet kan worden toegepast. Uit de zinsnede «tenzij de vreemdeling rechtmatig verblijf heeft gehad op grond van artikel 8, onder a tot en met e, en m» volgt dat de bewaring ingevolge het tweede lid niet kan worden opgelegd indien de vreemdeling eerder in het bezit is geweest van een verblijfsvergunning, heeft verbleven als gemeenschapsonderdaan of heeft verbleven op grond van het Associatiebesluit 1/80 van de Associatieraad EEG/Turkije. Wij merken op, dat ten aanzien van deze vreemdelingen wel bewaring mogelijk is op grond van het eerste lid.

26. Dit betreft een technische wijziging, zoals wij die reeds meermalen hebben toegelicht.

27. Dit betreft het herstel van een kleine omissie. Strikt genomen bevat het eerste lid ook een afwijking van artikel 8:24 van de Awb.

28. Wij verwijzen kortheidshalve naar de nota naar aanleiding van het verslag (paragraaf 6.8). Deze technische wijziging verduidelijkt dat de termijn van 23 weken ook van toepassing is indien sprongberoep wordt ingesteld tegen het besluit waarbij het besluitmoratorium wordt ingesteld.

29. Ingevolge deze nota van wijziging kent artikel 41 geen leden meer. De hier voorgestelde wijziging hangt daarmee rechtstreeks samen.

30. Dit betreft een technische wijziging, waardoor het procesrecht in asielzaken voor de rechtbank beter in lijn wordt gebracht met dat van hoger beroep. Hoewel uit het systeem van de wet naar onze mening redelijkerwijs moet worden afgeleid, dat ook voor het verzoek om voorlopige voorziening in asielzaken bij de rechtbank geen griffierecht verschuldigd is, geven wij er de voorkeur aan, nodeloze discussie op dit punt te voorkomen.

31. Ingevolge deze nota van wijziging kent artikel 41 geen leden meer. De hier voorgestelde wijziging hangt daarmee rechtsreeks samen.

32. Deze wijzigingen betreffen het herstel van kleine omissies. Artikel 6, eerste lid, ontbrak ten onrechte in de opsomming van onderdeel a. Daardoor zou hoger beroep openstaan, hetgeen zich niet verhoudt tot het uitgangspunt van onderdeel a. Met de wijziging van onderdeel b wordt duidelijker tot uitdrukking gebracht dat hoger beroep slechts mogelijk is tegen de (weigering van) een machtiging tot voorlopig verblijf.

33. Artikel 91 heeft onbedoeld een ruimer toepassingsbereik gekregen dan is beoogd. Artikel 34a, eerste lid, van de huidige wet heeft alleen betrekking op de maatregelen bedoeld in de artikelen 7a, 18b en 26 van de huidige wet. De ophouding bedoeld in artikel 19 van de huidige wet valt niet onder het toepassingsbereik van artikel 34a. Artikel 34a, eerste lid, is in het wetsvoorstel opgenomen als artikel 91, eerste lid. Daarbij is echter over het hoofd gezien, dat artikel 48 buiten het toepassingsbereik van hoofdstuk 7, afdeling 5 dient te blijven. De hier voorgestelde wijziging beoogt dit technisch gebrek te herstellen, door in artikel 91, eerste lid, uitdrukkelijk te verwijzen naar de aanwijzing, bedoeld in artikel 6, eerste en tweede lid, en naar de maatregelen ingevolge hoofdstuk 5 van het wetsvoorstel.

34. De wijziging van artikel 109 stellen wij voor met het oog op het bij algemene maatregel van bestuur kunnen handhaven van de huidige afwijkingen van de wet ten gunste van bijvoorbeeld gemeenschapsonderdanen en van onderdanen van de Beneluxunie, zoals die in het Vreemdelingenbesluit en het Voorschrift vreemdelingen zijn neergelegd. Thans is de grondslag voor die afwijkingen artikel 49 van de huidige wet. Artikel 106, dat in plaats zou moeten komen van artikel 49 van de huidige wet, blijkt bij nader inzien die grondslag onvoldoende te bieden. Om die reden stellen wij voor om deze delegatiegrondslag te herstellen.

35. Ingevolge het oorspronkelijk voorgestelde artikel 115 zou hoger beroep mogelijk zijn indien de beschikking op het bezwaar of het administratief beroep is genomen nadat het wetsvoorstel in werking is getreden. Dat was niet onze bedoeling en om die reden stellen wij voor deze bepaling te verduidelijken in die zin dat hoger beroep slechts openstaat indien de beschikking in primo is genomen na de inwerkingtreding van het wetsvoorstel.

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

De Staatssecretaris van Justitie,

M. J. Cohen

Naar boven