nr. 66
AMENDEMENT VAN HET LID VAN DER STAAIJ
De ondergetekende stelt het volgende amendement voor:
I
Artikel 29, tweede lid, komt als volgt te luiden:
2. Bij het onderzoek naar de aanvraag wordt mede betrokken de omstandigheid
dat:
a. de vreemdeling zonder geldige reden niet heeft voldaan aan de aanwijzingen,
bedoeld in artikel 53;
b. de vreemdeling niet beschikt over een voor toegang tot Nederland vereist
document voor grensoverschrijding, tenzij hij zich onverwijld onder opgave
van de plaats waar of waarlangs hij Nederland is binnengekomen heeft vervoegd
bij een ambtenaar, belast met de grensbewaking of het toezicht op vreemdelingen,
en daar kenbaar heeft gemaakt dat hij asiel wenst;
c. de vreemdeling ter staving van zijn aanvraag geen reis- of identiteitspapieren
dan wel andere bescheiden kan overleggen die noodzakelijk zijn voor de beoordeling
van zijn aanvraag, tenzij de vreemdeling aannemelijk kan maken dat het ontbreken
van deze bescheiden niet aan hem is toe te rekenen;
d. de vreemdeling afkomstig is uit een door Onze Minister bij beleidsregel
aangewezen veilig land van herkomst;
e. de vreemdeling afkomstig is uit een door Onze Minister bij beleidsregel
aangewezen veilig derde land;
f. de vreemdeling in een land van eerder verblijf zal worden toegelaten
totdat hij elders duurzame bescherming zal hebben gevonden;
g. de vreemdeling elders een verblijfsalternatief heeft omdat hij voorafgaand
aan zijn komst naar Nederland heeft verbleven in een ander land dan het land
van herkomst.
II
In artikel 29 wordt een nieuw derde lid ingevoegd, luidende:
3. Tenzij zulks strijdigheid oplevert met artikel 33, eerste lid, van
het Vluchtelingenverdrag, wordt de aanvraag, bedoeld in het eerste lid, afgewezen
indien:
a. de vreemdeling reeds eerder, onder een andere naam, een aanvraag voor
een verblijfsvergunning in Nederland heeft ingediend;
b. de vreemdeling ter staving van zijn aanvraag valse of vervalste reis-
of identiteitspapieren dan wel andere bescheiden heeft overgelegd en, hoewel
daaromtrent ondervraagd, opzettelijk de echtheid daarvan heeft volgehouden;
c. de vreemdeling ter staving van zijn aanvraag opzettelijk reis- of identiteitspapieren
dan wel andere bescheiden heeft overgelegd die niet op hem betrekking
hebben;
d. de vreemdeling een gevaar vormt voor de openbare orde of nationale
veiligheid.
Toelichting
Dit amendement beoogt in duidelijke gevallen van verwijtbaar handelen
afwijzing van de aanvraag verplicht te stellen. De verwijzing naar artikel
33, eerste lid, van het Vluchtelingenverdrag beoogt strijdigheid met het verbod
van refoulement te voorkomen.
Van der Staaij