26 732
Algehele herziening van de Vreemdelingenwet (Vreemdelingenwet 2000)

nr. 66
AMENDEMENT VAN HET LID VAN DER STAAIJ

Ontvangen 6 juni 2000

De ondergetekende stelt het volgende amendement voor:

I

Artikel 29, tweede lid, komt als volgt te luiden:

2. Bij het onderzoek naar de aanvraag wordt mede betrokken de omstandigheid dat:

a. de vreemdeling zonder geldige reden niet heeft voldaan aan de aanwijzingen, bedoeld in artikel 53;

b. de vreemdeling niet beschikt over een voor toegang tot Nederland vereist document voor grensoverschrijding, tenzij hij zich onverwijld onder opgave van de plaats waar of waarlangs hij Nederland is binnengekomen heeft vervoegd bij een ambtenaar, belast met de grensbewaking of het toezicht op vreemdelingen, en daar kenbaar heeft gemaakt dat hij asiel wenst;

c. de vreemdeling ter staving van zijn aanvraag geen reis- of identiteitspapieren dan wel andere bescheiden kan overleggen die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van zijn aanvraag, tenzij de vreemdeling aannemelijk kan maken dat het ontbreken van deze bescheiden niet aan hem is toe te rekenen;

d. de vreemdeling afkomstig is uit een door Onze Minister bij beleidsregel aangewezen veilig land van herkomst;

e. de vreemdeling afkomstig is uit een door Onze Minister bij beleidsregel aangewezen veilig derde land;

f. de vreemdeling in een land van eerder verblijf zal worden toegelaten totdat hij elders duurzame bescherming zal hebben gevonden;

g. de vreemdeling elders een verblijfsalternatief heeft omdat hij voorafgaand aan zijn komst naar Nederland heeft verbleven in een ander land dan het land van herkomst.

II

In artikel 29 wordt een nieuw derde lid ingevoegd, luidende:

3. Tenzij zulks strijdigheid oplevert met artikel 33, eerste lid, van het Vluchtelingenverdrag, wordt de aanvraag, bedoeld in het eerste lid, afgewezen indien:

a. de vreemdeling reeds eerder, onder een andere naam, een aanvraag voor een verblijfsvergunning in Nederland heeft ingediend;

b. de vreemdeling ter staving van zijn aanvraag valse of vervalste reis- of identiteitspapieren dan wel andere bescheiden heeft overgelegd en, hoewel daaromtrent ondervraagd, opzettelijk de echtheid daarvan heeft volgehouden;

c. de vreemdeling ter staving van zijn aanvraag opzettelijk reis- of identiteitspapieren dan wel andere bescheiden heeft overgelegd die niet op hem betrekking hebben;

d. de vreemdeling een gevaar vormt voor de openbare orde of nationale veiligheid.

Toelichting

Dit amendement beoogt in duidelijke gevallen van verwijtbaar handelen afwijzing van de aanvraag verplicht te stellen. De verwijzing naar artikel 33, eerste lid, van het Vluchtelingenverdrag beoogt strijdigheid met het verbod van refoulement te voorkomen.

Van der Staaij

Naar boven