26 732
Algehele herziening van de Vreemdelingenwet (Vreemdelingenwet 2000)

nr. 55
AMENDEMENT VAN HET LID HALSEMA

Ontvangen 6 juni 2000

De ondergetekende stelt het volgende amendement voor:

I

Artikel 31, onder a, komt te luiden:

a. ambtshalve een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd te verlenen;.

II

Artikel 32 komt te luiden:

Artikel 32

De verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd, bedoeld in artikel 31, wordt ambtshalve verleend aan de vreemdeling die gedurende drie achtereenvolgende jaren rechtmatig verblijf heeft genoten als bedoeld in artikel 8, onder c, tenzij zich op het moment waarop de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 26, afloopt, een grond als bedoeld in artikel 30 voordoet.

III

Artikel 33, eerste lid, onder a, komt te luiden:

a. de vreemdeling onjuiste gegevens heeft verstrekt dan wel gegevens heeft achtergehouden terwijl die gegevens tot afwijzing van de aanvraag tot het verlenen of verlengen van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 26 zouden hebben geleid dan wel niet tot ambtshalve verlening van de verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd als bedoeld in artikel 31 zou hebben geleid;.

IV

Artikel 34 wordt als volgt gewijzigd:

A. De aanduiding «a.» en de puntkomma aan het slot van onderdeel a vervallen.

B. In onderdeel b vervalt « b. van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd als bedoeld in artikel 31,».

V

Artikel 35, onder b, komt te luiden:

b. de wijze waarop het onderzoek naar de aanvraag alsmede het onderzoek naar de ambtshalve verlening, daaronder begrepen het horen van de vreemdeling, wordt ingericht;.

VI

Aan artikel 36 wordt een volzin toegevoegd, luidende:

De voorgaande volzin is van overeenkomstige toepassing op het ambtshalve onderzoek naar de verlening van de verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd, bedoeld in artikel 31.

VII

Aan artikel 37, eerste lid, wordt een volzin toegevoegd, luidende:

De voorgaande volzin is van overeenkomstige toepassing indien Onze Minister voornemens is de verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd, bedoeld in artikel 31, niet ambtshalve te verlenen.

VIII

Artikel 38 vervalt.

IX

Artikel 40 komt te luiden:

Artikel 40

1. Op de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 26 wordt binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag een beschikking gegeven. De verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd wordt ambtshalve verleend op de dag waarop de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 26, afloopt.

2. De inwilliging van de aanvraag dan wel de ambtshalve verlening is mede afgestemd op het beleid dat Onze Minister na overleg met Onze Minister van Buitenlandse Zaken dienaangaande voert.

3. Indien de aanvraag wordt afgewezen of de verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd, bedoeld in artikel 31, niet ambtshalve wordt verleend, wordt in de beschikking ingegaan op de zienswijze van de vreemdeling.

4. De termijn voor het geven van de beschikking op de aanvraag, bedoeld in het eerste lid, kan ten hoogste voor zes maanden worden verlengd indien naar het oordeel van Onze Minister voor de beoordeling van de aanvraag advies van of onderzoek door derden of het openbaar ministerie nodig is.

5. Onze Minister stelt de vreemdeling in kennis van de verlenging.

X

Artikel 42 wordt als volgt gewijzigd:

A. Het vierde lid, komt te luiden:

4. De verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd, bedoeld in artikel 31, wordt verleend met ingang van de datum waarop de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 26, afloopt.

B. In het vijfde lid vervalt de laatste volzin.

XI

Artikel 43, eerste lid, aanhef, komt te luiden:

1. De beschikking waarbij een aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 26, wordt afgewezen of waarbij de verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd, bedoeld in artikel 31, niet ambtshalve wordt verleend, heeft van rechtswege tot gevolg dat:.

Toelichting

Dit amendement beoogt de rechtsonzekerheid van asielgerechtigden te bekorten, door de vergunning voor onbepaalde tijd na drie jaar houderschap van een vergunning tot verblijf voor bepaalde tijd van rechtswege te verlenen. Nu de weigeringsgronden voor deze vergunning dezelfde zijn als de intrekkingsgronden van de vergunning tot verblijf voor bepaalde tijd, is een geheel nieuwe aanvraagprocedure, met alle werkbelasting van dien, niet nodig.

Justitie kan aan de hand van het rappelsysteem, waarmee de asielgerechtigde wordt herinnerd aan het aflopen van zijn status, tijdig de intrekkingsgronden van artikel 30 nalopen, alvorens de driejarentermijn is verstreken. Zo wordt ook voorkomen dat de rechtspositie van de asielgerechtigde feitelijk pas na vier jaar in plaats van na drie jaar zal worden versterkt, terwijl het recht op een vergunning voor onbepaalde tijd (met bijbehorende rechtspositie) al in principe na drie jaar ontstaat.

Met de herschrijving van artikel 40 is tevens de afwijking van de motiveringseis geschrapt. Indien de vergunning tot verblijf voor onbepaalde tijd niet ambtshalve zal worden verleend, zal de voornemenprocedure worden gevolgd.

Halsema

Naar boven