26 729
Integrale aanpak Mestproblematiek

nr. 58
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VOLKSHUISVESTING, RUIMTELIJKE ORDENING EN MILIEUBEHEER

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

's-Gravenhage, 2 oktober 2003

Mede namens de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit bericht ik u als volgt.

Vanochtend heeft het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen uitspraak gedaan in de inbreukprocedure tegen Nederland (zaak C-322/00) betreffende de uitvoering door Nederland van Richtlijn 91/676/EEG van 12 december 1991 inzake de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen, PbEG L 375 (hierna: Nitraatrichtlijn). Het arrest zend ik u bijgaand.

Met deze uitspraak is definitief vastgesteld dat Nederland zijn uit het EG-Verdrag voortvloeiende verplichtingen niet nakomt door onvoldoende uitvoering te geven aan de Nitraatrichtlijn. Het Hof stelt hiermee buiten twijfel dat een stelsel van verliesnormen ontoereikend is.

Dit betekent dat het Nederlandse mestbeleid op deze punten moet worden aangepast.

De uitspraak volgt de conclusie van de advocaat-generaal van 7 november 2002, waarover ik de Tweede Kamer heb geïnformeerd bij brief van 8 november 2002 (Kamerstukken II 2002/03, 26 729, nr. 56).

Het Hof oordeelt dat Nederland zijn uit de Nitraatrichtlijn voortvloeiende verplichtingen niet is nagekomen:

1. door geen voorschriften vast te stellen betreffende de minimum opslagcapaciteit van dierlijke mest op bedrijfsniveau;

2. door in zijn actieprogramma (in de wet) geen gebruiksnormen voor meststoffen op te nemen die gebaseerd zijn op een balans tussen de te verwachten stikstofbehoefte van de gewassen en de stikstoftoevoer naar de gewassen uit de bodem en uit bemesting;

3. door in zijn actieprogramma (in de wet) geen gebruiksnormen op te nemen waarbij het op of in de bodem brengen van dierlijke meststoffen wordt beperkt tot de in bijlage III, 1, punt 3, van de Nitraatrichtlijn genoemde hoeveelheden per hectare per jaar (210 kg stikstof voor de periode tot 19 december 2002 en 170 kg stikstof voor de periode daarna);

4. door geen voorschriften vast te stellen omtrent de aanwending en gebruik van kunstmest, het toepassen van meststoffen in de nabijheid van waterlopen en het aanwijzen van steile hellingen, waarmee de afvoer van nutriënten naar het water op een aanvaardbaar niveau wordt gehouden;

5. door in zijn actieprogramma geen aanvullende of verscherpte maatregelen betreffende droge zandgronden op te nemen.

Nederland is verplicht het Hofarrest naar de letter en de geest uit te voeren. Het Hof van Justitie is binnen de rechtsorde van de Europese Unie de hoogste rechterlijke instantie. Tegen een uitspraak van het Hof staat geen hoger beroep open. De Europese Commissie heeft tot taak erop toe te zien dat er een correcte uitvoering van het arrest plaatsvindt.

Een eerste analyse leert dat het Nederlandse mestbeleid waarschijnlijk op de volgende punten aanpassing zal behoeven:

1. Nederland zal gebruiksnormen voor dierlijke meststoffen moeten introduceren. Dit komt niet onverwacht, zoals ik heb aangegeven in het overleg van 23 juni 2003 met de Tweede Kamer. In het kader van het overleg over de derogatie is al met de Commissie afgesproken om een gebruiksnorm voor dierlijke mest te introduceren.

2. Het arrest maakt ook duidelijk dat Nederland gebruiksnormen voor de totale bemesting moet introduceren. Het gaat dan naast dierlijke mest ook om kunstmest, overige meststoffen en bijdragen vanuit de bodem. Hierover zal ik op korte termijn nadere afspraken maken met de Commissie.

3. Voor wat betreft de opslagcapaciteit van dierlijke mest zal Nederland nadere maatregelen moeten treffen die eisen stellen aan de minimum opslagcapaciteit op individueel bedrijfsniveau.

4. Het arrest maakt voorts duidelijk dat aanvullend beleid voor uitspoelingsgevoelige gronden noodzakelijk blijft.

Een verder analyse zal moeten uitwijzen in hoeverre andere aanpassingen nodig zijn.

Uitvoering van het Hofarrest zal moeten gebeuren op de kortst mogelijke termijn. Om de daarvoor benodigde wet- en regelgeving tot stand te brengen is anderhalf tot twee jaar nodig. De inzet is erop gericht de wetgeving tot uitvoering van het arrest zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk op 1 januari 2006 in werking te doen treden. Tot dat moment blijft de bestaande wet- en regelgeving van kracht, inclusief MINAS.

De eerste stap die Nederland zal moeten zetten om aan het Hofarrest te voldoen, is het indienen van een nieuw actieprogramma voor de periode 2004–2007, dat een overzicht bevat van de vast te stellen wet- en regelgeving met een strak tijdpad voor de implementatie. Dit actieprogramma zal met de Commissie worden afgestemd en moet vóór 20 december 2003 worden ingediend. De Commissie heeft op voorhand al aangegeven dat zij een derogatie van Nederland alleen zal steunen als die is gebaseerd op een actieprogramma dat volledig in overeenstemming is met het Hofarrest. Ik hecht eraan te benadrukken dat het actieprogramma ook de maatregelen moet omvatten voor de jaren 2004 en 2005. Het betrokken wetsvoorstel ligt nu ter beoordeling bij de Tweede Kamer. Op basis van dit actieprogramma zal Nederland begin 2004 een nieuw derogatievoorstel met wetenschappelijke onderbouwing bij de Commissie indienen. Daarvoor is een positief advies van het Nitraatcomité nodig.

In een eerste reactie heeft commisaris Wallström zich positief uitgelaten over het arrest in relatie tot de Nederlandse derogatie. In het persbericht van de Commissie geeft zij aan: «We look forward to receiving a revised action plan from the Netherlands in order to clear up the shortcomings that the Court has found. This will also allow us to make further progress in the constructive discussions that have already taken place on a possible derogation for the Netherlands.»

Ik sluit mij geheel bij deze verklaring aan en in deze sfeer zal ik op korte termijn nader overleg voeren met de Commissie. Over de resultaten daarvan, de nadere analyse van het arrest en het voorgestane tijdpad zullen de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en ik u zo spoedig mogelijk nader informeren. Vervolgens zullen wij daarover graag met u van gedachten wisselen.

De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

P. L. B. A. van Geel

Naar boven