nr. 34
VIJFDE NOTA VAN WIJZIGING
Ontvangen 31 januari 2000
Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:
Hoofdstuk 2, artikel I. Overgangsrecht inkomstenbelastingwordt als volgt gewijzigd:
A. In onderdeel D, tweede lid, onderdeel b, wordt «negen jaar»
vervangen door: tien jaar.
B. Na onderdeel D wordt een nieuw onderdeel ingevoegd:
Da. Tijdelijke tegemoetkoming recente medegerechtigden
1. Voor de kalenderjaren 2001 tot en met 2006 blijft artikel 8, eerste
lid, aanhef en onderdeel d, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964, zoals
dat luidde op 31 december 2000, van toepassing bij staking van een onderneming
door een medegerechtigde als bedoeld in artikel 3.2.1.1a, eerste lid, onderdeel
a, van de Wet inkomstenbelasting 2001, waaruit hij in het kalenderjaar 2000
winst uit onderneming genoot, mits is voldaan aan de voorwaarden bedoeld in
het tweede lid.
2. Het eerste lid is slechts van toepassing indien:
a. de in dat lid bedoelde medegerechtigdheid van de belastingplichtige
nog niet bestond op 12 januari 2000 en voor 1 januari 2001 is ontstaan, hetgeen
wordt aangetoond door middel van een op 31 december 2000 bestaande schriftelijke
overeenkomst tot toetreding tot het samenwerkingsverband waaruit de medegerechtigdheid
voortvloeit, en
b. op het moment van de toetreding bij de belastingplichtige naar objectieve
maatstaven de gerede verwachting aanwezig kon zijn dat de looptijd van dat
samenwerkingsverband ten hoogste zeven jaar zou belopen.
3. Voor de toepassing van het eerste lid:
a. komen enkel voordelen in aanmerking die betrekking hebben op bedrijfsmiddelen
die voor 1 januari 2003 in gebruik zijn genomen of zijn vervaardigd en waarvoor
de investeringsverplichtingen zijn aangegaan in het kalenderjaar 2000 of waarvan
de voortbrengingskosten in belangrijke mate zijn gemaakt in het kalenderjaar
2000;
b. blijven buiten beschouwing voordelen die betrekking hebben op onroerende zaken en rechten die direct of indirect op onroerende zaken
betrekking hebben, en
c. wordt het bedrag van de vrijstelling verminderd – maar niet verder
dan tot nihil – met de volgens dit onderdeel door de belastingplichtige
ter zake van andere ondernemingen in vorige jaren of in dit jaar genoten bedragen
aan vrijstelling.
TOELICHTING
In de derde nota van wijziging is een overgangsmaatregel voor medegerechtigden
opgenomen. Deze tijdelijke tegemoetkoming medegerechtigden houdt – kort
gezegd – in dat de huidige stakingsvrijstelling tot en met 2006 nog
van toepassing is voor een medegerechtigde die voor of op 12 januari 2000
is toegetreden. Gebleken is dat deze overgangsmaatregel niet in alle gevallen
soelaas zou bieden. Het gaat hierbij zowel om projecten die zich reeds in
een vergevorderd stadium bevinden, als om projecten die in het jaar 2000 nog
gestart zouden worden. Met het oog op dergelijke projecten, met name in de
film- en zeescheepvaart, wordt in deze nota van wijziging extra overgangsrecht
voorgesteld, naast de hiervoor genoemde tijdelijke tegemoetkoming medegerechtigden.
Dit extra overgangsrecht houdt – kort gezegd – in dat indien
een medegerechtigde na 12 januari 2000 doch uiterlijk op 31 december 2000
is toegetreden, hij in aanmerking komt voor een tijdelijke tegemoetkoming
recente medegerechtigden. De cumulatieve voorwaarden in de eerdergenoemde
overgangsregeling in de derde nota van wijziging gelden op vergelijkbare wijze
voor het extra overgangsrecht. Een medegerechtigde die na 12 januari doch
uiterlijk op 31 december 2000 is toegetreden, komt in aanmerking voor het
extra overgangsrecht indien de toetreding aangetoond wordt door middel van
een (op 31 december 2000 bestaande) schriftelijke overeenkomst. Voorts diende
op het moment van toetreding tot het samenwerkingsverband bij de belastingplichtige
naar objectieve maatstaven de gerede verwachting te bestaan, dat het samenwerkingsverband
een beperkte looptijd zou hebben, in dit geval zeven jaar.
Het extra overgangsrecht komt er op neer dat de huidige stakingsvrijstelling
nog van toepassing is tot en met 2006, zij het dat daarvoor aanvullende voorwaarden
zijn gesteld in het derde lid. De stakingsvrijstelling wordt verminderd met
de eerder op grond van deze regeling genoten stakingsvrijstelling ter zake
van een of meer ondernemingen in hetzelfde kalenderjaar of een eerder jaar.
Deze vermindering heeft tot doel te voorkomen dat verschillende malen gebruik
kan worden gemaakt van de regeling. Voor alle duidelijkheid zij opgemerkt
dat de vermindering niet ziet op de stakingsvrijstelling op grond van de tijdelijke
tegemoetkoming medegerechtigden (onderdeel D). Voorts is bepaald dat de stakingsvrijstelling
alleen wordt verleend terzake van voordelen ter zake van bedrijfsmiddelen –
niet zijnde onroerende zaken – waarin in het jaar 2000 is geïnvesteerd
en die in gebruik zijn genomen of zijn vervaardigd voor 1 januari 2003. Waar
het gaat om voortbrengingskosten is bepaald dat deze in belangrijke mate moeten
zijn gemaakt in het kalenderjaar 2000. Met de eis van ingebruikneming voor
1 januari 2003 wordt aangesloten bij de termijn voor desinvesteringsbijtelling
(artikel 3.2.2.36, zesde lid, Wet IB2001). Dit om te voorkomen dat er in 2000
anticipatie-gedrag optreedt door in 2000 investeringsverplichtingen in de
tijd naar voren te halen, terwijl de uitvoering (bouw) van de investering
eerst in een (veel) later jaar zal plaatsvinden.
Voorts is, gelet op signalen uit de praktijk, de beperkte looptijd het
in de derde nota van wijziging voorgestelde onderdeel D verruimd van ten hoogste
negen naar ten hoogste 10 jaar.
De budgettaire derving van deze nota van wijziging bedraagt ten opzichte
van de derde nota van wijziging circa 30 miljoen per jaar voor de periode
2000 – 2006.
De Staatssecretaris van Financiën,
W. A. F. G. Vermeend
De Minister van Financiën,
G. Zalm