26 728
Invoeringswet Wet inkomstenbelasting 2001

nr. 31
VIERDE NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 26 januari 2000

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

I

Hoofdstuk 1, afdeling A, artikel I. Natuurschoonwet 1928 wordt als volgt gewijzigd:

In onderdeel B wordt «artikel 10.2.3» vervangen door: artikel 10.2.2.

II

Hoofdstuk 1, afdeling A, artikel II. Successiewet 1956 wordt als volgt gewijzigd:

A. De in onderdeel D opgenomen wijziging van artikel 20 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het vijfde lid, onderdeel c, wordt vervangen door:

c. verkregen aandelen, winstbewijzen, bewijzen van deelgerechtigdheid en koopopties als bedoeld in artikel 4.2.3 van de Wet inkomstenbelasting 2001 die ingevolge die wet tot een aanmerkelijk belang behoren.

2. Het zesde lid, onderdeel d, wordt vervangen door:

d. 6,25% van de waarde van de aandelen, winstbewijzen, bewijzen van deelgerechtigdheid en koopopties, voorzover deze de verkrijgingsprijs daarvan in de zin van de Wet inkomstenbelasting 2001 overtreft.

B. In het in onderdeel E opgenomen artikel 32, vierde lid, wordt «artikel 3.7.2» vervangen door: artikel 1.6a.

III

Hoofdstuk 1, afdeling A, artikel V. Wet op de loonbelasting 1964 wordt als volgt gewijzigd:

Onderdeel Ea wordt vervangen door:

Ea. In artikel 12a wordt «een aanmerkelijk belang heeft in de zin van de Wet op de inkomstenbelasting 1964» vervangen door: een aanmerkelijk belang heeft dan wel waaraan hij vermogensbestanddelen ter beschikking stelt, beide in de zin van de Wet inkomstenbelasting 2001,. Voorts wordt «een aanmerkelijk belang geen rol speelt» telkens vervangen door: een aanmerkelijk belang of terbeschikkingstelling van vermogensbestanddelen geen rol speelt.

IV

Hoofdstuk 1, afdeling A, artikel VIII. Wet op de vennootschapsbelasting 1969 wordt als volgt gewijzigd:

A. Onderdeel Aa vervalt.

B. In onderdeel C wordt in het eerste lid van artikel 8 «artikelen 3.2.2.1, eerste lid» vervangen door: artikelen 3.2.2.1.

C. Onderdeel Ca vervalt.

D. In onderdeel D vervalt het eerste lid, alsmede de aanduiding «2.» voor het tweede lid.

E. Het in onderdeel Fa opgenomen artikel 10b vervalt en het in dat onderdeel voorgestelde artikel 10c wordt vernummerd tot artikel 10b.

F. Artikel AB wordt vervangen door:

AB. In artikel 28, tweede lid, wordt na onderdeel f, onder vervanging van de punt door een puntkomma, toegevoegd:

g. het lichaam heeft niet direct of indirect een schuldvordering op een natuurlijke persoon die een aanmerkelijk belang heeft in dat lichaam in de zin van afdeling 4.3 Wet inkomstenbelasting 2001 of op zijn partner of duurzaam van hem gescheiden levende echtgenoot of één van de bloed- en aanverwanten in de rechte lijn van de hiervoor bedoelde natuurlijk persoon of zijn partner of duurzaam van hem gescheiden levende echtgenoot;

h. het lichaam heeft geen schuldvordering op en stelt geen vermogensbestanddelen ter beschikking als bedoeld in artikel 3.4.1.2a Wet inkomstenbelasting 2001 aan een vennootschap waarin een natuurlijk persoon of zijn partner of duurzaam van hem gescheiden levende echtgenoot of één van de bloed- en aanverwanten in de rechte lijn van de hiervoor bedoelde natuurlijke persoon of zijn partner of duurzaam van hem gescheiden levende echtgenoot een aanmerkelijk belang heeft in de zin van afdeling 4.3 Wet inkomstenbelasting 2001 in de situatie waarin een of meer van de hiervoor bedoelde personen een aanmerkelijk belang in de hiervoor bedoelde zin hebben in het lichaam.

V

Hoofdstuk 1, afdeling A, artikel XIII. Invorderingswet 1990 wordt als volgt gewijzigd:

A. Het in onderdeel G, derde lid, opgenomen artikel 25, zevende lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In de eerste volzin wordt «4.7.1.1, eerste lid, onderdeel i» vervangen door: 4.7.1.1, eerste lid, onderdeel h.

2. In de tweede volzin, onderdeel a, wordt «aandelen, winstbewijzen of schuldvorderingen» vervangen door: aandelen of winstbewijzen. Voorts wordt «4.7.1.1, eerste lid, onderdelen a tot en met h en j» vervangen door: 4.7.1.1, eerste lid, onderdelen a tot en met g en i. Verder wordt«4.7.1.1, eerste lid, onderdelen d, f, g en h» vervangen door: 4.7.1.1, eerste lid, onderdelen d, e, f en g.

3. In de tweede volzin, onderdeel b, vervalt de zinsnede «onderscheidenlijk waarop de schuldvorderingen betrekking hebben.

B. Aan onderdeel G, vierde lid (wijziging artikel 25, achtste lid), wordt toegevoegd: Verder wordt «aandelen, winstbewijzen of schuldvorderingen» telkens vervangen door: aandelen of winstbewijzen.

C. In het in onderdeel G, zesde lid, opgenomen artikel 25, tiende lid, wordt «4.7.1.1, eerste lid, onderdelen a, b, c en e» vervangen door: 4.7.1.1, eerste lid, onderdelen a, b en c.

D. Onderdeel G, zevende lid (wijziging artikel 25, elfde lid), 1°, wordt vervangen door:

1°. Onderdeel a wordt vervangen door:

a. het vermogen van een onderneming van een ondernemer als bedoeld in artikel 3.2.1.2 of 3.2.1.3 van de Wet inkomstenbelasting 2001, een gedeelte van een onderneming daaronder begrepen, mits de onderneming van de erflater of schenker door de belastingschuldige rechtstreeks wordt voortgezet – het voorgaande zinsdeel is van overeenkomstige toepassing inzake de medegerechtigdheid, bedoeld in artikel 3.2.1.1a, eerste lid, onderdeel a, van die wet, van de erflater of schenker en de belastingschuldige – of.

E. In onderdeel H, tweede lid (wijziging artikel 26, tweede lid), onder 2°, wordt «aandelen, winstbewijzen en schuldvorderingen» vervangen door: aandelen en winstbewijzen.

F. Onderdeel H, vierde lid (wijziging artikel 26, vijfde lid), 1°, wordt vervangen door:

1°. Onderdeel a wordt vervangen door:

a. het vermogen van een onderneming van een ondernemer als bedoeld in artikel 3.2.1.2 of 3.2.1.3 van de Wet inkomstenbelasting 2001, een gedeelte van een onderneming daaronder begrepen, mits de onderneming van de erflater of schenker door de belastingschuldige rechtstreeks wordt voortgezet – het voorgaande zinsdeel is van overeenkomstige toepassing inzake de medegerechtigdheid, bedoeld in artikel 3.2.1.1a, eerste lid, onderdeel a, van die wet, van de erflater of schenker en de belastingschuldige – dan wel.

VI

Hoofdstuk 2, artikel I. Overgangsrecht inkomstenbelasting wordt als volgt gewijzigd:

A. In onderdeel M worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. In het opschrift vervalt «van inkomsten uit arbeid».

2. In het derde lid wordt «artikel 3.4.1.2, eerste lid, onderdeel a» vervangen door: artikel 3.4.1.2, eerste lid, onderdeel a of b.

3. Na het derde lid wordt toegevoegd:

4. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld waarbij in andere situaties dan bedoeld in het tweede en derde lid, wordt afgeweken van de in het eerste lid bedoelde teboekstelling.

B. Onderdeel Z komt te luiden:

1. Voor de toepassing van de onderdelen AB, AC, AE, AF, AG, en AI wordt een recht om aandelen in of winstbewijzen van een vennootschap te verwerven (koopoptie) aangemerkt als een dergelijk aandeel respectievelijk een dergelijk winstbewijs.

2. Voor de toepassing van onderdeel AF en AJ wordt een recht om vermogensbestanddelen als bedoeld in artikel 3.4.1.2a Wet inkomstenbelasting 2001 te verwerven met die vermogensbestanddelen gelijkgesteld.

C. In onderdeel AB wordt in het eerste lid «aandelen, winstbewijzen en schuldvorderingen» telkens vervangen door: aandelen en winstbewijzen.

D. Onderdeel AC wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «artikel 4.2.2, onderdeel a, b of c» vervangen door: artikel 4.2.2, onderdeel a of b.

2. In het tweede lid wordt «artikel 4.2.2, onderdeel b of c» vervangen door: artikel 4.2.2, onderdeel b.

E. Onderdeel AE wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «Aandelen, winstbewijzen of schuldvorderingen» vervangen door: Aandelen of winstbewijzen.

2. In het tweede lid wordt «artikel 4.7.1.1, eerste lid, onderdeel f» vervangen door: artikel 4.7.1.1, eerste lid, onderdeel e.

F. Onderdeel AF wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.

2. In de tot eerste lid vernummerde tekst wordt «Aandelen, winstbewijzen en schuldvorderingen» vervangen door: Aandelen en winstbewijzen.

3. Er wordt een lid toegevoegd:

2. Schuldvorderingen die voor de toepassing van de Wet op de inkomstenbelasting 1964, zoals deze luidde op 31 december 2000, tot een aanmerkelijk belang behoren, worden op 1 januari 2001 geacht te zijn vervreemd indien het hebben van die schuldvorderingen niet op grond van artikel 3.4.1.2a van de Wet inkomstenbelasting 2001 als een werkzaamheid wordt aangemerkt.

G. Onderdeel AH vervalt.

H. In onderdeel AI, tweede lid, wordt «onderdeel f» vervangen door: onderdeel e.

I. Onderdeel AJ wordt als volgt gewijzigd:

1. Het opschrift wordt gewijzigd in: Waardering vermogensbestanddelen bij overgang naar een werkzaamheid in aanmerkelijk-belangsituaties.

2. Het eerste lid komt als volgt te luiden:

1. Voorzover vermogensbestanddelen op grond van artikel 3.4.1.2a van de Wet inkomstenbelasting 2001 bij het begin van het kalenderjaar 2001 tot een werkzaamheid worden gerekend, worden deze bij het begin van het kalenderjaar 2001 te boek gesteld voor de waarde in het economische verkeer op dat tijdstip.

3. In het derde lid wordt «artikel 4.3.4, onderdeel b of c, dan wel artikel 4.3.5, tweede of derde lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001» vervangen door: het eerste lid.

4. Na het derde lid wordt toegevoegd:

4. Voor de toepassing van dit onderdeel is artikel 3.4.1.2a, tweede lid, onderdeel a, onder 2°, van de Wet inkomstenbelasting 2001 van overeenkomstige toepassing.

5. In afwijking van de voorgaande leden wordt een schuldvordering die op 31 december 2000 op grond van hoofdstuk II, afdeling 2A, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964, zoals deze luidde op 31 december 2000 tot een aanmerkelijk belang behoort, te boek gesteld voor de verkrijgingsprijs die gold voor de toepassing van die regeling.

6. Het eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing op een op 1 januari 2001 bestaande gerechtigdheid in de zin van artikel 3.4.1.2a van de Wet inkomstenbelasting 2001, tenzij er sprake is van een tijdelijke gerechtigdheid als bedoeld in artikel 25, vijftiende lid, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964, zoals dat luidde op 31 december 2000.

7. Indien een op 1 januari 2001 bestaande gerechtigdheid in de zin van artikel 3.4.1.2a van de Wet inkomstenbelasting 2001, die werd aangemerkt als een tijdelijke gerechtigdheid als bedoeld in artikel 25, vijftiende lid, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964, zoals dat luidde op 31 december 2000, op grond van de Wet inkomstenbelasting 2000 tot een werkzaamheid wordt gerekend, wordt deze gerechtigdheid te boek gesteld op het gedeelte van het bedrag dat ter zake van de verkrijging van de gerechtigdheid op grond van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 als aftrekbare kosten is aangemerkt en op 31 december 2000 op grond van artikel 38, derde lid, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964, zoals dat artikel luidde op 31 december 2000, nog niet als aftrekbare kosten in aanmerking is genomen.

J. In onderdeel AM wordt in het derde lid, onderdeel a «die inkomen uit aanmerkelijk belang in de zin van de Wet inkomstenbelasting 2001 genereert» vervangen door: die op grond van artikel 3.4.1.2 of 3.4.1.2a Wet inkomstenbelasting 2001 als een ter beschikking gesteld vermogensbestanddeel wordt aangemerkt.

TOELICHTING

ALGEMEEN DEEL

In deze nota van wijziging zijn wijzigingen opgenomen die voortvloeien uit de overbrenging van de meesleep- en meetrekregeling van box II naar box I.

ARTIKELSGEWIJZE DEEL

I Hoofdstuk I, afdeling A, artikel I. Natuurschoonwet 1928

Deze wijziging herstelt een onjuiste verwijzing.

II Hoofdstuk II, afdeling A, artikel II. Successiewet 1956

A. Deze wijzigingen houden verband met de wijziging van de meesleepregeling, waardoor schuldvorderingen en ter beschikking gestelde vermogensbestanddelen niet langer tot een aanmerkelijk belang behoren. De wijziging van het percentage in onderdeel d van 7,5 in 6,25 vloeit voort uit de bij de tweede nota van wijziging bij de Wet inkomstenbelasting 2001 voorgestelde verlaging van het AB-tarief in die wet van 30% naar 25%.

B. Deze wijziging herstelt een onjuiste verwijzing.

III Hoofdstuk 1, afdeling A, artikel V. Wet op de loonbelasting 1964

Deze wijziging houdt verband met de verplaatsing van de meesleep- en meetrekregeling ter zake van schuldvorderingen en overige vermogensbestanddelen naar box I in de Wet inkomstenbelasting 2001. Degene die onder de meesleep- en meetrekregeling valt maar overigens geen aanmerkelijkbelanghouder is, wordt onder de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (bij schuldvorderingen) en onder de aanvankelijk voorgestelde meesleep- en meetrekregeling (bij zowel schuldvorderingen als overige vermogensbestanddelen), wel als aanmerkelijkbelanghouder aangemerkt. Door de koppeling in artikel 12a Wet op de loonbelasting 1964 aan het zijn van aanmerkelijkbelanghouder, vielen deze belastingplichtigen onder die regeling indien zij werkzaamheden voor de vennootschap verrichten. Met de thans voorgestelde aanpassing wordt dit regime gecontinueerd.

IV Hoofdstuk 1, afdeling A, artikel VIII. Wet op de vennootschapsbelasting 1969

A, B, C, D en E. Deze wijzigingen hangen samen met de wijzigingen in de behandeling van vermogensbestanddelen die door een aanmerkelijk belanghouder aan «zijn» vennootschap ter beschikking worden gesteld. Aangezien deze vermogensbestanddelen gaan behoren tot het vermogen waarmee resultaat uit overige werkzaamheden wordt behaald is het niet meer noodzakelijk de aftrek van kosten en lasten die samenhangen met de (winstdelende) schulden aan de aanmerkelijk belanghouder te beperken dan wel de door de aanmerkelijk belanghouder ter beschikking gestelde vermogensbestanddelen toe te rekenen aan de vennootschap.

F. Deze wijziging bevat twee uitbreidingen ten opzichte van de wijziging van artikel 28 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 die aanvankelijk in het wetsvoorstel was opgenomen. De oorspronkelijk voorgestelde tekst van onderdeel g van artikel 28 regelde dat het verstrekken van een lening door een beleggingsinstelling aan een belastingplichtige die een aanmerkelijk belang heeft in dat lichaam verhindert dat een dergelijk lichaam wordt aangemerkt als een beleggingsinstelling. Met deze wijziging was beoogd ongewenste arbitrage door gebruikmaking van een fiscale beleggingsinstelling te voorkomen. In de toelichting bij de aanvankelijk voorgestelde wijziging is het voorbeeld genoemd van een lening die door een natuurlijke persoon is opgenomen bij een door hem beheerste fiscale beleggingsinstelling ter financiering van een eigen woning. Aldus zou rente die in mindering kan worden gebracht op het progressief belaste inkomen in box I, worden getransformeerd in inkomen uit aanmerkelijk belang waarop een druk van 25% rust. Deze bepaling zou echter kunnen worden ontgaan indien de fiscale beleggingsinstelling een lening zou verstrekken aan een natuurlijk persoon die is gelieerd met de belastingplichtige die een aanmerkelijk belang heeft in de beleggingsinstelling. Teneinde dit te voorkomen is gekozen voor een ruimere formulering van de groep van personen in het onderdeel. Daarbij is aangesloten bij de kring van verwanten die ook in het aanmerkelijkbelangregime een rol speelt.

Het nieuw voorgestelde onderdeel h is opgenomen om te voorkomen dat de in afdeling 3.4 Wet inkomstenbelasting 2001 opgenomen meesleepregelingen kan worden ontgaan. Indien een aanmerkelijkbelanghouder in een vennootschap bepaalde vermogensbestanddelen ter beschikking stelt aan die vennootschap, worden de voordelen ter zake van deze vermogensbestanddelen in aanmerking genomen als resultaat uit een werkzaamheid op grond van artikel 3.4.1.2a. Deze zogenoemde meesleepregeling zou kunnen worden ontgaan door de goederen niet rechtstreeks ter beschikking te stellen, maar deze in te brengen in een door dezelfde aanmerkelijkbelanghouder beheerste beleggingsinstelling die de vermogensbestanddelen vervolgens ter beschikking stelt aan de actieve vennootschap. Zonder nadere regeling zou aldus de beoogde heffing over de voordelen ter zake van de terbeschikkingstelling van de vermogensbestanddelen op de voet van het tarief van box I kunnen worden ontgaan doordat op de voordelen ter zake van de aandelen in de beleggingsinstelling een enkelvoudige druk van 25% geldt. Indien sprake zou zijn van niet reële situaties waarbij de beleggingsinstelling feitelijk fungeert als «stroman» kan deze worden genegeerd. Hiertoe is de omschrijving van het begrip «ter beschikking stellen» in artikel 3.4.1.2 en 3.4.1.2a ruim geformuleerd. In situaties waarin geen sprake is van een functie als «stroman» kan echter sprake zijn van een ongewenste arbitrage. Het voorgestelde onderdeel h voorkomt dit door uit te sluiten dat een vennootschap die vermogensbestanddelen ter beschikking stelt in een gelieerde verhouding als hiervoor beschreven in aanmerking komt voor het regime voor fiscale beleggingsinstellingen. Voorts is geregeld dat deze uitsluiting ook geldt indien sprake is van de terbeschikkingstelling van vermogensbestanddelen door een vennootschap waarin een natuurlijk persoon een aanmerkelijk belang heeft aan een andere vennootschap waarin een aan de hiervoor genoemde natuurlijk persoon gelieerde natuurlijk persoon een aanmerkelijk belang heeft.

De druk op voordelen ter zake van de terbeschikkingstelling van vermogensbestanddelen bedraagt in het geval van een terbeschikkingstelling door tussenkomst van een beleggingsvennootschap derhalve 51,25% waardoor evenwicht ontstaat ten opzichte van de druk die op deze voordelen rust indien de vermogensbestanddelen door de aanmerkelijkbelanghouder zelf ter beschikking zouden worden gesteld.

Indien in de praktijk blijkt dat andere arbitragevormen ontstaan waarbij gebruik wordt gemaakt van tussengeschoven lichamen bij wie geen of slechts een geringe belastingheffing over de winst plaatsvindt, bijvoorbeeld een buitenlandse beleggingsmaatschappij, zullen zonodig aanvullende wetswijzigingen worden voorgesteld.

V Hoofdstuk 1, afdeling A, artikel XIII. Invorderingswet 1990

De hier opgenomen wijzigingen vloeien voort uit het feit dat bij deze nota van wijziging het grootste deel van de zogenoemde meesleep- en meetrekregeling uit de aanmerkelijkbelangsfeer (hoofdstuk 4 van de Wet IB 2001) is verwijderd en is overgebracht naar box 1 (hoofdstuk 3 van die wet). Tevens is de redactie verbeterd van de leden van de artikelen 25 en 26 die toegang bieden tot de uitstel- en kwijtscheldingsfaciliteit voor het successie- en schenkingsrecht bij bedrijfsopvolging, zowel van de «echte» ondernemer, de beoefenaar van een zelfstandig beroep daaronder begrepen, als de commanditaire vennoot.

VI Hoofdstuk 2, artikel I. Overgangsrecht inkomstenbelasting

A. Op grond van het nieuwe vierde lid kan bij algemene maatregel van bestuur worden afgeweken van het waarderingsvoorschrift voor de openingsbalans in het eerste lid. Hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan de genotsrechten waarop thans het regime voor inkomsten uit vermogen van toepassing is, maar waarvoor onder het voorstel van Wet inkomstenbelasting 2001 het regime voor belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden geldt. Zonder nadere regeling zou het verschil tussen de kostprijs en de werkelijke waarde van die genotsrechten per 1 januari 2001 onbelast blijven. Bij algemene maatregel van bestuur zullen voor dergelijke situaties nadere regels worden gesteld.

B. De wijziging van onderdeel Z hangt samen met de verplaatsing van de meesleep- en meetrekregeling ter zake van schuldvorderingen en overige vermogensbestanddelen naar artikel 3.4.1.2a Wet inkomstenbelasting 2001. De gelijkstelling voor koopopties op schuldvorderingen die aanvankelijk in het eerste lid stond, is nu opgenomen in het tweede lid. Voorts is de verwijzing naar de van toepassing zijnde bepalingen verduidelijkt.

C. De wijziging van onderdeel AB hangt samen met de verplaatsing van de meesleep- en meetrekregeling ter zake van schuldvorderingen en overige vermogensbestanddelen naar artikel 3.4.1.2a Wet inkomstenbelasting 2001.

D. De wijziging van onderdeel AC hangt samen met de verplaatsing van de meesleep- en meetrekregeling ter zake van schuldvorderingen en overige vermogensbestanddelen naar artikel 3.4.1.2a Wet inkomstenbelasting 2001.

E. De wijziging van onderdeel AE hangt samen met de verplaatsing van de meesleep- en meetrekregeling ter zake van schuldvorderingen en overige vermogensbestanddelen naar artikel 3.4.1.2a Wet inkomstenbelasting 2001. De tweede wijziging vloeit voort uit een verlettering in artikel 4.7.1.1, eerste lid, Wet inkomstenbelasting 2001.

F. De wijziging van het eerste lid van onderdeel AF hangt samen met de verplaatsing van de meesleep- en meetrekregeling ter zake van schuldvorderingen en overige vermogensbestanddelen naar artikel 3.4.1.2a Wet inkomstenbelasting 2001. Het nieuwe tweede lid is daar eveneens een gevolg zijn. Schuldvorderingen kunnen als gevolg van de gewijzigde behandeling niet meer tot een fictief aanmerkelijk belang behoren. Ten aanzien van schuldvorderingen die onder de aanmerkelijkbelangregeling van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 vallen, maar niet onder de nieuwe meesleep- en meetrekregeling, dient dan ook afrekening plaats te vinden over de aanmerkelijkbelangclaim die daarop rust. Artikel AF, tweede lid, bewerkstelligt dit. Schuldvorderingen die onder de nieuwe meesleep- en meetrekregeling vallen zullen overigens geruisloos daarin overgaan. Dit is geregeld in onderdeel AJ.

G. Het vervallen van onderdeel AH hangt samen met de wijziging in de meesleep- en meetrekregeling voor schuldvorderingen.

H. De wijziging van onderdeel AI vloeit voort uit een verlettering in artikel 4.7.1.1, eerste lid, Wet inkomstenbelasting 2001.

I. De wijzigingen van onderdeel AJ hangen samen met de verplaatsing van de meesleep- en meetrekregeling ter zake van schuldvorderingen en overige vermogensbestanddelen naar artikel 3.4.1.2a Wet inkomstenbelasting 2001. Het vijfde lid bewerkstelligt dat bij schuldvorderingen die onder de Wet op de inkomstenbelasting 1964 onder het aanmerkelijkbelangregime vallen, als boekwaarde geldt de verkrijgingsprijs die geldt voor de aanmerkelijkbelangregeling. Afrekening over de aanmerkelijkbelangclaim behoeft derhalve niet plaats te vinden, terwijl die claim wel behouden blijft.

Het nieuwe zesde lid is vergelijkbaar met onderdeel AC, tweede lid. Het zevende lid is vergelijkbaar met onderdeel AC, eerste lid.

J. De wijziging van onderdeel AM hangt samen met de aanpassing van de meesleep- en meetrekregeling en de aldaar opgenomen gelijkstelling van levensverzekeringen met schuldvordering. Voor alle duidelijkheid merken wij op dat die gelijkstelling niet geldt voor kapitaalverzekeringen eigen woning, omdat op grond van artikel 3.4.1.2b Wet inkomstenbelasting 2001 de eigen woning of een gedeelte daarvan niet als een ter beschikking gesteld vermogensbestanddeel kan worden aangemerkt.

De Staatssecretaris van Financiën,

W. A. F. G. Vermeend

De Minister van Financiën,

G. Zalm

Naar boven