26 727
Wet inkomstenbelasting 2001 (Belastingherziening 2001)

nr. 79
DERDE NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 25 januari 2000

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

I

In artikel 1.2 wordt, onder vernummering van het tweede tot en met zesde lid in derde tot en met zevende lid, na het eerste lid ingevoegd:

2. Voor het kalenderjaar kan tevens voor kwalificatie als partner worden gekozen indien:

a. de ongehuwde meerderjarige belastingplichtige in het voorafgaande kalenderjaar samen met een ongehuwde meerderjarige heeft gekozen voor kwalificatie als partner en

b. zij uitsluitend door het overlijden van de ongehuwde meerderjarige in het kalenderjaar niet gedurende meer dan zes maanden een gezamenlijke huishouding hebben gevoerd.

II

In artikel 2.2.3, eerste lid, wordt «Een buitenlandse belastingplichtige» vervangen door: De binnenlandse belastingplichtige die niet gedurende het gehele kalenderjaar in Nederland woont, en de buitenlandse belastingplichtige. Voorts wordt «kan kiezen» vervangen door: kunnen kiezen.

III

In artikel 2.3.1, eerste lid, tweede volzin, wordt na «binnenlandse belastingplichtigen» ingevoegd: die gedurende het gehele kalenderjaar, dan wel gedurende het kalenderjaar vanaf hun geboorte of tot aan hun overlijden, in Nederland wonen,.

IV

In artikel 2.4.1 wordt het derde lid vervangen door:

3. In afwijking in zoverre van het eerste en tweede lid worden:

a. schulden ter zake waarvan de renten op basis van een specifieke bepaling in hoofdstuk 3 of hoofdstuk 4 van aftrek zijn uitgesloten, in aanmerking genomen bij de bepaling van het belastbare inkomen uit sparen en beleggen;

b. vermogensbestanddelen, of delen daarvan, die gedurende een periode van niet langer dan drie achtereenvolgende maanden inkomen uit werk en woning of uit aanmerkelijk belang genereren, tevens in aanmerking genomen bij de bepaling van het belastbare inkomen uit sparen en beleggen indien in deze periode een begindatum of einddatum is gelegen als bedoeld in artikel 5.1.2;

c. vermogensbestanddelen, of delen daarvan, die gedurende een periode van meer dan drie achtereenvolgende maanden, maar niet meer dan zes achtereenvolgende maanden inkomen uit werk en woning of uit aanmerkelijk belang genereren, tevens in aanmerking genomen bij de bepaling van het belastbare inkomen uit sparen en beleggen indien in deze periode een begindatum of einddatum is gelegen als bedoeld in artikel 5.1.2, tenzij de belastingplichtige aannemelijk maakt dat aan zijn handelingen zakelijke overwegingen ten grondslag liggen.

V

In artikel 3.2.1.1a, eerste lid, wordt in onderdeel b«Nederland» vervangen door: Nederland. Voorts wordt «tweede lid» vervangen door: derde lid.

VI

In artikel 3.2.2.1a, eerste lid, wordt «deze bepaling» vervangen door: dit lid.

VII

In artikel 3.6.2 wordt, onder vernummering van het vierde tot en met zesde lid in onderscheidenlijk zesde tot en met achtste lid, ingevoegd:

4. Een woning wordt voor ten hoogste twee jaren na het tijdstip waarop de woning de belastingplichtige niet langer anders dan tijdelijk als hoofdverblijf ter beschikking staat mede aangemerkt als eigen woning indien de belastingplichtige aannemelijk maakt dat gedurende die periode de woning zijn gewezen partner anders dan tijdelijk als hoofdverblijf ter beschikking staat.

5. Een woning wordt voor ten hoogste twee jaren na het tijdstip waarop de woning de belastingplichtige niet langer anders dan tijdelijk als hoofdverblijf ter beschikking staat mede aangemerkt als eigen woning indien de belastingplichtige gedurende die periode verblijft in een instelling, die op grond van artikel 8 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten moet zijn toegelaten om zorg als bedoeld in artikel 6 van die wet te verlenen.

VIII

Artikel 3.6.5 wordt vervangen door:

1. Indien de opbrengsten uit het anders dan voor korte duur ter beschikking stellen van al dan niet gestoffeerde of gemeubileerde woonruimte die geen zelfstandige woning vormt en deel uitmaakt van de woning die de belastingplichtige anders dan tijdelijk als hoofdverblijf ter beschikking staat, niet meer bedragen dan € 3176 (f 6999) per jaar, wordt die woonruimte aangemerkt als onderdeel van de eigen woning en worden de voordelen, andere dan bedoeld in artikel 3.6.3, eerste lid, niet in aanmerking genomen.

2. Voor toepassing van dit artikel dient zowel de belastingplichtige als degene aan wie ter beschikking is gesteld gedurende de tijd van de terbeschikkingstelling als ingezetene op het woonadres ter zake van de woning te zijn ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens.

IX

Artikel 3.6.11 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onderdeel a, wordt «en» vervangen door een puntkomma. Vervolgens wordt na onderdeel b, onder vervanging van de punt aan het slot door « en», toegevoegd:

c. renten van schulden aangegaan ter afkoop van rechten van erfpacht, opstal of beklemming met betrekking tot de eigen woning.

2. Aan het vierde lid wordt na onderdeel b, onder vervanging van de punt aan het slot door een puntkomma, toegevoegd:

c. renten van schulden aangegaan ter verwerving van de eigen woning of een gedeelte daarvan, indien de eigen woning of een gedeelte daarvan direct of indirect is verkregen van de partner van de belastingplichtige of van degene met wie hij duurzaam een gezamenlijke huishouding voert, voorzover het totaal van de schulden die de belastingplichtige en zijn partner of degene met wie hij duurzaam een gezamenlijke huishouding voert zijn aangegaan ter verwerving van de woning, na deze verkrijging meer bedraagt dan vóór de vervreemding van de woning of een gedeelte daarvan door zijn partner of degene met wie hij duurzaam een gezamenlijke huishouding voert..

X

In artikel 3.7.5, zesde lid, wordt «zesde lid» vervangen door: vijfde lid.

XI

In artikel 3.8.2, tweede lid, onderdeel k, wordt «een lijfrente is bedongen als bedoeld in artikel 3.7.3» vervangen door: premies voor lijfrenten in aanmerking zijn genomen op de voet van artikel 3.7.5, tweede of derde lid,.

XII

In artikel 3.9.2, eerste lid, onderdeel a, wordt «belastbaar loon of belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden» vervangen door: loon of resultaat uit een of meer werkzaamheden.

XIII

In artikel 4.3.4, onderdeel c, wordt aan het slot een punt toegevoegd.

XIV

In artikel 4.7.2.6, vijfde lid, wordt «onderdeel i, , artikel 4.7.1.1,» vervangen door: onderdeel i, artikel 4.7.1.1,.

XV

In artikel 4.7.2.9, eerste lid, wordt na «onderdeel a of e» een komma toegevoegd.

XVI

Artikel 5.1.3, derde lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. «die € 5000 hoger» wordt vervangen door: die € 5000 (f 11 018) hoger.

2. «dan € 5000, wordt» wordt vervangen door: dan € 5000 (f 11 018), wordt.

XVII

Aan artikel 5.2A.6 wordt een lid toegevoegd:

4. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot het bepaalde in dit artikel.

XVIII

Na artikel 5.3.1 wordt een artikel ingevoegd:

Artikel 5.3.1a Waardering woningen andere dan eigen woningen

De waarde van een woning die een belastingplichtige in belangrijke mate ter beschikking staat, wordt, in afwijking van artikel 5.3.1, eerste lid, gesteld op de volgens hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken voor die woning vastgestelde waarde of waarden voor het tijdvak waarbinnen het kalenderjaar valt. Indien de woning deel uitmaakt van een onroerende zaak als bedoeld in artikel 16 van de Wet waardering onroerende zaken, wordt de waarde van de woning gesteld op het gedeelte van de waarde van de onroerende zaak dat kan worden toegerekend aan de woning. Voor de toepassing van deze afdeling wordt onder een woning verstaan een woning als bedoeld in artikel 3.6.2, eerste lid, aanhef, die de belastingplichtige niet anders dan tijdelijk als hoofdverblijf ter beschikking staat.

XIX

Artikel 7.2.1 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid, onderdeel b, vervalt «, met uitzondering van inkomsten uit arbeid volgens een overeenkomst van korte duur om als artiest op te treden».

2. In het zevende lid vervalt «als artiest optreedt of».

3. In het zesde lid, tweede volzin, wordt « de belastingheffing» vervangen door: een belastingheffing.

XX

In artikel 8.1.8, eerste lid, wordt «indien de belastingplichtige een partner heeft» vervangen door: indien de belastingplichtige in het kalenderjaar gedurende meer dan zes maanden dezelfde partner heeft.

XXI

In artikel 8.2.4, tweede lid, wordt «winst uit onderneming, belastbaar loon of belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden» vervangen door: winst uit een of meer ondernemingen, loon of resultaat uit een of meer werkzaamheden.

XXII

In artikel 8.2.5, eerste lid, vervalt na «(f 58 004)» de komma.

XXIII

In artikel 10.1.1 wordt de eerste volzin vervangen door: Bij het begin van het kalenderjaar worden de in de artikelen 2.3.2, 3.2.2.6, vijfde lid, 3.2.2.30, 3.2.2.31, 3.2.2.36, 3.2.2.37, 3.2.3.2, 3.2.4.3, 3.2.4.4, 3.3.9, 3.6.9, 3.7.3, 3.7.5, 3.7.7, 3.9.2, 3.9.4, 5.1.3b, 5.1.4, 5.2.4, 5.2A.1, 5.2A.6, 6.5.3, derde lid, 6.5.5, 6.5.6, 6.5.7, 6.5.9, 6.9.5, 8.2.1, 8.2.2, tweede lid, tweede volzin, onderdeel a, en derde volzin, 8.2.3, 8.2.4, 8.2.5, 8.2.6, 9.2 en 9.4 vermelde bedragen bij ministeriële regeling vervangen door andere.

XXIV

Artikel 10.2.0 wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1. » geplaatst.

2. Aan het artikel wordt een lid toegevoegd:

2. Het ontwerp van een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in het eerste lid wordt ten minste vier weken voordat de regeling wordt vastgesteld, toegezonden aan de Staten-Generaal.

XXV

In artikel 10.2.3, derde lid, wordt «artikel 5.2.5» telkens vervangen door: artikel 5.2A.2.

TOELICHTING

In deze Nota van wijziging zijn enige wijzigingen opgenomen die eerder zijn aangekondigd of voortvloeien uit het overleg van vorige week.

In het wetgevingsoverleg van 21 januari 2000 is gesproken over de belastingheffing over voordelen ter zake van het ter beschikking stellen van vermogensbestanddelen aan een vennootschap waarin een belastingplichtige of een aan hem gelieerd persoon een aanmerkelijk belang heeft. Gehoord de opmerkingen van de zijde van de Kamer en de reacties uit kringen van wetenschap en praktijk, hebben wij ons beraden over de mogelijkheid aan gerezen bezwaren tegemoet te komen met behoud van de politieke uitgangspunten. Dit leidt tot een uitwerking waarbij de zogenoemde meesleep- en meetrekregeling wordt ondergebracht in box I. Wij zijn voornemens dit op te nemen in een vierde nota van wijziging die uw Kamer nog tijdens het plenaire debat zal bereiken. In deze vierde nota van wijziging zullen wij ook de nadere voorstellen met betrekking tot de vrijstelling voor kunst verwerken conform het besprokene in het wetgevingsoverleg van 21 januari.

Artikelsgewijze toelichting

I Artikel 1.2 Partnerregeling

Volgens artikel 1.2, eerste lid, geldt als voorwaarde voor een ongehuwde meerderjarige belastingplichtige (die geen geregistreerd partnerschap heeft) om te kiezen voor kwalificatie als partner dat in het kalenderjaar gedurende meer dan zes maanden een gezamenlijke huishouding wordt gevoerd met een andere ongehuwde meerderjarige (die geen geregistreerd partnerschap heeft). Als een van beide personen in het begin van het kalenderjaar overlijdt zou dus geen gebruik kunnen worden gemaakt van de partnerregeling. Dit geeft verschillende complicaties, onder meer op het gebied van de kapitaalverzekering eigen woning. Daarom wordt nu voorgesteld om belastingplichtigen die niet voldoen aan het zesmaandscriterium ook gebruik te laten maken van de partnerregeling indien een van beide personen in het kalenderjaar overlijdt en in het voorafgaande jaar gebruik is gemaakt van de partnerregeling.

Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat de keuze voor kwalificatie van partner in een kalenderjaar ook kan worden gemaakt als de belastingplichtige in het kalenderjaar gedurende meer dan zes maanden onafgebroken een gezamenlijke huishouding voert met een ander, indien zij in die zesmaandsperiode eerst ongehuwd samenwonen en vervolgens gehuwd samenwonen. Daarbij geldt uiteraard de voorwaarde dat zij gedurende die tijd op hetzelfde woonadres staan ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens

II Artikel 2.2.3 Keuzerecht voor buitenlandse belastingplichtigen

De wijziging houdt verband met de wijziging van artikel 2.3.1, eerste lid, op grond waarvan de natuurlijke persoon die slechts een gedeelte van het kalenderjaar inwoner van Nederland is, in beginsel geen recht heeft op de heffingskorting. Deze persoon kan, ingevolge de wijziging van artikel 2.2.3, eerste lid, wel gebruik maken van de keuzeregeling waardoor hij toch in aanmerking kan komen voor de heffingskorting.

III Artikel 2.3.1. Verschuldigde inkomstenbelasting

De wijziging bewerkstelligt dat uitsluitend die belastingplichtigen die het gehele kalenderjaar, dan wel gedurende het kalenderjaar vanaf hun geboorte of tot aan hun overlijden, binnenlands belastingplichtig zijn geweest, in aanmerking komen voor de heffingskorting. Natuurlijke personen die anders dan door geboorte of overlijden, een gedeelte van het kalenderjaar binnenlands belastingplichtig zijn geweest, kunnen evenals buitenlandse belastingplichtigen gebruik maken van de keuzeregeling van artikel 2.2.3. Door de wijziging in de artikelen 2.2.3 en 2.3.1 ontstaat, indien gebruik wordt gemaakt van de keuzeregeling, een volledig gelijke behandeling tussen binnenlandse belastingplichtigen die dat het gehele kalenderjaar zijn geweest, binnenlands belastingplichtigen die gedurende het kalenderjaar vanaf hun geboorte of tot aan hun overlijden binnenlands belastingplichtig zijn geweest, belastingplichtigen die een deel van het kalenderjaar binnenlands belastingplichtig zijn geweest, en buitenlandse belastingplichtigen.

IV Artikel 2.4.1. Toerekening tussen en binnen belastbare inkomens

Deze wijziging van het derde lid is een aanscherping van de arbitragebepaling. Vermogensbestanddelen die rond de peildata van de vermogensrendementsheffing gedurende een periode van niet langer dan drie maanden uit box III zijn geweest, worden zonder mogelijkheid van tegenbewijs bij de berekening van de rendementsgrondslag in aanmerking genomen.

Vermogensbestanddelen die rond de peildata langer dan drie maanden, maar ten hoogste zes maanden of korter, uit box III zijn geweest, worden in beginsel ook in aanmerking genomen bij de berekening van de rendementsgrondslag. Ter zake van deze vermogensbestanddelen heeft de belastingplichtige echter de mogelijkheid om te bewijzen dat aan zijn handelingen zakelijke overwegingen ten grondslag hebben gelegen.

V Artikel 3.2.1.1a Uitbreiding begrip belastbare winst uit onderneming

De wijziging betreft het herstellen van een onjuiste cursivering en een foutieve verwijzing.

VI Artikel 3.2.2.1a Maximum verlies

Deze wijziging houdt verband met het feit dat in de nota van wijziging de zinsnede «het derde lid» abusievelijk is vervangen door «deze bepaling» in plaats van «dit lid».

VII Artikel 3.6.2 Eigen woning

Bij echtscheiding is meestal enige tijd gelegen tussen het materiële moment van scheiding en de formele afwikkeling van de huwelijksgoederengemeenschap. Zonder aanpassing vervalt meteen vanaf het eerste moment de eigenwoningregeling terwijl deze pas bij definitieve toescheiding van eigendom kan herleven. Om deze periode te overbruggen is een tijdelijke voorziening opgenomen. Gewezen echtgenoten of partners kunnen hoewel de woning hen niet meer als hoofdverblijf ter beschikking staat de voormalige eigen woning op grond van het vierde lid nog gedurende ten hoogste twee jaren aan merken als eigen woning. De woning moet dan wel de gewezen echtgenoot of partner anders dan tijdelijk als hoofdverblijf ter beschikking staan. De eigenaar niet-bewoner van de woning kan op grond van deze regeling gedurende twee jaren de hypotheekrente van de woning nog in aftrek brengen. Tegenover de aftrek van de rente staat wel de verplichting voor belastingplichtige om het eigenwoningforfait voor die woning aan te geven.

Ook bij opname in een (AWBZ-)inrichting ontstaat iets vergelijkbaars. Als de eigen woning een belastingplichtige niet meer als hoofdverblijf ter beschikking staat ten gevolge van een langdurig verblijf in een instelling die zorg verleend als bedoeld in de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten blijft de eigenwoningregeling voor hem op grond van het vijfde lid toch van toepassing. Gedurende maximaal twee jaren wordt de woning als een box I woning aangemerkt waarvoor het eigenwoningforfait geldt en waarvan de hypotheekrente aftrekbaar is.

VIII Artikel 3.6.5 Kamerverhuurvrijstelling

Deze wijziging betreft een aanpassing van redactionele aard en ziet op de toezegging aan de leden van de fractie van de PvdA om de kamerverhuurvrijstelling anders te redigeren om de leesbaarheid van het artikel te bevorderen. Doel en strekking van de bepaling blijven ongewijzigd. Indien de opbrengsten uit kamerverhuur per jaar niet meer bedragen dan € 3176, wordt de verhuurde kamer aangemerkt als onderdeel van de eigen woning (box I). Nu fiscaal als voordelen uit eigen woning uitsluitend het eigenwoningforfait wordt belast, worden de inkomsten uit kamerverhuur niet meer afzonderlijk in aanmerking genomen en dus vrijgesteld van inkomstenbelasting. Door de ter beschikking gestelde woonruimte aan te merken als onderdeel van het begrip eigen woning, wordt tevens bereikt dat de hypotheekrente die ziet op (het gedeelte van) de schuld die kan worden toegerekend aan deze woonruimte, aftrekbaar blijft. Indien de opbrengsten uit kamerverhuur per jaar meer bedragen dan € 3176 vindt belastingheffing plaats in box III.

IX Artikel 3.6.11 Aftrekbare kosten eigen woning

De eerste wijziging heeft betrekking op het volgende. De afkoopsommen van de periodieke betalingen op grond van rechten van erfpacht, opstal of beklemming hebben het karakter van een kapitaalsuitgave. In economisch opzicht zijn zij te beschouwen als kosten c.q. schulden ter zake van de verwerving van de woning. Een dergelijke uitgave kan worden gedaan bij de verwerving van een woning door middel van directe afkoop van de erfpachtcanon. Ook bij latere verlenging van de erfpachtovereenkomst kan echter een dergelijke afkoop plaatsvinden. De rente van de schuld die is aangegaan voor de afkoop van de vorengenoemde rechten kan worden aangemerkt als aftrekbare kosten met betrekking tot de eigen woning. Om onduidelijkheid te voorkomen wordt dit met deze bepaling vastgelegd.

De tweede wijziging heeft betrekking op de renten van schulden die zijn aangegaan ter verwerving van een eigen woning en die in aftrek kunnen worden gebracht. Met ingang van 1997 wordt, indien er op de eigen woning een tweede hypotheek wordt gevestigd, nauwlettend gekeken of die lening ook daadwerkelijk wordt aangewend voor de verbetering of het onderhoud van de eigen woning. Is dat het geval dan is die rente eveneens aftrekbaar. Wordt de lening echter voor andere doeleinden benut dan bestaat de mogelijkheid dat de rente (uiteindelijk) als consumptieve rente wordt aangemerkt en tot een in de wet voor dat kalenderjaar toegestaan maximum in aftrek kan komen. Belastingplichtigen zouden in beginsel een hogere hypothecaire geldlening op de eigen woning, waarvan de rente aftrekbaar is, kunnen realiseren door de woning of een gedeelte daarvan over te dragen – te verkopen – aan de partner (bij gehuwden is dit alleen mogelijk als zij buiten gemeenschap van goederen zijn gehuwd) of aan degene met wie hij duurzaam een gezamenlijke huishouding voert. Op deze wijze wordt de «meerwaarde» omgezet in een hogere hypotheekschuld terwijl er in de feitelijke toestand met betrekking tot die woning, die hen gewoon als eigen woning ter beschikking blijft staan niets verandert. In dit geval is van belang dat door een eventuele overdracht tussen partners het bedrag van de schulden wijzigt (wordt verhoogd) – dus het bedrag van de schulden van belastingplichtige plus het bedrag van de schulden van zijn partner – die zijn aangegaan ter verwerving van de eigen woning. Deze wijziging beoogt te voorkomen dat belastingplichtigen via deze omweg een hogere hypotheekrente-aftrek realiseren. Belastingplichtigen, die de beperking ter zake van de rente-aftrek van een dergelijke hogere hypothecaire schuld zouden willen omzeilen door de transactie door tussenkomst van een derde te laten verlopen, worden toch, op het moment dat de belastingplichtige de woning of een gedeelte daarvan verwerft, met de werking van deze regeling geconfronteerd. Dit wordt bewerkstelligd door het opnemen van de zinsnede «direct of indirect».

X Artikel 3.7.5 In aanmerking te nemen premies voor lijfrenten

De wijziging herstelt een onjuiste verwijzing.

XI Artikel 3.8.2 Uitbreiding begrip negatieve uitgaven bij handelen in strijd met de voorwaarden

De in artikel 3.8.2, tweede lid, onderdeel k, voorgestelde wijziging houdt verband met de bij de tweede nota van wijziging geïntroduceerde basisruimte van 1000. Met deze wijziging wordt bewerkstelligd dat de benutting van de in artikel 3.7.5, eerste lid, opgenomen basisruimte voor de toepassing van deze bepaling buiten aanmerking blijft. Van de basisruimte kan onder alle omstandigheden gebruik worden gemaakt, ongeacht de vraag of sprake is van een pensioentekort. Gebruikmaking van deze basisruimte kan derhalve, ook indien deze aftrek plaatsvindt in aanvulling op een achteraf bezien reeds adequate pensioenvoorziening, fiscaal gezien niet tot bovenmatigheid leiden.

XII Artikel 3.9.2 Voorwaarden

Met deze wijziging zijn de begrippen «winst», «loon» en «resultaat» in de artikelen 3.9.2, 8.2.2 en 8.2.4 op elkaar afgestemd. Door de wijziging van «belastbaar loon» in «loon» wordt de grens waarboven uitgaven voor kinderopvang in aanmerking worden genomen, iets eerder bereikt. De overige wijziging heeft geen inhoudelijke gevolgen.

XIII Artikel 4.3.4 Meesleepregeling

De wijziging betreft de afsluiting van een zin met een punt.

XIV Artikel 4.7.2.6 Geen tussentijdse verliesneming

De wijziging betreft het schrappen van een komma, waar er nu twee achter elkaar staan.

XV Artikel 4.7.2.9 Reguliere voordelen van buitenlandse beleggingslichamen

De wijziging betreft een redactionele aanpassing, te weten het toevoegen van een bedrag in guldens.

XVI Artikel 5.1.3 Rendementsgrondslag

De wijzigingen betreffen redactionele aanpassingen, te weten het toevoegen van een bedrag in guldens.

XVII Artikel 5.2A.6 Vrijstelling kapitaalverzekeringen voor studie kinderen

Door de toevoeging van het vierde lid wordt de mogelijkheid gecreëerd om bij algemene maatregel van bestuur de voorwaarden uit te werken waaraan moet zijn voldaan om voor de vrijstelling in aanmerking te komen.

XVIII Artikel 5.3.1a Waardering woningen andere dan eigen woningen

Op grond van artikel 5.3.1, eerste lid, worden bezittingen in box III als hoofdregel in aanmerking genomen voor de waarde in het economische verkeer. Tot de bezittingen worden onder andere gerekend woningen die niet als eigen woning in de zin van artikel 3.6.2 kunnen worden aangemerkt en ook niet behoren tot een ondernemingsvermogen.

In artikel 5.3.1a is bepaald dat een woning die een belastingplichtige in belangrijke mate ter beschikking staat – in het spraakgebruik: de tweede woning –, in afwijking van de hoofdregel, wordt gewaardeerd naar de op de voet van de Wet waardering onroerende zaken vastgestelde waarde. De aanleiding voor het opnemen van deze waarderingsgrondslag is ingegeven door uitvoeringstechnische argumenten. In de Wet IB 1964 is voor de bovengenoemde woningen de WOZ-waarde veelal reeds van toepassing via de regeling van artikel 42a. De uitvoeringswinst die daarbij is behaald kan door middel van deze wijziging behouden blijven. De woningen waarop deze bepaling ziet, worden vooral gevormd door tweede woningen. Het is daarbij mogelijk dat de woning een deel van het jaar niet ter beschiokking staat. Het niet vrij ter beschikking staan kan het gevolg zijn van het feit dat de woning door de belastingplichtige zelf verhuurd wordt aan derden, maar ook doordat de belastingplichtige als gevolg van een overeenkomst met bemiddelings- of verhuurorganisaties (gedurende een deel van het jaar) niet geheel vrij over de woning kan beschikken.

XIX Artikel 7.2.1 Belastbaar inkomen uit werk en woning

De eerste twee wijzigingen maken onderdeel uit van het nieuw voorgestelde artiestenregeling in de Wet op de loonbelasting 1964, welke is voorgesteld in de derde Nota van wijziging op de Invoeringswet. Hierdoor is de heffing van loonbelasting voor buitenlands belastingplichtige artiesten niet langer eindheffing maar worden zij tevens in de heffing van de inkomstenbelasting betrokken.

De laatste wijziging betreft een redactionele aanpassing.

XX Artikel 8.1.8. Verhoging maximum gecombineerde heffingskorting bij minstverdienende partner

Door deze wijziging wordt de verhoging van het maximum van de gecombineerde heffingskorting bij de minstverdienende partner alleen toegekend als gedurende meer dan zes maanden in het kalenderjaar sprake is van een partner. Hiermee wordt aangesloten bij de zesmaandseis die onder de Wet op de inkomstenbelasting 1964 geldt voor overdracht van de basisaftrek. Tevens wordt aangesloten bij de zesmaandseis die geldt voor de alleenstaande-ouderkorting en de aanvullende alleenstaande-ouderkorting.

De oorspronkelijk voorgestelde wettekst leidde bovendien tot een ongewenst ongelijke behandeling tussen gehuwden en geregistreerde partners enerzijds en ongehuwde niet-geregistreerde partners anderzijds. Voor de laatstgenoemde categorie gold namelijk al een zesmaandseis op grond van artikel 1.2, terwijl die niet gold voor de eerstgenoemde categorie.

XXI Artikel 8.2.4 Aanvullende alleenstaande-ouderkorting

Met deze wijziging zijn de begrippen «winst», «loon» en «resultaat» in de artikelen 3.9.2, 8.2.2 en 8.2.4 op elkaar afgestemd. Door de wijziging van «belastbaar loon» in «loon» wordt de alleenstaande-ouderkorting iets hoger en wordt in relevante gevallen de maximale korting ook iets eerder bereikt. De overige wijziging heeft geen inhoudelijke gevolgen.

XXII Artikel 8.2.5 Ouderenkorting

De wijziging betreft een redactionele aanpassing.

XXIII Artikel 10.1.1 Inflatiecorrectie

In artikel 10.1.1 zijn enkele omissies hersteld in verwijzingen naar de bedragen waarop de inflatiecorrectie van toepassing is. Bovendien zijn enkele onnodige vermeldingen van leden vervallen. Ook wordt bewerkstelligd dat op het in artikel 3.7.5, vierde lid, eerste volzin, genoemde bedrag van de AOW-franchise niet de inflatiecorrectie wordt toegepast. Voor de vaststelling van dit bedrag zal worden aangesloten bij de desbetreffende bepalingen in de AOW (zie hierna het nieuwe artikel 10.1.6a).

XXIV Artikel 10.2.0 Verstrekken van gegevens en inlichtingen

De bedoeling van het tweede lid is om de leden der Staten-Generaal de gelegenheid te bieden zich te uiten over de voorgenomen algemene maatregel van bestuur voordat deze in werking treedt.

XXV Artikel 10.2.3 Activa in de Nederlandse Antillen of Aruba

De wijziging betreft een redactionele aanpassing.

De Staatssecretaris van Financiën,

W. A. F. G. Vermeend

De Minister van Financiën,

G. Zalm

Naar boven