26 727
Wet inkomstenbelasting 2001 (Belastingherziening 2001)

nr. 129
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 25 juni 2001

De vaste commissie voor Financiën1 heeft op 29 mei 2001 overleg gevoerd met staatssecretaris Bos van Financiën over de inventarisatie van gesignaleerde knelpunten en invoeringsproblemen als gevolg van de belastingherziening 2001. Het overleg vond plaats aan de hand van de brief van de staatssecretaris d.d. 22 mei 2001 (Kamerstuk 26 727, nr. 128).

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand beknopt verslag uit.

Cluster 1: Algemeen (informatievoorziening, voorlopige aanslagen, administratieve- en financiëlelastenverzwaring, uitvoeringskosten en inkomensgevolgen)

De heer Reitsma (CDA) vindt het terecht dat, nu in de praktijk een aantal knelpunten naar voren is gekomen, Kamer en staatssecretaris zich hierop bezinnen en de bereidheid tonen om wijzigingen door te voeren, zeker als het om ongewenste of onbedoelde knelpunten gaat.

Hij herinnert er vervolgens aan dat van de zijde van de CDA-fractie bij de bespreking van de belastingherziening is gesteld dat het niet uitsluitend gaat om werken en dat er ook veel aandacht moet zijn voor de draagkracht van huishoudens, de fiscale behandeling van de zorgfunctie en de verantwoordelijkheidsverdeling. Inmiddels blijkt de arbeidskorting voor een aantal groepen zeer negatief uit te vallen en doen zich ook ongewenste koopkrachtgevolgen voor. Zo gaan sommige groepen er 7% op vooruit, terwijl dat voor aow'ers met een redelijk aanvullend pensioen slechts 2% tot 2,5% is. Daarnaast is nu in de praktijk, in verband met de nagestreefde robuustheid van het nieuwe stelsel, een vluchtgedrag naar box III te zien, omdat in die box minder belasting wordt betaald dan in de beide andere boxen. In de derde plaats komt uit brieven naar voren dat als gevolg van de individualiseringsgedachte van het nieuwe stelsel de positie van gezinnen met kinderen onder druk komt te staan. De Kamer heeft na de afhandeling van de belastingherziening alsnog besloten tot een tegemoetkoming voor deze groep, maar desondanks zijn op dit vlak nog steeds knelpunten.

De heer Reitsma heeft de indruk dat ondanks de «smeerolie» die nu eenmaal noodzakelijk is bij zo'n ingrijpende belastingherziening, en ondanks alle goede bedoelingen toch onbedoeld groepen tussen wal en schip vallen. Hij heeft dan ook de indruk dat hier een reparatie nodig is. Welk bedrag zou daar dan mee gemoeid zijn?

Vervolgens vraagt hij of de verkenning van de mogelijkheden van een vlaktax inderdaad in juni a.s. te verwachten valt. In dit verband wijst hij op de brochure over dit onderwerp van een aantal CDA-wetenschappers onder verantwoordelijkheid van het wetenschappelijk instituut van het CDA. Overigens heeft hij op enkele punten wel enige kritiek op deze brochure. Verder vraagt hij of er tekenen zijn dat andere EU-landen wellicht ook een forfaitaire rendementsheffing gaan invoeren.

De Katholieke Universiteit Brabant heeft na onderzoek gesteld dat de belastingtelefoon niet altijd even betrouwbare antwoorden geeft. Is dat inderdaad het geval en zo ja, welke maatregelen worden dan genomen? Hoe staat het verder met de ten onrechte verzonden 300 000 voorlopige aanslagen inkomstenbelasting en hoe krijgen belastingplichtigen die in verband hiermee kosten hebben moeten maken, een tegemoetkoming in deze kosten?

Inmiddels is 85% van de aan niet-werkende partners toegezonden formulieren voor voorlopige teruggaaf teruggezonden aan de belastingdienst. Wordt nu alles in het werk gesteld om ook de resterende 15% binnen te krijgen? Het gaat hier om de meest kwetsbare groep, in het algemeen mensen met een bijstandsuitkering of met een zeer laag inkomen.

Het is uiterst ongelukkig dat aow'ers met een klein aanvullend pensioen met een naheffing te maken krijgen. Wat is de stand van zaken op dit punt?

Afrondend merkt de heer Reitsma op dat uit vele brieven blijkt dat vooral gezinnen en mensen met hoge energiekosten (veelal ouderen en mensen met kinderen) er minder op vooruit gaan dan indertijd is voorspeld. Verder blijken de lokale lasten hoger uit te vallen dan waarvan indertijd is uitgegaan, en bovendien valt de inflatie hoger uit dan werd verwacht. In dit verband wijst hij op het onderzoek van de heren Van Eijck en Stevens, waaruit naar voren komt dat de inkomenseffecten zouden variëren van minus 17% tot plus 25%. Kloppen de berekeningen die in dit onderzoek zijn gebruikt? Ten slotte blijkt uit een rapportage dat 30% van de Nederlandse huishoudens er door de belastingherziening meer dan 4% op achteruit gaat. Ook dat spoort niet met de verwachtingen die indertijd zijn geuit. De CDA-fractie zou het onaanvaardbaar vinden als dit inderdaad de feitelijke situatie zou zijn.

Mevrouw De Vries (VVD) heeft de indruk dat de invoering van het nieuwe belastingstelsel tot nu toe redelijk goed loopt. Zij vraagt om toezending van een complete set van alle informatiebrochures die de belastingdienst in verband met het nieuwe stelsel heeft uitgebracht, opdat de Kamer een beeld krijgt van de informatie die aan de Nederlandse burger is verstrekt.

Hierna stelt zij een aantal korte vragen.

– Indertijd is aangegeven dat door de belastingherziening de menskracht bij de belastingdienst kan worden verminderd. Hoe staat het daarmee?

– Zij heeft geluiden gehoord over een bovenmatig vertrek van vooral jongere ambtenaren bij de belastingdienst. Zijn die geluiden waar en zo ja, wat wordt eraan gedaan om deze groep ambtenaren in dienst te houden? Zijn er nog extra beloningen aan ambtenaren gegeven?

– Zijn alle ambtenaren van de belastingdienst inmiddels op niveau bijgeschoold over de belastingherziening? Kunnen burgers die vragen stellen aan de belastingdienst, er nu op vertrouwen dat zij de juiste antwoorden krijgen?

– Hoeveel mensen hebben een te hoge voorlopige aanslag gekregen, hoeveel hebben daartegen bezwaar gemaakt, hoeveel claimen de kosten voor het bezwaarschrift en welk bedrag zal worden toegekend als kostenvergoeding?

– Kan de staatssecretaris, nu in vele brieven aan de hand van allerlei berekeningen wordt gesteld dat vooral groepen 65-plussers eropachteruit gaan door de belastingherziening, aan de hand van een aantal rekenvoorbeelden nader aangeven hoe de feitelijke situatie voor diverse groepen is? Het is goed als de onduidelijkheid die kennelijk bij een aantal mensen leeft, snel wordt weggenomen.

– In antwoord op schriftelijke vragen heeft de staatssecretaris geen spaan heel gelaten van het onderzoek van de heren Van Eijck en Stevens. Is daar nog meer over te zeggen?

– Wat is de situatie van burgers die alimentatie betalen op basis van een rechterlijke uitspraak waarin is uitgegaan van nettobedragen?

De heer Dijsselbloem (PvdA) wijst erop dat nu alleen nog een voorlopig oordeel over de effecten van de belastingherziening kan worden gegeven. Het definitieve oordeel kan pas worden gegeven als de aangiften over het jaar 2001 binnen zijn. Zijn voorlopige oordeel is positief. Er zijn wel knelpunten gebleken, maar die werden in het algemeen verwacht. Grote ónverwachte problemen hebben zich tot nu toe niet voorgedaan.

Hij vraagt hoe het staat met de afhandeling van de grote stroom bezwaarschriften tegen de voorlopige aanslagen over 2001.

Uit brieven blijkt dat veel burgers in onzekerheid verkeren over de vraag of zij er echt op vooruit gaan met de belastingherziening. In het algemeen is het ook niet eenvoudig om dat volledig te berekenen en artikelen als die van de heer Van Eijck in ESB dragen helaas bij aan die gevoelens van onzekerheid. De reactie van de staatssecretaris op dat ESB-artikel was voor de heer Dijsselbloem overtuigend, maar hij zal toch graag zien dat snel een grondig inzicht wordt geboden in de werkelijke inkomenseffecten die zich op dit moment voordoen, in ieder geval éérder dan het inzicht dat jaarlijks wordt geboden in de Sociale nota die met Prinsjesdag uitkomt. Overigens worden die effecten ook veroorzaakt door andere zaken dan de belastingherziening, zoals de stijgende olieprijzen. Verder moet worden bedacht dat in individuele gevallen het beeld anders zal zijn dan het gemiddelde van de groep waartoe betrokkene behoort, bijvoorbeeld doordat voor betrokkene specifieke aftrekposten zijn komen te vervallen. Dat was trouwens van te voren voorzien.

Ten slotte betreurt hij het dat de heer Reitsma toch steeds weer op basis van het onderzoek van de heer Van Eijck met de stelling komt dat grote groepen burgers erop achteruit gaan, hoewel de uitkomsten van dit onderzoek inmiddels zijn weerlegd.

De heer De Wit (SP) stelt vast dat een «loonstrookjesopstand» zoals in 1998 de afgelopen maanden is uitgebleven. Een dergelijke «opstand» moet wellicht wel volgend jaar worden verwacht, als de effecten over het volledige eerste jaar eenmaal duidelijk zijn. Ook de staatssecretaris houdt daar rekening mee en de heer De Wit lijkt dat alleen maar verstandig. Op dit moment liggen er al vele brieven van mensen (vooral van mensen met een uitkering en aow'ers) die aan de hand van berekeningen stellen dat zij er door de belastingherziening netto op achteruit zijn gegaan, of maar zo weinig op vooruit dat als gevolg van de hogere btw en de ecotaks de koopkracht toch is gedaald.

In dit verband wijst ook hij op het proefschrift en het ESB-artikel van de heer Van Eijck. In dat proefschrift is niet uitgegaan van de effecten op de individuele koopkracht (zoals de staatssecretaris wél doet) maar van de effecten op de koopkracht van een huishouden. Heeft de staatssecretaris in diens reactie wel voldoende rekening gehouden met dit verschil in uitgangspunt? Verder heeft de heer De Wit begrepen dat binnenkort een nieuw artikel van de heer Van Eijck mag worden verwacht waarin deze ingaat op de zeer negatieve reactie van de staatssecretaris, en ook pleit voor een studie naar een nieuwe benadering die uitgaat van de effecten op het niveau van een huishouden. Is de staatssecretaris bereid daarover mee te denken?

Indertijd is er al voor gewaarschuwd dat er te weinig loonbelasting wordt geheven bij gescheiden betaling van aow en pensioen. Hoe kijkt de staatssecretaris daar nu tegenaan, gezien de huidige praktijk?

Inmiddels wordt door de staatssecretaris alweer nagedacht over een vlaktax. De heer De Wit ziet een vlaktax niet als wenselijk en wil uit een oogpunt van draagkracht vasthouden aan progressiviteit in de belastingheffing. In welke richting gaan de gedachten van de staatssecretaris?

Ten slotte herinnert hij aan de uitspraak van de staatssecretaris op 5 april jl. in een tv-programma dat een verlaging van de vennootschapsbelasting niet in de bedoeling lag. Een maand later is deze belasting echter met één procentpunt verlaagd. Wat was dan de reden voor die verlaging?

Ook mevrouw Giskes (D66) vindt het nog te vroeg voor een definitief oordeel over de vraag of de nieuwe wetgeving geslaagd te noemen is. In de loop van volgend jaar, als de aangifte inkomstenbelasting over 2001 moet worden gemaakt, kunnen nog diverse apen uit de mouw komen die overigens ook voor een plezierige verrassing kunnen zorgen. Pas dan kan een meer definitief oordeel worden gevormd. In dat verband vraagt zij of het formulier voor de aangifte over 2001 al is opgesteld en of het aan de Kamer kan worden toegezonden. Verder is in de wet zelf vastgelegd dat na vijf jaar een evaluatie moet plaatsvinden en op dat moment is pas duidelijk wat de feitelijke opbrengst van bijvoorbeeld de vermogensrendementsheffing is.

Tot nu toe heeft zij de indruk dat de effecten van de belastingherziening ongeveer overeen komen met de verwachtingen van indertijd. Wel vraagt zij zich af wat de oorzaak was van de vele onterechte voorlopige aanslagen, een kwestie die overigens inmiddels op een nette manier is opgelost.

Er zijn de nodige klachten van gemeenten binnengekomen over hoge uitvoeringskosten in verband met het toepassen van de heffingskorting voor uitkeringsgerechtigden. Wat is de stand van zaken?

In een contact met de heer Van Eijck heeft mevrouw Giskes begrepen dat er toch wel af te dingen valt op de zeer negatieve reactie van de staatssecretaris. Zo is er op een bepaald punt inderdaad een fout in de berekening over 2001 gemaakt, maar diezelfde fout is gemaakt in de berekening over het voorgaande jaar, zodat dit geen gevolgen zou hebben voor de onderlinge vergelijking van beide jaren. Verder wordt in het proefschrift inderdaad niet uitgegaan van de individuele benadering (waar zij voorstander van is), maar van een benadering op het niveau van een huishouden, maar als vrijwel alle individuele mensen erop vooruit gaan, moet dat toch ook gelden voor een huishouden? Een huishouden wordt immers gevormd door enkele individuele mensen. Zij kan zich niet voorstellen dat de stelling dat 30% van de burgers erop achteruit gaat waar zou zijn, want dan zouden er naar aanleiding van de loonstrookjes van de afgelopen maanden toch heel andere berichten bij de Kamer binnengekomen zijn, maar anderzijds kan zij zich ook niet goed voorstellen dat een proefschrift van de Erasmus Universiteit er volledig naast zou zitten. Zij dringt er dan ook op aan dat de staatssecretaris hier nog eens naar kijkt en in overleg treedt met de heer Van Eijck, temeer omdat deze kennelijk gebruik maakt van gegevens waar de belastingdienst tot nu toe niet mee werkt.

De heer Vendrik (GroenLinks) heeft de indruk dat het hoge tempo waarin de belastingherziening tot stand is gekomen, nog steeds zijn sporen nalaat. Zo zijn een aantal losse eindjes nog niet geregeld en is het wachten nog op een aantal stukken, standpunten, nadere informatie e.d. In feite is de belastingherziening dus nog steeds niet afgerond. Anderzijds is de «grote chaos» in de eerste maanden van 2001 uitgebleven.

Hoewel de uitkomsten van het onderzoek van Essers naar het functioneren van de belastingtelefoon door de staatssecretaris min of meer zijn gebagatelliseerd, blijft overeind dat juist dit jaar de behoefte bij de belastingplichtige aan goede informatie buitengewoon groot is, zodat het juist dit jaar ook uitermate belangrijk is dat de belastingtelefoon het goede antwoord op vragen geeft. Verder worden mensen die het ministerie van SZW om informatie vragen, in het algemeen alleen verwezen naar brochures die ze bij Postbus 51 kunnen opvragen, waarna ze het verder zelf maar moeten uitzoeken. Ook het verkrijgen van informatie door middel van het raadplegen van de website van de belastingdienst is niet altijd even eenvoudig. Wat denkt de staatssecretaris te doen om te bevorderen dat mensen wél voldoende goede informatie kunnen krijgen? Burgers die op basis van informatie van de belastingtelefoon hun financiële huishouding gaan inrichten, lopen nu het risico dat zij bij de aangifte merken dat ze op het verkeerde spoor zijn gezet. In ieder geval zal burgers die informatie aan de belastingdienst vragen, steeds voorgehouden moeten worden dat zij geen rechten aan die informatie kunnen ontlenen.

De reactie van de staatssecretaris op het onderzoek van de heer Van Eijck was genadeloos, maar ook nogal gemakkelijk. Zo lijkt het er toch op dat gepensioneerden in een aantal gevallen inkomen mislopen of erop achteruit dreigen te gaan. De heer Vendrik vraagt dan ook om in het najaar een nota uit te brengen over de ontwikkeling van de koopkracht van diverse groepen burgers, waarbij zijn belangstelling vooral uitgaat naar vutters of gepensioneerden met alleen een aow-uitkering of een klein aanvullend pensioen. Die groep komt er in de belastingherziening toch al niet zo goed van af in vergelijking met bijvoorbeeld vele groepen werkenden. Overigens blijft de heer Vendrik erop aandringen dat het kabinet in het kader van de verantwoording voortaan jaarlijks een overzicht geeft van de feitelijke ontwikkelingen in de inkomensverhoudingen en de inkomenspositie van diverse groepen in de samenleving. Ook dringt hij erop aan dat de staatssecretaris zich bereid verklaart om in te gaan op de te verwachten reactie van de heer Van Eijck op het oordeel over het proefschrift.

Ten slotte is hem in de CDA-brochure over een vlaktax opgevallen dat als één van de financieringsbronnen uitgerekend de vermogenswinstbelasting wordt opgevoerd. Kennelijk vinden de opstellers van die brochure dat de druk op vermogen moet toenemen, maar de passage hierover op blz. 45 van de brochure is niet zo duidelijk. Kan er opheldering worden gegeven over dit belangrijke politieke punt?

De staatssecretaris lijkt het niet terecht om vandaag het debat van vorig jaar over te gaan doen, maar als er sprake is van nieuwe inzichten of nieuwe feiten, is er zeker reden om daar nader over te spreken. Deze lijn heeft hij ook in zijn brief van 22 mei jl. gevolgd.

Ook hij stelt vast dat er voorlopig reden is voor een voorzichtige tevredenheid over de effecten van de belastingherziening. Verder is uit zeer recente contacten met het ministerie van SZW gebleken dat er ook geen redenen zijn om uit te gaan van andere koopkrachtontwikkelingen dan die, welke vorig jaar aan de Kamer zijn gepresenteerd in de belastingvoorstellen en in de Sociale nota. Er is alleen bij de inflatie sprake van een lichte afwijking ten opzichte van de aannames, maar daar spelen vooral andere factoren een rol dan de belastingherziening zelf. Bovendien staat hier een wat hogere loonstijging tegenover dan waarvan indertijd is uitgegaan. Voor werknemers geeft dat dus een directe compensatie en voor uitkeringsgerechtigden een vertraagde compensatie als gevolg van de netto-nettokoppeling. Al met al betekent dit dat er geen nieuwe ontwikkelingen te melden zijn en dat hij dus ook niet in staat is om nieuwe cijfers te presenteren.

De publicaties van de heer Van Eijck hebben daar geen verandering in gebracht. Uiteraard is er contact geweest tussen het ministerie en de heer Van Eijck en zijn alle door de heer Van Eijck gebruikte berekeningen doorgenomen, maar de conclusie van het ministerie is toch dat de heer Van Eijck geen goed onderzoek heeft verricht. Van belang daarbij is dat de heer Van Eijck geen onderzoek heeft gedaan naar feitelijke inkomenseffecten als gevolg van de nieuwe belastingwetgeving, maar een model heeft opgesteld met behulp waarvan inkomenseffecten berekend zouden kunnen worden. Het is mogelijk dat dit in sommige perspublicaties met elkaar verward is, waardoor die publicaties ook een wat andere toon hebben gekregen dan de heer Van Eijck zelf had bedoeld. Dat neemt niet weg dat de conclusie dat zo'n 30% van de huishoudens erop achteruit zou gaan, beslist onjuist is en in het geheel niet overeenkomt met de feiten.

De veronderstelling dat de heer Van Eijck meer naar de situatie per huishouden zou hebben gekeken en het ministerie alleen naar individuele personen, is niet terecht. Ook het ministerie heeft gekeken naar de situatie van huishoudens, hetgeen al blijkt uit het feit dat bij het presenteren van de inkomenseffecten voor alleenverdieners steeds rekening wordt gehouden met de heffingskorting voor de niet-verdienende partner van de alleenverdiener. De heer Van Eijck heeft in zijn onderzoek simpelweg twee inkomens in een huishouden bij elkaar opgeteld en vervolgens tegen het hoogste marginale tarief belast, terwijl het ministerie o.a. rekening heeft gehouden met de reële mogelijkheid dat twee verdienende partners die samen een huishouden vormen, ervoor kiezen om een zodanige inkomensverdeling te maken dat het niet tegen het hoogste marginale tarief, maar tegen een voordeliger tarief wordt belast. Verder moet ten aanzien van gepensioneerden worden bedacht dat voor hen niet alleen de belastingtechnische wijzigingen van belang zijn, maar ook de wijzigingen in premies en de verhoging van de aow-uitkering zelf, juist bedoeld om negatieve of minder gunstige inkomenseffecten tegen te gaan.

Overigens zal in de komende Sociale nota die rond Prinsjesdag verschijnt, vooruit- en teruggekeken worden, zoals dat gebruikelijk is. Op dit moment is er geen enkele aanleiding om nieuwe inzichten te presenteren en dus ook geen enkele reden voor onrust. Wel stelt hij zich voor de minister van SZW te verzoeken in de komende Sociale nota apart in te gaan op de veronderstellingen ten tijde van de indiening van de diverse belastingwetten. Ook verklaart hij zich bereid om de gevraagde rekenvoorbeelden aan de Kamer te zenden, waarbij hij dan wel graag de beschikking krijgt over de bij de Kamer ingekomen brieven, omdat hij de rekenvoorbeelden dan specifiek kan toesnijden op hetgeen in deze brieven is gesteld. Aanvullend merkt hij in dit verband op dat ook in de contacten met organisaties als de FNV steeds is gebleken dat er in minstens negen van de tien gevallen sprake is van rekenfouten of van het weglaten van relevante gegevens.

Al met al ziet hij geen reden om te denken aan een grootschalige reparatie, laat staan een reparatie die geld zou kosten. Wel is onlangs geconcludeerd dat nieuwe regelingen nodig zijn voor artiesten en sporters. De Kamer is daar al over geïnformeerd. Daarnaast wordt nader gekeken naar aspecten van woon–werkverkeer, omdat ook hier de praktijk anders blijkt uit te vallen dan de bedoeling was.

Er is naar zijn oordeel geen sprake van grootschalig vluchtgedrag naar box III. Er wordt gelet op mogelijk vluchtgedrag, maar voorzover het zich voordoet, verwacht hij zulk gedrag toch eerder over een aantal maanden, als de aangifte in zicht komt. Het is mogelijk dat tegen die tijd blijkt dat ook op andere punten nog nadere maatregelen genomen moeten worden. Mensen worden dan immers feitelijk geconfronteerd met nieuwe regels en dat kan tot onduidelijkheid en de nodige vragen leiden. De belastingdienst zal zich daarop instellen, o.a. door middel van een uitgebreide voorlichtingscampagne.

De forfaitaire vermogensrendementsheffing ondervindt veel belangstelling van andere landen. Misschien doet dit goede voorbeeld dus nog eens goed volgen.

Dat het bij de belastingtelefoon wel eens mis gaat, was al bekend. De belastingdienst doet daar namelijk ook zelf onderzoek naar, dat overigens kwalitatief beter is dan het onderzoek van Essers. Dat neemt niet weg dat de gesignaleerde punten serieus worden genomen, o.a. door mensen op te leiden en het geheel voortdurend in het oog te houden. Wel geldt dat de belastingtelefoon niet gezien kan worden als een belastingconsulent; de belastingtelefoon moet zich vooral richten op zaken die een algemeen karakter hebben. De suggestie om de belastingtelefoon steeds een algemeen voorbehoud te laten maken, spreekt de bewindsman niet aan, want dat zal degene die een vraag stelt, alleen maar doen twijfelen aan de juistheid van de gegeven informatie. Beter lijkt het hem om de kwaliteit van de informatie op een hoog peil te brengen en daar zijn alle inspanningen nu op gericht.

De problemen als gevolg van de gescheiden uitbetaling van AOW en pensioen waren al verwacht, maar konden niet worden voorkomen omdat ze zich voordoen in zeer uiteenlopende situaties. Verder zijn deze problemen niet relevant voor het punt van de koopkracht, want het gaat alleen om een tijdelijk verschijnsel, waarbij in het algemeen eerst iets te weinig belasting wordt betaald en dat later gecorrigeerd moet worden. Voor mensen is dat natuurlijk niet plezierig, zeker niet als zij een bescheiden inkomen hebben. Er wordt dan ook geprobeerd om de betrokken groepen te identificeren, teneinde ze voorlichting te kunnen geven. Bovendien vindt a.s. vrijdag overleg plaats met de pensioenfondsen om te bereiken dat zij volgend jaar een zodanige inhouding plegen dat deze problemen zich niet meer voordoen.

De belastingdienst heeft de indruk dat de kwestie van de heffingskorting voor mensen die een bijstandsuitkering ontvangen, nu afdoende geregeld is, zij het met vallen en opstaan in de afgelopen maanden. Er wordt dan ook van uitgegaan dat de gemeentelijke sociale diensten hun doelstellingen hebben gehaald. De staatssecretaris voelt er, gezien de systematiek van het Gemeentefonds, op zichzelf nog steeds niets voor om de gemeenten tegemoet te komen in de extra uitvoeringskosten die zij zeggen gemaakt te hebben. Anderzijds ligt er nog een claim van de rijksoverheid bij de gemeenten over het leerlingenvervoer en wellicht kan er in overleg een manier worden gevonden om beide claims tegen elkaar weg te strepen.

Als hij het zich goed herinnert, is in reactie op schriftelijke vragen vanuit de Kamer al geantwoord op de alimentatieproblematiek als gevolg van de nieuwe belastingwetgeving. De teneur van dat antwoord was dat er geen reden is voor ongerustheid.

De plannen inzake de vennootschapsbelasting worden op Prinsjesdag gepresenteerd. Die zullen geen voorstel bevatten voor een verlaging met vijf procentpunt in 2002, waar eerder wel eens over is gedacht.

In afwachting van de komende analyse over de aspecten van een vlaktax volstaat de bewindsman met de opmerking dat een vlakkere tariefstructuur veel voordelen lijkt te hebben, maar dat het zeer de vraag is of een pure vlaktax haalbaar en wenselijk is. De CDA-voorstellen op dit punt wil hij graag nader bekijken, waarbij hij zich voorneemt om in ieder geval enige berekeningen zelf nog eens goed door te nemen. Verder is de financiering van de voorstellen hier en daar vrij verrassend, zoals de suggestie om zowel het lage als het hoge btw-tarief met twee procentpunten te verhogen zonder rekening te houden met grenseffecten, en het voorstel voor invoering van een vermogenswinstbelasting juist in een tijd waarin de beurs het slecht doet. Daarnaast is zijn indruk dat de CDA-voorstellen in feite helemaal geen vlaktax inhouden, want alle progressiviteit die uit de tarieven wordt gehaald, komt weer terug in een kerstboom vol met inkomensafhankelijke heffingskortingen. Per saldo lijkt hem dat geen meerwaarde te hebben.

De door mevrouw De Vries gevraagde brochures van de belastingdienst zal hij toezenden. De planning van de besparingen op de menskracht bij de belastingdienst wordt tot nu toe aangehouden. De Kamer zal dat terugzien in de beheersverslagen.

Er zijn dit jaar 1,8 miljoen voorlopige aanslagen uitgestuurd. Tegen 150 000 daarvan is bezwaar aangetekend. Dat is merkwaardigerwijs een stuk minder dan in 2000, want toen kwamen er 200 000 bezwaarschriften tegen voorlopige aanslagen. In alle 150 000 gevallen is de door de belastingplichtige opgegeven schatting overgenomen door de belastingdienst. De eventueel door de belastingplichtige gemaakte kosten zullen op declaratiebasis worden vergoed, tot een bepaald maximum.

De heer Reitsma (CDA) merkt op dat de voorzitter van de Tweede Kamerfractie van het CDA gisteren al heeft gezegd dat sommige effecten van de voorstellen over een vlaktax niet acceptabel of niet gewenst zijn en dat er verder op gestudeerd zal moeten worden. Hij gaat ervan uit dat de inhoudelijke discussie straks zal worden gevoerd, als de nota van de staatssecretaris over een vlaktax op tafel ligt.

Mevrouw Giskes (D66) zal de ontvangen brieven aan de staatssecretaris doorgeven, opdat hij zich nader kan oriënteren. Zij heeft de indruk dat het probleem zich vooral voordoet in groepen gepensioneerden, waarbij het name lijkt te gaan om de netto-nettokoppeling.

De heer De Wit (SP) vraagt om de Kamer te informeren over de uitkomst van het overleg met de pensioenfondsen over de problematiek van de gescheiden uitbetaling.

De staatssecretaris zegt dat toe.

Cluster 2: Heffingskortingen (heffingskortingen en kwijtschelding, 65-plussers, kinderkorting, jonggehandicaptenkorting en (aanvullende) ouderaftrek)

De heer Dijsselbloem (PvdA) ziet als kernvragen bij dit onderdeel, of de heffingskortingen inderdaad terechtkomen bij de groepen die er recht op hebben, en of de uitvoering op dit punt beter en directer kan verlopen. Hij loopt diverse knelpunten kort langs:

– Is nu inderdaad ongedaan gemaakt dat de heffingskorting bij overlijden terugbetaald moet worden? Vergt dit nog wetswijziging en zo ja, wanneer kan de Kamer die verwachten?

– Ter compensatie van het vervallen van de renteaftrek zou de rente op studieschulden worden verlaagd. Is dit inmiddels feitelijk geregeld, ook voor al bestaande studieschulden?

– Is al geregeld dat de feitelijk ontvangen jonggehandicaptenkorting niet langer drukt op kwijt te schelden bedragen?

– Kan een overzicht worden gegeven welke heffingskortingen wel en niet leiden tot korting op de bijstandsuitkering? Het is nu mogelijk dat iemand in aanmerking komt voor bijvoorbeeld een alleenstaandeoudertoeslag, terwijl deze toeslag later weer in het kader van de bijstandsuitkering wordt teruggevorderd. Dit laatste blijkt niet duidelijk uit het VT-formulier. Is dat formulier inmiddels aangepast?

– Nu de hoogte van de arbeidskorting afhangt van de hoogte van het arbeidsinkomen (met als achtergrond de wens om een prikkel te geven opdat mensen meer gaan werken) is het mogelijk dat mensen die bijvoorbeeld vanwege een functiebeperking niet meer kúnnen gaan werken, nooit aan de volledige arbeidskorting toekomen. Komt die groep mensen dan niet op achterstand te staan? Kan dit punt bij de Sociale nota bijzondere aandacht krijgen?

– Gezien de specifieke maatregelen die zijn genomen, lijken de gevolgen van het nieuwe stelsel voor alfahulpen mee te vallen. Toch wordt vanwege de FNV gesteld dat veel alfahulpen nog niet de volledige heffingskorting ontvangen, waarschijnlijk omdat op het VT-formulier het inkomen is ingevuld onder «inkomen uit loondienst» in plaats van onder «inkomen uit overige werkzaamheden». Kan hier voorlichting over worden gegeven?

– Er leeft nog steeds de wens om de aanvullende alleenstaandeouderkorting en de kinderkorting 50/50 te kunnen verdelen over co-ouders, als zij ook 50/50 voor de kinderen zorgen. Wanneer komen daar voorstellen voor?

Hierna gaat de heer Dijsselbloem in op enige knelpunten bij het uitbetalen van de heffingskorting aan aow'ers. In de eerste plaats is er het punt dat ook in het geval van een partner die jonger is dan 65 jaar en die niet voldoende inkomen heeft om de volledige korting te ontvangen, toch de volledige korting wordt uitbetaald, zodat er na afloop van het jaar een terugbetaling moet plaatsvinden. Is hiervoor nu inderdaad een oplossing gevonden waardoor dit in de toekomst niet meer voorkomt en waarbij in de resterende maanden van 2001 een verrekening plaatsvindt, zodat een verplichte aanslag achterwege kan blijven?

In de tweede plaats komen er brieven van mensen die recht hebben op een onvolledige heffingskorting, maar deze korting niet uitgekeerd kunnen krijgen door middel van een VT-formulier. Zij zouden dus moeten wachten tot het belastingjaar is verstreken, om dan te proberen de onvolledige heffingskorting alsnog te krijgen. Is ook dit probleem inmiddels opgelost? Het lijkt misschien een ondergeschikt punt en het gaat wellicht maar om een kleine groep, maar voor betrokkenen is het wel een punt van wezenlijk belang.

De heer Vendrik (GroenLinks) wijst erop dat in verband met de nieuwe systematiek voor het vaststellen van het belastbaar inkomen bij het doen van een beroep op inkomensafhankelijke regelingen een oud inkomen moet worden herberekend. Met de Aanpassingswet zijn daar regelingen voor getroffen. Loopt dat in de praktijk goed? Het gaat hier altijd om mensen met een smalle beurs en een soepel verloop is dan ook van groot belang.

Mevrouw Giskes (D66) vraagt of bij het bepalen van de vraag of iemand voor kwijtschelding in aanmerking komt, niet ook de combinatiekorting buiten beschouwing moet worden gelaten.

De staatssecretaris zegt dat het punt van de heffingskorting bij overlijden zal worden geregeld in een wetsvoorstel in het kader van het Belastingplan 2002. Er wordt bezien of daarop vooruitlopend een beleidsbesluit kan worden genomen, teneinde het ook al voor 2001 te regelen.

Hij heeft niet paraat wanneer de minister van SZW het punt van de Wajong-uitkering en bijstandverlening zal regelen, maar hij zal de minister verzoeken om de Kamer daarover te informeren en daarbij tevens te vermelden, welke heffingskortingen wel of niet leiden tot een korting in de bijstandsfeer. Ook zal hij aan de minister het verzoek doorgeven om in de komende Sociale nota specifieke aandacht te geven aan de positie van mensen met een kleine baan.

Hij zegt toe het VT-formulier nog eens onder de loep te laten nemen om te voorkomen dat mensen denken recht te hebben op een korting of een toeslag, terwijl zij die later weer in het kader van bijstandsverlening moeten terugbetalen.

Aan thuiszorginstellingen en alfahulpen is specifieke voorlichting gegeven. Die voorlichting was op zichzelf correct en kan dus geen ruimte voor misverstanden hebben gegeven. Helaas is vervolgens toch weer onduidelijkheid ontstaan door onjuiste berichtgeving in een krant. Voor het ministerie is dat geen reden om de voorlichting op dit punt nog verder te intensiveren.

In de loop van dit jaar zal worden teruggekomen op de diverse aspecten die spelen bij co-ouderschap.

De bewindsman is zich bewust van de problemen met de uitbetaling van heffingskortingen bij 65-jarigen die een jongere partner hebben. Die problemen zijn echter nooit helemaal weg te nemen. Ze hebben ook te maken met het feit dat op het moment dat iemand 65 jaar wordt, de heffingskorting wijzigt omdat er dan geen recht meer bestaat op de korting over een deel van de sociale premies. De inspanningen zijn dan ook vooral gericht op voorlichting aan degenen die bijna 65 jaar zijn. Daarnaast zal worden gepoogd om al vanaf juli a.s. een feitelijke correctie op de maandelijkse voorlopige teruggaaf aan te brengen.

Hij zal schriftelijk antwoorden op de vraag over het verlenen van een voorlopige teruggaaf aan mensen die alleen recht hebben op een gedeeltelijke heffingskorting.

Op dit moment doet zich het door de heer Vendrik genoemde verschijnsel nog niet voor. Pas in de loop van 2002 wordt bij inkomensafhankelijke regelingen het «nieuwe inkomen» maatgevend.

Bij het bepalen van de betalingscapaciteit in verband met een aangevraagde kwijtschelding wordt de kinderbijslag buiten beschouwing gelaten. Gezien de sterke analogie tussen kinderbijslag en kinderkorting is besloten om ook de kinderkorting buiten beschouwing te laten. De combinatiekorting heeft echter een gemengd karakter en daarom wordt die niet buiten beschouwing gelaten.

Mevrouw Giskes (D66) denkt dat het niet vaak voorkomt dat iemand die in aanmerking komt voor de combinatiekorting en dus werkt, ook in aanmerking komt voor kwijtschelding, maar wanneer zich dit geval voordoet, lijkt het haar terecht om ook de combinatiekorting buiten beschouwing te laten bij het bepalen van de betalingscapaciteit. Die combinatiekorting is immers een tegemoetkoming in de kosten die mensen met kinderen moeten maken om te kunnen werken.

De staatssecretaris is niet geneigd om mevrouw Giskes hierin tegemoet te komen.

De heer Dijsselbloem (PvdA) zal graag zien dat de brief over co-ouders op een zodanig tijdstip komt dat dit punt in het kader van het Belastingsplan 2002 geregeld kan worden.

De staatssecretaris merkt op dat het hier toch om een vrij complex probleem gaat dat eerst goed geanalyseerd moet worden, ook op mogelijke precedentwerking. Hij kan dus geen precieze datum noemen voor het verschijnen van de brief over dit onderwerp.

Cluster 3: Onderneming/winstsfeer (terbeschikkingstellingsregelingen, box II c.a., conceptbesluit geruisloze omzetting (artikel 3.65 Wet IB 2001)

Mevrouw De Vries (VVD) vindt het positief dat het vervreemdingsverbod met betrekking tot de aandelen na geruisloze inbreng wordt versoepeld; de termijn van drie jaar wordt minder hard. De inspecteur moet nu beoordelen of er, als de aandelen toch binnen drie jaar worden vervreemd, sprake is van een geheel van rechtshandelingen gericht op de overdracht van de onderneming, waardoor er geen geruisloze inbreng zou zijn. Zij dringt erop aan dat de inspecteur dan een voor bezwaar vatbare beschikking afgeeft, zoals voorgesteld door de Rotterdamse hoogleraar Janssen. Deze heeft in een artikel in het Weekblad Financieel Recht nog meer technische zaken aangestipt, zoals de problematiek rond de uitgifte van cumulatief aandelenkapitaal. Zij vraagt de staatssecretaris een schriftelijke reactie op dit artikel te geven.

Zij herinnert vervolgens aan de in november jl., bij de bespreking van het ondernemerspakket, ingediende motie De Vries/Hindriks over een flexibeler variant van de in dat pakket voorgestelde doorschuifregeling. Wanneer komt daar een reactie op? De Kamer heeft er indertijd op aangedrongen om snel met een inventarisatie van de mogelijkheden te komen.

Ten aanzien van de terbeschikkingstellingsregelingen (de meesleep- en de meetrekregelingen) is indertijd door de staatssecretaris toegezegd om voor 1 juli 2001 met nadere voorstellen te komen. Uit het besluit van 13 april 2001 heeft mevrouw De Vries opgemaakt dat binnen afzienbare tijd een nader besluit genomen zal worden over de vraag wanneer sprake is van ongebruikelijkheid in het maatschappelijk verkeer in de zin van de terbeschikkingstellingsregeling, en dat de belastingdienst zeer terughoudend dient te zijn met het innemen van het standpunt dat er fiscale grensverkenning plaatsvindt. Zij vraagt of zij dat juist heeft begrepen. Verder wordt in dit besluit gezegd dat mede ter bevordering van de eenheid van beleid vragen voorgelegd kunnen worden aan de kennisgroep resultaat uit overige werkzaamheden. Zij staat, gezien ervaringen uit het verleden, wat aarzelend ten opzichte van kennisgroepen. Bovendien is deze kennisgroep kennelijk nog met dit onderwerp bezig. Wanneer valt nu duidelijkheid hierover te verwachten?

De heer Reitsma (CDA) heeft de indruk gekregen dat de regeling die is getroffen voor de beleggings-BV, inmiddels weer wordt omzeild door de zetel van de beleggings-BV naar het buitenland te verplaatsen. Is die indruk juist en zo ja, wordt daarmee de getroffen fiscale regeling niet uitgehold?

Omdat er in dit overleg te weinig tijd beschikbaar is om in te gaan op de details van het ontwerpbesluit geruisloze omzetting, zal hij graag zien dat dit stuk nog in een apart overleg aan de orde kan komen. Bij de eerste standaardvoorwaarde vraagt hij nu al naar het karakter van het juridisch eigendom. Is dat het karakter van de terbeschikkingstellingsregeling, of valt dit in box III? Verder vraagt hij bij de eerste standaardvoorwaarde, of de stakingsvrijstelling wel of niet mogelijk wordt gemaakt.

Ten slotte vraagt hij wanneer de Kamer de wetsvoorstellen inzake dividendstripping en steekpenningen kan verwachten.

De staatssecretaris geeft er de voorkeur aan om de vragen over geruisloze omzetting schriftelijk te beantwoorden, gezien het zeer technische gehalte ervan. Hij zal bij die beantwoording, voorzover relevant in deze context, ook ingaan op het artikel van de heer Janssen.

De inventarisatie van de doorschuiffaciliteit loopt nog. Hij kan niet precies zeggen wanneer het resultaat hiervan bij de Kamer zal komen, gezien vele andere prioriteiten die spelen, maar de desbetreffende motie is zeker niet uit het oog verloren en hij zal zijn best doen om het resultaat van de inventarisatie zo snel mogelijk op tafel te leggen. In ieder geval zal hij in het komende Belastingplan 2002 ingaan op de stand van zaken met betrekking tot de uitvoering van deze motie.

In het basisbesluit van 13 april jl. inzake terbeschikkingstellingsregelingen is o.a. aangegeven dat een verdere invulling van hetgeen ongebruikelijk is vooral bepaald zal moeten worden aan de hand van vragen en situaties die in de praktijk opkomen. Het heeft geen zin om nu al een nader besluit te nemen over de term «ongebruikelijk», want dat zou dan in feite een besluit in het luchtledige zijn. Pas zodra er genoeg praktijkmateriaal voorligt, kan een nader besluit worden genomen.

Over beleggingsinstellingen met een zetel in het buitenland valt geen nieuws te melden. Het is de vraag of dit om méér gaat dan alleen een theoretische mogelijkheid, maar ook die vraag laat zich alleen maar aan de hand van de praktijk beantwoorden. Het ministerie zal de ontwikkeling dan ook monitoren.

De bewindsman kan op dit moment niet zeggen wanneer een voorstel over fiscale aftrekbaarheid van steekpenningen kan worden verwacht. Hij stelt zich voor om in het Belastingplan 2002 de stand van zaken met dit voorstel aan te geven.

Cluster 4: Auto- en/of reiskosten (privé-gebruik auto c.q. bestelauto, reiskostenforfait, reis- en studiekosten, belaste/onbelaste kilometervergoeding)

Mevrouw Giskes (D66) wijst op de vele klachten over het moeten bijhouden van het aantal privé-kilometers bij bestelauto's. Hoewel de klachten voorzienbaar waren, staat in de brief van 22 mei alleen maar dat dit nog onderwerp van overleg is. Op welke termijn kan er nu duidelijkheid komen en waar lijkt het overleg op uit te komen? Hoe zal het gaan met de bijtelling voor de werknemer op basis van de catalogusprijs, terwijl de werknemer in de praktijk geen enkele keus heeft als het om een bestelauto gaat? Overigens pleit zij er zeker niet voor om af te stappen van dit soort bijtellingsregelingen, integendeel.

In dit verband herinnert zij aan de toezegging van de staatssecretaris om met nadere voorstellen over bijtellingsregelingen te komen. Gezien de termijn die toen is genoemd, begint de tijd nu wel te dringen. Ook wijst zij nog op het punt van de blindering van de achterzijruiten bij bestelwagens, wat uit een oogpunt van verkeersveiligheid zeer ongunstig is en in de praktijk ook tot slachtoffers leidt.

Het afschaffen van het reiskostenforfait met eigen vervoer heeft haar volle instemming, maar zij dringt er wel op aan dat nog eens wordt gekeken naar de positie van gehandicapten die zich op geen enkele andere manier kunnen verplaatsen dan met een auto, ook voor woon–werkverkeer. In het kader van specifieke regelingen voor gehandicapten en chronisch zieken kan hier wellicht een oplossing voor worden gevonden.

Mevrouw De Vries (VVD) heeft op een bijeenkomst met belastinginspecteurs te horen gekregen dat zij geen tijd hebben voor c.q. geen prioriteit geven aan controle op de staffel voor de bijtelling van de auto van de zaak. Hoe gaat de staatssecretaris daarmee om?

De heer Dijsselbloem (PvdA) wijst op het plan dat de PvdA-fractie enige weken geleden naar buiten heeft gebracht voor een sterke vereenvoudiging van het privé-gebruik van de bestelauto, door te kiezen voor een forfaitaire regeling en daarnaast weer onderscheid te maken tussen de lease-auto en de bestelauto. Mocht de staatssecretaris oren hebben naar een sterke vereenvoudiging, kan die dan nog voor het lopende jaar worden ingevoerd? Zo ja, is het dan nog nodig om een kilometeradministratie te blijven bijhouden?

Er zijn brieven gekomen van thuiszorgorganisaties die aanlopen tegen het 40-dagencriterium. Hoewel daar al schriftelijke vragen over zijn gesteld waar kennelijk vandaag op is geantwoord, vraagt hij de staatssecretaris toch hoe hiermee omgegaan wordt.

Hij heeft begrepen dat er een merkwaardig onderscheid wordt gemaakt tussen de gevallen waarin openbaarvervoerkaarten privé worden aangeschaft en gedeeltelijk worden vergoed door de werkgever, en gevallen waarin deze kaarten door de werkgever worden aangeschaft en een deel van de lasten voor rekening van de werknemer komt. In het tweede soort geval is het niet toegestaan om gebruik te maken van het reiskostenforfait voor het openbaar vervoer, want op grond van jurisprudentie zou de eigen bijdrage van de werknemer minstens 70% moeten bedragen om voor aftrek in aanmerking te komen. Is dit nu echt een gemotiveerd onderscheid?

Ten slotte herinnert hij aan de uitspraak van de minister van Verkeer en Waterstaat in een recent overleg over verkeersveiligheid dat er overeenstemming met het ministerie van Financiën is bereikt over het laten verdwijnen van de geblindeerde achterzijramen bij bestelauto's. Is die overeenstemming er inderdaad en hoe gaat de staatssecretaris dit verder regelen?

De heer Reitsma (CDA) herinnert aan een eerder CDA-voorstel om het probleem van de reiskosten van gehandicapten op te lossen door deze categorie vrijstelling te geven van de motorrijtuigenbelasting. Verder heeft hij onlangs met een aantal bouwondernemers gesproken over de problemen met de kilometeradministratie bij bestelauto's, waarbij hem gebleken is dat zij op zichzelf van goede wil zijn, maar dat zij niet in staat zijn om die administratie te voeren omdat de werknemers niet bereid zijn hieraan mee te werken.

De heer Vendrik (GroenLinks) ziet nog een ander punt waarvoor een oplossing moet worden gevonden: er is sprake van ongelijke behandeling van mensen die met vergoedingen, dan wel aftrekbare eigen bijdragen voor hun woon–werkverkeer moeten werken, en van mensen die met een auto van de zaak het hele woon–werkverkeer niet bijgeteld zien worden. Daarnaast heeft hij de indruk dat er nauwelijks sprake is van grote administratieve rompslomp, maar vooral van onwil.

De staatssecretaris zegt dat er op dit moment veel aandacht wordt gegeven aan de specifieke problematiek van bestelauto's, met name aan de vraag of de rittenadministratie te complex is en te weinig toegesneden is op de diversiteit van de praktijk, en de vraag of de fiscale faciliteiten niet op andere kenmerken dan de inrichting van de auto zouden moeten worden toegekend. Daarnaast wordt gekeken naar de aspecten rond de auto van de zaak in het algemeen: rittenadministratie, eventueel ongelijke behandeling, de vraag of er voor iemand die een auto van de zaak gebruikt, voldoende stimulansen zijn om eventueel toch het openbaar vervoer te overwegen, mensen die op onregelmatige tijden werken, hoogte van de cataloguswaarde voor de bijtelling, wachtdiensten e.d. Indertijd is toegezegd dat de Kamer nog voor de zomer 2001 een «autonotitie» krijgt over zaken als variabilisatie en accijnzen en er wordt alles in het werk gesteld om in die notitie ook in te gaan op de nu genoemde fiscale onderwerpen. Lukt dat niet, dan komt er in het kader van het Belastingplan 2002 een aantal voorstellen op tafel. De bedoeling is dat de «autonotitie» op 11 juni a.s. in de ministerraad wordt besproken.

In reactie op de vraag over het 40 dagencriterium zegt hij dat de betrokken organisaties tevreden zijn met de oplossing die op dit punt is gevonden.

De door mevrouw De Vries genoemde signalen dat inspecteurs de bijtellingsregeling niet uitvoeren, hebben hem niet bereikt. Mocht dit inderdaad de praktijk zijn, dan zou hij daar verontrust over zijn. Hij vraagt mevrouw De Vries om hem hierover na afloop van het overleg meer informatie te geven.

De overige vragen bij dit cluster wil de bewindsman graag schriftelijk beantwoorden.

Cluster 5: Box III en overige onderwerpen (30%-regeling, artiestenregeling, grensarbeiders, (kantine)maaltijden, regelingen rond levensverzekeringen en lijfrente, eigen woning)

De heer Reitsma (CDA) heeft begrepen dat zich bij de niet-aftrekbare kosten van een dienstbetrekking in hoofdzaak twee problemen voordoen. In de eerste plaats blijken, zo signaleert de vakbeweging met zorg, werknemers hierdoor sterk afhankelijk te worden van de werkgever. In de tweede plaats kunnen mensen die niet in dienstbetrekking zijn, bepaalde kosten die in het verleden wel aftrekbaar waren, nu in het geheel niet meer voor aftrek in aanmerking laten komen. Geeft dat geen problemen met het gelijkheidsbeginsel ten opzichte van werknemers?

Hierna vraagt hij wat het overleg met VNO-NCW over de regeling voor kantinemaaltijden tot nu toe heeft opgeleverd, en wanneer de in de brief van 22 mei genoemde praktische oplossing mag worden verwacht.

Hij heeft begrepen dat zich flinke verschillen kunnen voordoen tussen mensen die naast hun gewone loon ook loon in natura ontvangen, en mensen die te maken hebben met een bijtelling vanwege een auto van de zaak. Dit blijkt ook door te werken in de ruimte voor pensioenopbouw, waardoor het voor pensioenopbouw aantrekkelijk wordt om een dure auto van de zaak te hebben. Hoe gaat de staatssecretaris daarmee om?

Hoewel er, zo heeft hij begrepen, overeenstemming is bereikt met de betrokken organisaties over de artiestenregeling, komen er toch nog allerlei signalen over een omvangrijke administratieve rompslomp. Zijn die signalen terecht?

Hij vraagt of er mogelijkheden zijn voor een regeling voor sociaal-medisch beleggen in het kader van de forfaitaire rendementsheffing, analoog aan die voor sociaal-ethisch beleggen. Verder heeft hij begrepen dat de criteria waaraan voldaan moet worden bij sociaal-ethisch beleggen, onvoldoende helder zijn, waardoor er bij sommige fondsen onzekerheid leeft of zij al dan niet onder deze regeling vallen.

Hij heeft van diverse kanten gehoord dat er ongerustheid is over het tijdig beschikbaar komen van de benodigde informatie over de pensioenopbouw. Als die informatie er niet tijdig is, kan niet goed beoordeeld worden of gebruik kan worden gemaakt van de mogelijkheid van aanvullende lijfrentepremieaftrek bij een pensioentekort. Hoe staat het hiermee?

Ook heeft hij signalen gekregen dat er problemen zouden zijn rond al bestaande langlopende contracten waarbij het vruchtgebruik van de eigen woning is overgedragen, maar het recht op gebruik van de woning is blijven bestaan. Is de staatssecretaris bereid daar nog eens naar te kijken?

Sinds de aanvaarding van de motie-Bos/Reitsma over huisjesmelkers is over dit onderwerp eigenlijk niets meer vernomen. Hij heeft de indruk dat er voor huisjesmelkers nu sprake is van een prachtige vluchthaven in box III. Hoe staat het met de uitvoering van deze motie?

Naar aanleiding van de zojuist uitgereikte brief over predikanten en voorgangers herinnert hij aan de afspraak dat de staatssecretaris hierover overleg zou plegen met zowel de rooms-katholieke als de protestantse koepelorganisatie en het resultaat van dat overleg aan de Kamer zou melden. Dat laatste is echter nooit gebeurd. Verder betreurt de heer Reitsma het dat er niet voor gekozen is om voor predikanten en voorgangers een specifieke regeling in het kader van de WAZ te treffen, terwijl voor politieke ambtsdragers wél een aparte regeling tot stand is gekomen. Ook vraagt hij hoe het probleem van forfaitaire vergoedingen bij predikanten en voorgangers wordt opgelost – ook daarvoor is voor politici inmiddels een regeling getroffen – en wat er wordt gedaan aan het probleem van de ambtswoning. Het is gebruikelijk dat predikanten en voorgangers 12% van hun inkomen aan huur voor een ambtswoning betalen, maar bij een hoge WOZ-waarde of als het bijvoorbeeld gaat om een monument, is er het risico van hoge naheffingen. Is dat wel terecht?

Mevrouw De Vries (VVD) heeft begrepen dat de artiestenregeling voor de grote podia wel goed uitwerkt: een onkostenvergoeding van f 300 per optreden, hetgeen veel administratieve rompslomp voorkomt. Voor de kleine podia lijkt deze regeling echter slecht uit te pakken. Er wordt dan wel f 300 uitgekeerd (of misschien zelfs minder, want er zijn ook artiesten die minder dan f 300 per optreden verdienen) waarop geen loonbelasting en premies worden ingehouden, maar betrokkenen moeten vervolgens hun kosten aantonen en zelf de looncomponent bepalen. Zij neemt tenminste aan dat het bedrag van f 300 niet belastingvrij is. Daarnaast geldt dat artiesten die f 300 of minder per optreden verdienen, tijdens dat optreden in feite onverzekerd zijn.

De grensarbeidersproblematiek hangt samen met het belastingverdrag met België. Wanneer is dat verdrag te verwachten?

De suggestie om ook voor sociaal-medisch beleggen een regeling te treffen die analoog is aan die voor sociaal-ethisch beleggen, spreekt haar niet aan. Zij denkt dat het eind dan enigszins zoek raakt.

De heer Dijsselbloem (PvdA) heeft over de nieuwe artiestenregeling eigenlijk alleen maar positieve geluiden gehoord. Dat is een compliment waard. Wel sluit hij zich aan bij de vraag over kleine podia, al merkt hij op dat het mogelijk is om aan kleine artiesten naast de f 300 per optreden ook reis- en verblijfkosten te vergoeden. Verder heeft hij begrepen dat zich problemen voordoen doordat de grondslag voor de verzekeringsplicht voor werknemersverzekeringen verschilt met die voor de loonbelasting. Kan de staatssecretaris in samenspraak met de minister van SZW zorgen voor afstemming op dit punt?

De heer De Wit (SP) vraagt waarom ook voor buitenlandse artiesten de regeling van f 300 per optreden geldt. In het algemeen zullen de kosten bij buitenlandse artiesten afwijken van die van Nederlandse artiesten.

Ook mevrouw Giskes (D66) maakt de staatssecretaris een compliment voor de snelle aanpassing van de artiestenregeling.

Bij de 30%-regeling vraagt zij wat precies wordt bedoeld met de term «regelmatig genoten loon». Vallen bonussen en tantièmes daar ook onder? Telt de 30%-vergoeding ook mee voor de berekening van het pensioentekort? Ontstaan er problemen als een naar Nederland uitgezonden werknemer overstapt naar een ander bedrijf?

Is een PC-regeling inderdaad alleen fiscaal gefaciliteerd als aannemelijk is dat de computer dient tot verwerving van het loon?

Zij vraagt of in die gevallen waarin voor 1 januari jl. een aanvraag voor een lijfrenteverzekering is getekend en de lijfrentepremie is betaald, en de aanvraag voor 1 februari bij de verzekeraar binnen is gekomen, de betaalde premie op de tot nu toe gebruikelijke manier volledig aftrekbaar kan zijn.

Er zijn mensen die met het oog op het nieuwe belastingstelsel de constructie inzake bloot eigendom die zij ooit met hun kinderen hebben getroffen, zouden willen terugdraaien. Is het denkbaar om daar een éénmalige faciliteit voor te bieden, opdat het terugdraaien kan gebeuren zonder te maken te krijgen met zaken als overdrachtsbelasting? In dat verband vraagt zij hoe het staat met de nieuwe wetgeving inzake successierechten.

Ten slotte heeft zij begrepen dat er bij zwangerschap problemen kunnen optreden met de zelfstandigenaftrek, omdat de zwangerschapsperiode niet wordt meegeteld voor het urencriterium. Kan daar toch op de een of andere manier rekening mee worden gehouden?

Ook de heer Vendrik (GroenLinks) uit waardering voor de nieuwe artiestenregeling.

Hij wijst er in verband met het sociaal-ethisch beleggen op dat na het aanvaarden van het amendement dat regelt dat de persoonsgebonden aftrek van 2,5% omgezet wordt in een heffingskorting van 1,3%, is gebleken dat die 1,3% niet is gewaarborgd, maar afhankelijk is van de individueel te betalen belasting en bijbehorende kortingen. Het zou echter logisch zijn als de heffingskorting van 1,3% slechts afhankelijk zou zijn van de belegging die wordt gerealiseerd.

Komt de staatssecretaris de toezegging na om voor de zomer, samen met het ministerie van VWS, een integrale notitie over de positie van gehandicapten uit te brengen?

De staatssecretaris zegt dat die notitie binnen enkele weken verwacht kan worden.

Hij is zich niet bewust van nieuwe ontwikkelingen op het punt van niet-aftrekbare kosten van een dienstbetrekking, sinds de principiële discussie over het afschaffen van het arbeidskostenforfait en van de aftrekbaarheid van werkelijke kosten. Ook heeft hij geen signalen van bijvoorbeeld de vakbeweging gekregen dat er juist op dit punt apert onredelijke gevolgen van de belastingherziening zouden optreden.

Over de regeling voor kantinemaaltijden vindt nog overleg plaats met o.a. VNO-NCW. Het staat op de agenda van de commissie-Thunnissen/De Waard voor 19 juni a.s. en daarna kan de Kamer worden geïnformeerd.

Inderdaad is het beschikken over een auto van de zaak van belang voor het bepalen van de ruimte voor lijfrentepremieaftrek. Dat is wellicht een nogal ruimhartige regeling, maar die past nu eenmaal in de systematiek van de nieuwe belastingwetgeving. Hij is dan ook niet voornemens om met wijzigingen op dit punt te komen. Hij zegt toe dit schriftelijk nader te motiveren.

Hij is blij met de complimenten voor de nieuwe artiestenregeling. Grosso modo is daar door betrokkenen ook positief op gereageerd. Een en ander wordt nog vertaald in het Belastingplan 2002, maar daarop vooruitlopend is alvast een besluit uitgegaan. De heer Molenaar heeft in dit verband nog voorgesteld om niet een bedrag van f 300 per artiest per optreden vrij te laten, maar een bedrag van f 1000. Een bedrag van f 1000 staat echter niet in verhouding tot de feitelijke kosten die naar voren zijn gekomen uit contacten met o.a. de Melkweg en het Concertgebouw, en de bewindsman is dan ook niet geneigd om op dat voorstel in te gaan. Inderdaad is het bedrag van f 300 niet belastingvrij. De belastingdienst geeft het heffingsrecht hier dus niet prijs, maar gaat er wel van uit dat een bedrag van f 300 in het algemeen overeenkomt met gemaakte kosten, zodat dit bedrag niet tot het inkomen hoeft te worden gerekend. Dat neemt niet weg dat de organisator verplicht blijft om alle relevante informatie aan de belastingdienst door te geven, net zoals iedere artiest de verplichting heeft om informatie over gemaakte kosten bij te houden. Er hoeft met de nieuwe regeling echter niet meer van te voren met de inspecteur overeenstemming te worden bereikt. Alleen als er meer kosten worden gemaakt is contact vooraf of achteraf met de inspecteur aangewezen om individueel of voor een gehele groep een kostenvergoedingsbeschikking te vragen. Overigens vindt nog overleg plaats met het ministerie van SZW over de socialezekerheidsaspecten, zoals het verschil tussen de grondslag voor de loonbelasting en die voor de verzekeringsplicht werknemersverzekeringen.

Aanvullend wijst hij erop dat er vele soorten «kleine artiesten» zijn: mensen die hier echt hun brood mee verdienen, maar ook mensen die in een soort schemergebied tussen amateur en professional verkeren. Hier geldt van tweeën één: of iemand maakt er echt zijn beroep van, waarbij er belasting moet worden betaald, maar ook deelgenomen kan worden aan allerlei soorten sociale verzekeringen, of iemand blijft in feite vrijwilliger waardoor het veelal gaat om een kostenvergoeding, waar dan echter tegenover staat dat het niet mogelijk is om deel te nemen aan sociale verzekeringen.

Er is bewust niet gekozen voor een verschillend bedrag voor buitenlandse en binnenlandse artiesten, want naast de f 300 kunnen de reis- en verblijfkosten apart worden vergoed.

Voor instellingen die in aanmerking willen komen voor de regeling sociaal-ethisch beleggen, gelden bepaalde eisen inzake de manier waarop zij zich organiseren en verantwoording afleggen en inzake toezicht door De Nederlandsche Bank. Hij is best bereid om opnieuw overleg met instellingen hierover te plegen, maar ook hier geldt dat er gewoon gekozen moet worden: als een instelling mee wil draaien in deze regeling, zal aan de voorwaarden voldaan moeten worden. Direct na de zomer zal de Kamer worden geïnformeerd over de uitwerking van het cultureel beleggen en hij zal bij die gelegenheid ook ingaan op de stand van zaken met het sociaal-ethisch beleggen.

Hem is niets bekend over problemen bij pensioenfondsen of verzekeraars met het informeren van hun klanten over de pensioenopbouw en eventuele extra ruimte voor lijfrentepremieaftrek, maar hij zegt toe hier alert op te zullen blijven. Diezelfde alertheid zal hij betrachten waar het gaat om signalen over kosten die in verband met het aanpassen van lijfrentepolissen in rekening worden gebracht, maar het gaat hier wel om privaatrechtelijke overeenkomsten en het ministerie is niet bij machte om daarop in te grijpen. Het heeft echter wel duidelijk laten weten hoe het hierover denkt.

In reactie op de vraag over het terugdraaien van constructies met bloot eigendom volstaat hij met een verwijzing naar de discussies die hierover vorig jaar al zijn gevoerd. De regeling op dit punt is na zorgvuldige overweging vastgesteld en hij ziet geen reden om daar nu van terug te komen.

Indertijd is al geconcludeerd dat niet van te voren kan worden voorspeld hoe het onderbrengen van de tweede woning in box III zou uitwerken op de onroerendgoedmarkt. Soms kan dat inderdaad leiden tot een aantrekkelijke gematigde belasting op het rendement, omdat in box III een forfaitair rendement maatgevend is, maar daar staat wel tegenover dat met het onderbrengen in box III de aftrekbaarheid van de financieringskosten en de onderhoudskosten komen te vervallen. Ook nu valt nog niet te zeggen hoe het uiteindelijk zal uitpakken, niet voor professionele verhuurders en ook niet voor particuliere verhuurders die zich meer in de marge van deze branche bewegen. Het ministerie volgt de ontwikkelingen op dit punt wel met grote aandacht en als het nodig is, zal ook niet worden geaarzeld om actie te ondernemen. Los daarvan zal er in ieder geval na twee jaar een evaluatie plaatsvinden van de effectiviteit en de houdbaarheid van de forfaitaire vermogensrendementsheffing.

Het belastingverdrag met België zal volgende week worden getekend, en marge van de Ecofin-raad. Hij zal de Kamer informeren over het tijdpad dat voor de behandeling van dit verdrag voor ogen staat.

In de brief van 22 mei is al aangegeven op welke punten iets kan worden gedaan aan de gesignaleerde problemen met de 30%-regeling. In ieder geval lijkt het mogelijk om een goede overgangsregeling te treffen, met name inzake pensioentoezeggingen. Wat onder «regelmatig genoten loon» verstaan moet worden, zal waarschijnlijk in de praktijk moeten blijken, maar ook dat is nog onderwerp van overleg.

Het eventueel meetellen van een zwangerschapsperiode voor het urencriterium in de zelfstandigenaftrek is onderwerp van overleg met de bewindslieden van SZW.

De nieuwe belastingwetgeving maakt het voor mensen mogelijk om te kiezen voor de systematiek van een fictieve dienstbetrekking, waarbij loonbelasting wordt betaald en de kosten kunnen worden geregeld alsof er een werkgever is of voor de systematiek van «resultaat uit overige werkzaamheden». In dat geval wordt inkomstenbelasting betaald en moeten de kosten e.d. worden geadministreerd. De staatssecretaris ziet geen mogelijkheden om voor predikanten en priesters een afwijkende regeling te treffen. Ook voor politieke ambtsdragers is geen afwijkende regeling getroffen. Zo is door de leden van de Tweede Kamer om praktische redenen gekozen voor de systematiek van een dienstverband met de Tweede Kamer, hoewel er uiteraard geen sprake is van een echt dienstverband. Hij kan zich voorstellen dat geestelijken niet zo voelen voor een fictieve dienstbetrekking en anderzijds ook het vrije ondernemerschap wat bewerkelijk vinden, maar binnen de systematiek van de wet is er geen andere regeling te treffen. Inmiddels heeft hij begrepen dat de rooms-katholieke geestelijken wel geneigd zijn om te kiezen voor een fictieve dienstbetrekking. Waar de keuze van de predikanten op zal vallen, is nog niet duidelijk.

Overigens biedt hij zijn verontschuldigingen ervoor aan dat de Kamer niet tussentijds is geïnformeerd over het overleg met de beide koepelorganisaties.

Het specifieke punt van een ambtswoning van een geestelijke in relatie tot de WOZ is op het ministerie gemeld. Er vindt hierover overleg plaats.

Het kabinetsstandpunt over de adviezen van de commissie die zich bezig heeft gehouden met de successierechten, kan binnen een dag of tien worden verwacht.

Over de kwestie van het vruchtgebruik ten slotte heeft de bewindsman niets nieuws te melden.

De voorzitter van de vaste commissie voor Financiën,

Van Gijzel

De griffier van de vaste commissie voor Financiën,

Janssen


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Witteveen-Hevinga (PvdA), Rosenmöller (GroenLinks), Van Gijzel (PvdA), voorzitter, Voûte-Droste (VVD), Noorman-den Uyl (PvdA), Giskes (D66), Kamp (VVD), Marijnissen (SP), Crone (PvdA), Van Dijke (ChristenUnie), Bakker (D66), De Vries (VVD), Hofstra (VVD), De Haan (CDA), ondervoorzitter, Stroeken (CDA), Van Beek (VVD), Balkenende (CDA), Vendrik (GroenLinks), Remak (VVD), Wijn (CDA), Kuijper (PvdA), Dijsselbloem (PvdA), Bolhuis (PvdA) en Slob (ChristenUnie).

Plv. leden: Koenders (PvdA), Harrewijn (GroenLinks), Duijkers (PvdA), Balemans (VVD), Van Oven (PvdA), Schimmel (D66), Klein Molekamp (VVD), De Wit (SP), Hoekema (D66), Van Walsem (D66), Wilders (VVD), Blok (VVD), Dankers (CDA), Hillen (CDA), Weekers (VVD), De Pater-van der Meer (CDA), Rabbae (GroenLinks), Hessing (VVD), Van den Akker (CDA), Timmermans (PvdA), Hindriks (PvdA), Smits (PvdA), Van der Vlies (SGP) en Eurlings (CDA).

Naar boven