26 727
Wet inkomstenbelasting 2001 (Belastingherziening 2001)

nr. 127
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 11 mei 2001

In deze brief informeer ik u, zoals toegezegd bij de brief van 22 februari jl. (Aanhangsel Handelingen II, vergaderjaar 2000–2001, nr. 740), over de voorgenomen maatregelen die beogen tegemoet te komen aan de in de praktijk gebleken onbedoelde hoge administratieve lasten van de artiestenregeling.

De maatregelen zijn in overleg met staatssecretaris Van der Ploeg totstandgekomen. Ik heb tevens overleg gevoerd met een aantal vertegenwoordigers en organisaties van artiesten, alsmede met een aantal vertegenwoordigers en organisaties van (grote) poppodia en podiumkunsten.

Voorts wil ik opmerken dat de beroepssportersregeling en de artiestenregeling met ingang van 1 januari 2001 op elkaar zijn afgestemd. Thans wordt, mede in overleg met organisaties uit de sportwereld, bezien in hoeverre de hier voorgenomen maatregelen kunnen doorwerken naar de beroepssportersregeling en of er mogelijk ook nog andere knelpunten zijn. Uitgangspunt is dat in beginsel de maatregelen zo veel mogelijk ook van toepassing zijn voor de beroepssporters.

De voorgenomen maatregelen concentreren zich met name op het beperken van de administratieve verplichtingen. Het uitgangspunt van de artiestenregeling is onveranderd gebleven: reële belastingheffing over de feitelijke opbrengsten, niet over de kosten. De opbrengsten die eventueel worden misgelopen zijn, gezien de omvang van de groep artiesten ten opzichte van het totaal aantal belastingplichtigen, verwaarloosbaar.

Ook binnen de socialeverzekeringswetgeving is voor artiesten een bijzondere regeling opgenomen. Door de aanpassing van de fiscale artiestenregeling loopt de SV-regeling met ingang van 1 januari 2001 echter niet meer volledig synchroon. Dit is een bewuste keuze geweest. Het gaat binnen de SV-regeling immers om personen van wie de arbeidsverhouding, maatschappelijk gezien, met een arbeidsovereenkomst moet worden gelijkgesteld en hen dus ook de daaraan verbonden sociale bescherming toekomt.

De voorgestelde maatregelen gelden dan ook alleen maar voor de fiscale artiestenregeling. Wel wordt in overleg met het Landelijk instituut sociale verzekeringen bezien of dezelfde uitvoeringsproblemen zich voordoen binnen de SV-regeling en welke mogelijkheden er zijn om deze eventueel op te lossen.

Hieronder worden de voorgenomen maatregelen uiteengezet. Ten behoeve van het overzicht worden ook de maatregelen die eerder als oplossingsrichtingen in de brief van 22 februari jl. zijn weergegeven, uiteengezet.

Een aantal van deze maatregelen, zoals de verplichte voorheffing van buitenlandse gezelschappen en de ophoging van het tarief in de loonbelasting voor binnenlandse artiesten, behoeven wetswijziging. Daartoe zal op korte termijn een voorstel van wet worden ingediend.

Vooruitlopend zal bij besluit worden goedgekeurd dat reeds bepaalde maatregelen op verzoek van de artiest door de inhoudingsplichtige kunnen worden toegepast. De inhoud van dit besluit zal in lijn liggen van deze brief en op korte termijn worden gepubliceerd.

De artiestenvrijwilligersregeling

Leden van amateur-gezelschappen zoals fanfares, harmonieën, carnavalsvereniging en kerkzangkoren vallen in beginsel onder de artiestenregeling, maar worden niet in de loonbelasting begrepen indien (bijvoorbeeld) de leider van het gezelschap een inhoudingsplichtigenverklaring heeft en de leden van het gezelschap niet meer dan f 42 (incl. kostenvergoeding) per week en op jaarbasis niet meer dan f 1470 (incl. kostenvergoeding) aan gage ontvangen en het overige deel van de gage voor het gezelschap als bijdrage in de kosten ten goede komt aan de verenigings- of stichtingskas.

Met deze maatregel worden de administratieve lasten voor de genoemde amateur-gezelschappen tot een minimum beperkt. Bij overschrijding van de genoemde vergoedingen kunnen deze gezelschappen de reis- en verblijfkostenregeling, de «kleine artiest»-regeling of de kostenvergoedingsbeschikking toepassen, maar daar zijn meer administratieve verplichtingen aan verbonden.

De belastingdienst kan achteraf de administratie controleren. Voor zover niet overschreden hoeven de genoemde bedragen niet te worden onderbouwd.

De reis- en verblijfkostenregeling

Vergoedingen en verstrekkingen van reizen en verblijf behoren tot de gage waarover loonbelasting wordt ingehouden. Om de administratieve lasten van deze vaak gegeven vergoedingen en verstrekkingen te beperken, wordt een regeling voorgesteld op grond waarvan de opdrachtgever/ inhoudingsplichtige de reis- en verblijfkosten, m.u.v. kosten van eigen vervoer, onbelast kan vergoeden en/of verstrekken. Deze vergoedingen en/of verstrekkingen blijven dan buiten de grondslag van de loonbelasting. De opdrachtgever/ inhoudingsplichtige bewaart de betaalbewijzen ter zake van vergoede en/of verstrekte reis- en verblijfkosten bij zijn administratie ten behoeve van controle door de belastingdienst. Indien achteraf blijkt dat de door de opdrachtgever/inhoudingsplichtige gegeven vergoedingen en verstrekkingen niet zakelijk zijn, wordt bij de opdrachtgever/inhoudingsplichtige loonbelasting nageheven. Het voordeel van deze regeling is dat het aantal gevallen waarin een kostenvergoedingsbeschikking wordt aangevraagd, wordt beperkt.

Er zal worden voorgesteld het regime van resultaat uit overige werkzaamheden aan te passen zodat de artiest bij de berekening van het resultaat in de inkomstenbelasting niet meer op de door de opdrachtgever/ inhoudingsplichtige vergoede en/of verstrekte reis- en verblijfkosten hoeft terug te komen. Daarmee wordt voorkomen dat de artiest in zijn aangifte inkomstenbelasting deze vergoedingen en verstrekkingen eerst moet opvoeren en vervolgens onmiddellijk weer in mindering moet brengen. Voorts wordt daarmee voorkomen dat hij deze kosten aannemelijk moet kunnen maken met betaalbewijzen die hij niet heeft omdat hij die op grond van de reis- en verblijfkostenregeling aan de opdrachtgever/ inhoudingsplichtige heeft afgegeven (ter zake van vergoedingen) of die reeds in bezit zijn van de opdrachtgever/ inhoudingsplichtige (ter zake van verstrekkingen).

De kosten van reizen en verblijf die de artiest niet vergoed en /of verstrekt heeft gekregen kan hij uiteraard wel in zijn aangifte inkomstenbelasting opvoeren.

In deze maatregel zijn niet de vergoedingen van kosten van eigen vervoer begrepen vanwege het ontbreken van betaalbewijzen. Deze kosten kunnen vergoed worden via de «kleine artiest»-regeling.

De reis- en verblijfkostenregeling kan naast de «kleine artiest»-regeling of de kostenvergoedingsbeschikking worden toegepast.

De «kleine artiest»-regeling voor binnen- en buitenlandse artiesten en -gezelschappen

Zoals in de eerder genoemde brief van 22 februari jl. is aangegeven, is de hoogte van het bedrag van de «kleine artiest»-regeling mede bepaald op basis van materiaal dat de verschillende artiestenorganisaties hebben aangeleverd. Mede op basis van dit materiaal is geconcludeerd dat een bedrag van f 300 per artiest per optreden voor de heffing van de loonbelasting een redelijke benadering vormt van hetgeen de kleine artiest bij een optreden tenminste aan kosten maakt. Hierbij is mede in ogenschouw genomen dat naast dit bedrag nog eens reis- en verblijfkosten kunnen worden vergoed en/ of verstrekt. Tot dit bedrag kunnen de opdrachtgever/ inhoudingsplichtige en de artiest gezamenlijk beoordelen of er sprake is van een kostenvergoeding. In dit bedrag kunnen de algemene en individuele kosten, alsmede vergoedingen voor kosten van eigen vervoer worden begrepen. Het overeengekomen bedrag komt in mindering op de gage waarover loonbelasting wordt ingehouden. Is na verrekening van het bedrag op grond van deze regeling het saldo nihil of negatief, dan hoeft geen loonbelasting te worden ingehouden.

Zoals de naam van de regeling aangeeft, wordt vooral beoogd de «kleine» artiesten die zich nog – op weg naar de professionaliteit – in het amateur-stadium bevinden, maar ook die nooit professioneel zullen of willen worden, buiten de loonbelasting te houden en daarmee voor zowel de artiest als de opdrachtgever/ inhoudingsplichtige de administratieve lasten te verlichten. De «kleine artiest»-regeling voorkomt namelijk dat voor het vergoeden van kosten tot het bedrag van maximaal f 300 per artiest een kostenvergoedingsbeschikking moet worden aangevraagd. Dit bedrag vormt nadrukkelijk geen kostenforfait of een vrije vergoeding voor de artiest. Voor de heffing van de inkomstenbelasting geldt dat de artiest het bedrag dat hij zonder inhouding van loonbelasting heeft ontvangen als omzet moet kunnen verantwoorden. De werkelijke kosten kan hij dan verantwoorden volgens de gebruikelijke wijze voor de vaststelling van het resultaat uit overige werkzaamheden dan wel winst uit onderneming.

Anders dan de reis- en verblijfkosten, die apart mogen worden vergoed, zijn er in het algemeen voor buitenlandse artiesten geen kosten die significant hoger zijn dan voor binnenlandse artiesten. De extra kosten waarmee buitenlandse artiesten te maken krijgen kunnen in beginsel worden opgevangen door de reis- en verblijfkostenregeling. Maaltijden en consumpties zijn uitgesloten van de grondslag.

Als het gaat om kostenvergoedingen die hoger zijn dan f 300 (exclusief de bedragen die zijn vergoed op grond van de reis- en verblijfkostenregeling) dient de aanvaardbaarheid van alle kosten door de inspecteur te worden getoetst via de kostenvergoedingsbeschikking. De toepassing van de kostenvergoedingsbeschikking sluit de toepassing van de «kleine artiest»-regeling uit.

De kostenvergoedingsbeschikking (kvb)

Om beter bij de praktijk aan te sluiten, wordt voorgesteld het huidige instrument van de kvb – een kvb per artiest die voorafgaande aan het optreden dan wel een reeks van optredens kan worden aangevraagd – als volgt uit te breiden:

a. Een gezelschapskvb voor de algemene kosten van het gezelschap in zijn geheel (inclusief de individuele kosten voor zover die het gezelschap aangaan) wordt mogelijk gemaakt.

De leider vraagt de gezelschapskvb aan bij zijn inspecteur. Vervolgens worden de kosten geacht evenredig aan de leden van het gezelschap te zijn toegerekend en vergoed, tenzij in de gage(verdelings)verklaring een andere verdeling van de kosten die op grond van de gezelschapskvb buiten de loonbelasting mogen blijven, is gemaakt. Bij de aangifte inkomstenbelasting voert elk lid ten behoeve van de berekening van zijn resultaat uit overige werkzaamheden (dan wel winst uit onderneming) het aan hem toegerekende (evenredige) deel van de kosten op als behaalde «omzet». Uiteraard dient de artiest de kosten op de gebruikelijke wijze, zoals hierboven al is beschreven, te verantwoorden in zijn aangifte inkomstenbelasting.

Bij de toepassing van een gezelschapskvb is het overigens niet mogelijk voor hetzelfde optreden tevens gebruik te maken van een individuele kvb. Deze uitsluiting is nodig omdat anders dezelfde (algemene) kosten meerdere malen bij de uitbetaling van de gage buiten de grondslag zouden kunnen worden gehouden. Betreft het een ander optreden, bijvoorbeeld een solo-optreden, dan blijft het gebruik maken van een (individuele) kvb voor deze artiest uiteraard wel mogelijk.

b. Voorts zal worden mogelijk gemaakt dat een kvb die door de artiest dan wel het gezelschap voor een reeks optredens is aangevraagd, kan worden herzien. Deze herziening kan alleen betrekking hebben op de nog resterende optredens.

c. In plaats van dat de solo-artiest of de leider van het gezelschap de kvb voorafgaande aan het optreden of reeks van optredens aanvraagt, wordt ook de mogelijkheid gecreëerd dat de solo-artiest of de leider van het gezelschap gezamenlijk met de opdrachtgever/ inhoudingsplichtige bepalen dat deze laatste binnen een maand na afloop van het optreden/ de optredens de kvb aanvraagt.

De inhoudingsplichtige draagt de loonbelasting af over de maand waarin hij de kvb aanvraagt. Bij eventuele correctie draagt de inhoudingsplichtige het aanvullende bedrag af over de maand waarin de kvb is afgegeven. De beschikking is voor bezwaar vatbaar. Voor zover mogelijk onderbouwt de inhoudingsplichtige de kosten met de originele betaalbewijzen. De belastingdienst zal aangeven met welke kosten de inhoudingsplichtige bij de aanvraag van de kvb rekening kan houden zodat hij niet voor verrassingen komt te staan. Bij onjuistheden draagt de opdrachtgever/ inhoudingsplichtige het risico dat er te weinig is ingehouden.

Bij het aanvragen van een kvb voor een buitenlandse artiest/ gezelschap hoeft de opdrachtgever/ inhoudingsplichtige alleen zijn loonbelastingnummer op te geven en kan hij het sofi-nummer van de artiest achterwege laten.

Het is overigens niet mogelijk dat ter zake van hetzelfde optreden eerst een kvb vooraf wordt gegeven en daarna nog eens aan kvb achteraf.

Een algemene heffing van buitenlandse gezelschappen in de loonbelasting

De meer individuele benadering van de Belastingherziening 2001 en het feit dat met ingang van 1 januari 2001 voor buitenlandse artiesten de loonbelasting niet langer eindheffing is, leidde onbedoeld tot een verzwaring van de administratieve lasten in het geval van grote gezelschappen. Daarom wordt ter vergemakkelijking van de heffing van en ter beperking van de administratieve lasten voor buitenlandse gezelschappen een verplichte voorheffing van 20% voorgesteld over het totaalbedrag van de door het buitenlandse gezelschap ontvangen gage. Feitelijk wordt daarmee de praktijk zoals deze onder de oude artiestenregeling gold, grotendeels voortgezet. De Wet op de loonbelasting 1964 dient daartoe gewijzigd te worden.

Vervolgens bepalen de afzonderlijke leden van het gezelschap na afloop van het kalenderjaar elk voor zich of zij voor het door hen ontvangen loongedeelte van de gage aangifte inkomstenbelasting doen of dat de voorheffing voor hen eindheffing is. Feitelijk is er sprake van optionele eindheffing achteraf.

De opdrachtgever/ inhoudingsplichtige houdt de kosten(vergoedingen) conform de reis- en verblijfkostenregeling, de «kleine artiest»-regeling of de gezelschapskvb buiten de grondslag. Vervolgens houdt hij 20% in.

De inhoudingsplichtige renseigneert de volgende gegevens aan de belastingdienst op één formulier per gezelschap (er hoeft geen nadere specificatie per persoon te worden gemaakt):

– Naam/adres/woonplaats-gegevens van het gezelschap (en die van de leider);

– Het aantal leden van het gezelschap;

– Het bedrag van de uitbetaalde gage aan het gezelschap;

– Kosten die buiten de grondslag worden gehouden conform de «kleine artiest»-regeling (maal aantal leden) of de kvb.

De leider van het gezelschap hoeft dus slechts eenmaal één naam/adres/woonplaats-gegeven door te geven en eventueel een kvb aan te vragen, tenzij de inhoudingsplichtige dit voor hem na afloop van het optreden wil doen. Daarnaast zal de leider van het gezelschap wel een kopie van de paspoorten van de artiesten aan de inhoudingsplichtige moeten overhandigen zodat blijkt dat het om een buitenlands gezelschap gaat en waaruit blijkt hoeveel artiesten aan het optreden hebben deelgenomen. De verplichte voorheffing gaat immers alleen voor buitenlandse gezelschappen gelden. Bovendien moet, indien de individuele artiest aangifte inkomstenbelasting wilt doen, voor de eventuele heffing van inkomstenbelasting ook bekend zijn welke artiest heeft opgetreden.

Gelet op het feit dat sprake is van een heffing van het gezelschap kan bij de inhouding om doelmatigheidsredenen van sofi-nummers worden afgezien.

Ook een gage(verdelings)verklaring in de huidige vorm is niet meer nodig. In beginsel wordt in de inkomstenbelasting ervan uitgegaan dat aan de artiest een evenredig deel kan worden toegerekend (dat wil zeggen gage minus kosten/ aantal artiesten). De artiest kan in de inkomstenbelasting tegenbewijs leveren indien hij van mening is meer/ minder dan het evenredig deel te hebben ontvangen. Hetzelfde geldt voor de kosten. Ook de inspecteur zal de mogelijkheid van tegenbewijs krijgen.

Voor buitenlandse solo-artiesten geldt een vergelijkbare optionele eindheffing achteraf.

Ophoging tarief voor binnenlandse artiesten

Omdat meer maatwerk in de loonbelasting wordt geleverd is er steeds minder aanleiding voor binnenlandse artiesten in de loonbelasting een lager tarief dan het gecombineerde tarief in de eerste schijf te hanteren. Daarom zal worden voorgesteld om voor binnenlandse artiesten het tarief in de loonbelasting te stellen op het tarief van de eerste schijf in de inkomstenbelasting. Voor buitenlandse artiesten blijft het tarief in de loonbelasting 20%.

Ten slotte wil ik opmerken dat, zoals aangegeven in de Veegwet Wet inkomstenbelasting 2001, de artiesten- en beroepssportersregeling in 2003 op zijn effecten in de praktijk wordt geëvalueerd. Daarbij zal onder meer bijzondere aandacht worden gegeven aan de werking van de kostenvergoedingsbeschikking en de positie van de amateurgezelschappen/ verenigingen. Tevens zal worden bezien of de «kleine artiest»-regeling tegemoet komt aan de echte amateurartiesten zoals thans beoogd.

De Staatssecretaris van Financiën,

W. J. Bos

Naar boven