26 727
Wet inkomstenbelasting 2001 (Belastingherziening 2001)

nr. 125
VERSLAG VAN EEN WETGEVINGSOVERLEG

Vastgesteld 14 december 2000

De vaste commissie voor Financiën1 heeft op 11 december 2000 overleg gevoerd met staatssecretaris Bos van Financiën over diverse concept-AMvB's en ministeriële regelingen in verband met de belastingherziening 2001.

Van het overleg brengt de commissie bijgaand stenografisch verslag uit.

De voorzitter van de vaste commissie voor Financiën,

Van Gijzel

De griffier van de vaste commissie voor Financiën,

Janssen

Stenografisch verslag van een wetgevingsoverleg van de vaste commissie voor Financiën

Maandag 11 december 2000

10.30 uur

De voorzitter: Van Gijzel

Aanwezig zijn 5 leden der Kamer, te weten:

Giskes, Van Gijzel, Kuijper, Reitsma en De Vries,

en de heer Bos, staatssecretaris van Financiën.

Aan de orde is de behandeling van:

concept Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001 (Fin-00-700);

concept Uitvoeringsbesluit inkomstenbelasting 2001 en concept Besluit voorkoming dubbele belasting 2001 (Fin-00-751);

concept Aanpassing van enige uitvoeringsbesluiten (Fin-00-767);

concept Besluit winstbepaling en reserves verzekeraars 2001, concept Uitvoeringsbesluit inkomstenbelasting 2001 en concept Aanpassing van enige uitvoeringsbesluiten (Fin-00-829);

concept Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001 en concept Wijziging van enige uitvoeringsregelingen (Fin-00-864);

concept Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001 en wijziging of vervanging van enige uitvoeringsregelingen (Fin-00-940).

De voorzitter:

Ik open de vergadering. Ik heet de staatssecretaris en zijn medewerkers en alle andere aanwezigen van harte welkom.

Ik stel mij voor dat wij eerst alle concepten afzonderlijk in eerste termijn behandelen en vervolgens, nadat de commissie nog haar overwegingen heeft kunnen maken, een aparte ronde houden voor het eventueel indienen van moties.

Met de weekendpost hebt u aanvullende stukken binnen gekregen over de inkomenspositie van predikanten en voorgangers.

De heerReitsma(CDA)

Die heb ik niet ontvangen.

De voorzitter:

Dan kijken wij dadelijk even hoe wij daarmee omgaan. Zij kunnen nu vermenigvuldigd en rondgedeeld worden.

Voorts hebt u de antwoorden inzake de conceptuitvoeringsbesluiten en conceptregelingen binnen gekregen.

Ik stel vast, dat niemand het woord wenst te voeren over het concept Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001 en wijziging of vervanging van enige uitvoeringsregelingen (Fin-00-940).

De heerKuijper(PvdA)

In de begeleidende brief bij de stukken die wij in het weekend van de staatssecretaris hebben gekregen wordt de commissie aan het einde gevraagd, of zij duidelijkheid wil verschaffen over de terugwerkendekrachtregeling. Naar mijn gevoel valt die niet onder een van de concepten die nu aan de orde zijn.

De voorzitter:

Dat voegen wij dan toe aan de agenda.

De heer Vendrik is wegens ziekte verhinderd deze vergadering bij te wonen.

Concept Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001

De heerReitsma(CDA)

Voorzitter! Onze beraadslaging zal een vooral technisch karakter hebben, maar daarmee is het voor burgers niet minder belangrijk. Van de staatssecretaris krijg ik graag – eventueel schriftelijk – een lijstje van nog te verwachten regelingen die voortvloeien uit de belastingherziening en de invoeringswet. Wij hebben eerder een lange lijst gehad, maar op dit moment heb ik geen zicht meer op wat is behandeld en wat nog niet.

Waardering heb ik voor de enorme inspanning die wordt geleverd om alle voorstellen tijdig gereed te hebben. Tegen die achtergrond heb ik er begrip voor dat we dingen "haasje rep je" moeten doen, maar daarbij teken ik aan dat het voor ons bijna ondoenlijk is om alles in detail door te nemen. Jammer vind ik het dat een aantal belangrijke actoren in dit veld te weinig tijd heeft gekregen om zaken goed te bestuderen en er artikelen over te schrijven. Wij lopen daardoor het risico dat in de loop van het jaar blijkt dat wij zaken hier weliswaar hebben besproken, maar dat wij daarbij toch nog bepaalde punten over het hoofd hebben gezien.

Dan nu enkele opmerkingen over de inhoud van deze uitvoeringsregeling. Uit de opname van artikel 10 blijkt dat nog nadere regelingen zullen volgen betreffende het tijdloonsparen. Kan de staatssecretaris aangeven welke nadere regels het betreft en wat de inhoud ervan zal zijn?

In artikel 16 is sprake van gebruik of verbruik ter behoorlijke vervulling van de dienstbetrekking, indien een bepaalde zaak in redelijkheid bijdraagt aan de behoorlijke vervulling van de dienstbetrekking en de werknemer daaraan, naast het gebruik of verbruik voor het verrichten van werkzaamheden, geen aanmerkelijk privé-voordeel ontleent. Het knelpunt zit in het slot van deze formulering. Wat wordt bedoeld met "in redelijkheid"?

StaatssecretarisBos

Ik zie de door u gebruikte woorden niet in de tekst van het artikel 16 dat ik voor mij heb.

De voorzitter:

Het lijkt mij het best als u uw betoog vervolgt met de overige artikelen. U krijgt dan straks nog de gelegenheid om uw opmerking over dit artikel te maken.

De heerReitsma(CDA)

Goed, voorzitter, dan vervolg ik mijn betoog met een opmerking over artikel 22.

Dit artikel gaat over bedrijfsfitness. In het eerste lid is als voorwaarde voor een vrije vergoeding hiervoor opgenomen dat deze activiteit geheel of nagenoeg geheel plaatsvindt gedurende de werktijd. Daarbij kan rekening worden gehouden met de omstandigheid dat fitness gedeeltelijk gedurende de middagpauze en/of enige tijd voor of na werktijd kan plaatsvinden. Je vraagt je af, welk gedeelte van de middagpauze dan maximaal aan fitness besteed mag worden, want het is een vrij rekbaar begrip. En het gedoe zal natuurlijk ontstaan door de formulering "enige tijd voor of na werktijd". Ook dit is een rekbaar begrip. Je kunt je voorstellen dat iemand om vijf uur stopt met werken en om zes uur fitness heeft gepland. Accepteert de fiscus dit als gekoppeld aan het werk of is het privé? Ik kan dit niet uit de tekst opmaken. Overigens is de vraag van onze fractie in de schriftelijke ronde of de staatssecretaris bereid is, de regeling te verruimen in het kader van het terugdringen van het ziekteverzuim, in het geheel niet beantwoord. Wij denken dat een fiscaal aantrekkelijke regeling hiervoor een gunstig effect kan hebben op het terugdringen van het ziekteverzuim, maar ook op het beroep op de WAO.

Artikel 26 gaat over het genot van een woning. Wij hebben aangegeven dat wij ervan uitgaan dat er in dit artikel onder "wordt uitgezonden" ook kan worden verstaan: wordt overgeplaatst. De staatssecretaris heeft bij de schriftelijke voorbereiding aangegeven dat dit niet zo mag worden uitgelegd. Dit begrijp ik niet; dan moet hij maar eens uitleggen wat het verschil is. Ook bij overplaatsing is er naar ons oordeel sprake van woongenot in het kader van een behoorlijke vervulling van de dienstbetrekking. Dat de keuze van een woning daarbij ingegeven zou worden door persoonlijke voorkeuren, geldt evenzeer bij uitzending als bij overplaatsing.

Over artikel 31 over een tweede telefoon zijn zeer veel kritische vragen gesteld. Ik dank de staatssecretaris voor de forse verbetering op dit punt naar aanleiding van deze vragen. Ik heb de indruk dat deze regeling nu wel werkbaar is, maar ik verzoek hem nog wel, na het eerste jaar te evalueren of ze wel goed genoeg is toegesneden op de praktijk, en na te gaan welke knelpunten er dan nog zijn. Maar voorlopig kunnen wij instemmen met het nadere voorstel op dit punt.

Bij artikel 32 gaat het vooral om geldleningen. De staatssecretaris heeft hierbij een overgangsregeling voor de jaren 2001 en 2002 gecreëerd, waarbij bedragen tot ƒ 7500 mogen worden aangewend voor vrije vergoedingen of verstrekkingen. Omdat dit regelingen zijn die al jarenlang op verschillende terreinen werken, vind ik dat de overgangsregeling eigenlijk veel te kort is en dat sommigen hierdoor in problemen kunnen worden gebracht. Bovendien vind ik het maximumbedrag zeer krap. Ik zou het veel liever verhogen tot een bedrag van ƒ 10.000 tot ƒ 15.000, gelet op de bedragen waarom het in de praktijk gaat. Gelet op de bedragen vind ik dit redelijker.

Artikel 37 gaat over buitenlandse regelingen inzake kinderopvang. Ik voorspel dat er met de thans voorgestelde regelgeving enorme uitvoeringsproblemen komen, omdat het om toetsing van deze regelingen in het buitenland gaat. Hoe wil de staatssecretaris dit praktisch uitvoeren? Is deze regeling niet enorm fraudegevoelig? Naar mijn mening is het onmogelijk om de kinderopvangregelingen in het buitenland te onderzoeken. Hoe wordt dit gecontroleerd? In welke mate zal een beroep op deze regeling worden gedaan? Hoeveel aanvragen worden verwacht?

In de stukken staat dat aan de hand van de ervaringen en verkregen informatie de uitvoeringsregeling zo nodig nader kan worden geconcretiseerd. Wat wordt bedoeld met "nader concretiseren"? In het kader van rechtszekerheid moeten de inhoud en de duur van de regeling bekend zijn. U kunt wel stellen dat u er een dynamisch proces van maakt en dat de regeling op enig moment gewijzigd kan worden, maar dat biedt weinig rechtszekerheid. De fiscus voert dan een ad-hocbeleid. Wij hebben dus behoefte aan duidelijkheid op dit onderdeel.

Artikel 41 betreft de schepen, het baggermaterieel en de boorplatforms. Het gaat hierbij om het maximum van 80 maaltijden die onbelast zijn. Deze regeling zal echter voor werknemers in deze bepaalde categorieën te krap zijn. Deze mensen brengen vaak 150 tot 200 dagen op deze schepen en boorplatforms door. Is verder de definitie van zakelijke kosten niet te krap? Deze kosten zijn nu laag, maar in het buitenland kan er sprake zijn van een grote afwijking van de Nederlandse situatie. Bepaalde kosten worden normatief voorgeschreven, terwijl ze in de praktijk hoger kunnen uitvallen, waarna ze niet meer onbelast zijn.

Artikel 47 gaat over het rentevoordeel van personeelsleningen. Ik heb bij dit artikel dezelfde vragen over de overgangsregeling als bij artikel 32. Ik wil nog een aanvullende vraag stellen over de personeelsleningen voor aanschaf van een eigen woning. Er bestaat gelukkig geen reden om het beleid te beëindigen, zo stelt de staatssecretaris. Wel, zo geeft hij aan, is hij doende een nieuw besluit voor te bereiden. Waarom handhaaft de staatssecretaris de oude regeling niet? Wat zal de inhoud van het nieuwe besluit zijn? Wijkt het af van de bestaande regeling?

Artikel 94 gaat over de overgangsregeling van de dagbladen. Dat slaat op mensen die bij een persbedrijf werken en die gratis een krant konden krijgen. Ik begrijp de argumentatie voor de afschaffing van die regeling niet. De situatie die dan ontstaat, is heel fraudegevoelig. De ondernemer kan tegen het personeel zeggen dat het een blad kan meenemen, als de persen draaien. Dat kan onmogelijk gecontroleerd worden. In theorie bestaat volgens de fiscus de regeling dus niet meer, maar in de praktijk wel.

De volgende opmerkingen kan ik wat moeilijk aan artikelen koppelen. Allereerst wacht ik in de loop van de dag de brief over de predikanten af. Die wil ik nog lezen. Zij hadden tot nu toe evenwel twee forfaitaire regelingen, die de staatssecretaris op zijn netvlies zal hebben staan. Waarom worden die regelingen afgeschaft? Ik zie de onderliggende argumentatie niet.

De voorzitter:

Misschien is het handig om dit onderwerp aan de agenda toe te voegen.

De heerKuijper(PvdA)

Bij de brief die wij hierover zojuist hebben ontvangen, zit niet de bijbehorende brief die tot de vraag heeft geleid.

De heerReitsma(CDA)

Mijn opmerkingen zijn wat principiëler van aard. De aftrekposten voor beroepskosten zijn afgeschaft. De argumentatie daarvoor van de staatssecretaris is dat dit verantwoord is vanwege de lagere IB-tarieven. Dit kan ik volgen en daarmee kan je het al dan niet eens zijn. Ik doel overigens op de aftrekposten in relatie tot de tarieven. Daarbij komt dat er voor iedereen buiten de fiscaliteit vrije verstrekkingen zijn, forfaitair of op basis van declaratie. Mij ontgaat nu de reden dat daar het mes in gezet moet worden ingevolge het nieuwe belastingstelsel. In vervolg hierop ontgaat mij ook de reden dat deze twee belangrijke forfaitaire regelingen, die naar mijn mening in de praktijk goed werken, moeten verdwijnen. Waarom is er nu dus een boekhouding nodig van alle kleine dingen? Als gevolg hiervan moet er aan het einde van het jaar een soort declaratie ingediend worden om te bewijzen dat die kosten onbelast moeten zijn.

StaatssecretarisBos

Op welke twee forfaitaire regelingen doelt u precies?

De heerReitsma(CDA)

Ik zal ze opzoeken en aan u geven. Zij stonden keurig in mijn lijfblad Trouw van afgelopen zaterdag. De kop boven dat artikel luidde: de dominee moet boekhouder worden.

Voorzitter! Hier koppel ik de positie van de volksvertegenwoordigers aan. Dat baart mij namelijk ook grote zorgen. Het is niet populair om over je eigen situatie te spreken, maar in Nederland zijn er vele volksvertegenwoordigers op lokaal, provinciaal en landelijk niveau. Bij de behandeling van het nieuwe belastingplan heeft de CDA-fractie in de schriftelijke ronde expliciet gevraagd of deze herziening ook consequenties heeft voor onbelaste regelingen voor groepen mensen die niet in loondienst zijn en dus niet vallen onder de verstrekkingen en vergoedingen, onbelast, buiten loondienst. Het antwoord op die vraag was ontkennend. Mij bereiken nu echter allemaal signalen dat de positie van forfaitaire vergoedingen gigantisch problematisch wordt. Dat geldt niet alleen voor de predikanten, maar ook voor de volksvertegenwoordigers. Ik wil daar dan ook helderheid over hebben. Ik wil ook dat de staatssecretaris uitlegt waarom deze wijziging ingevolge de belastingherziening nodig is. Waarom hebben wij bij de behandeling van de belastingherziening in januari niet klip en klaar het antwoord gekregen dat dit grote consequenties heeft? Een aantal belangrijke onkostenvergoedingen die gemeenteraadsleden, leden van provinciale staten en volksvertegenwoordigers op nationaal niveau krijgen, gaan nu dus helemaal op de schop. Je kunt in de situatie komen dat je de handel moet bruteren om dat überhaupt nog in stand te kunnen houden, terwijl het gaat om een budgettair-neutrale situatie. Daarover wil ik in dit debat helderheid. Mijn fractie neemt dit punt hoog op, want dat had veel scherper naar voren moeten komen bij de behandeling van de belastingherziening. Het komt nu plotseling naar boven, niet eens in een stuk maar via de wandelgangen. Mijn fractie past ervoor om een tweede WAZ-situatie over zich heen te krijgen.

MevrouwGiskes(D66)

Voorzitter! Er is nogal eens de klacht dat de Tweede Kamer zich te veel met details bezighoudt. Bij de voorbereiding van dit debat kreeg ik de neiging om die klagers gelijk te geven. Je moet je wel afvragen waar het op een gegeven moment ophoudt. Wij bekijken al deze regelingen overigens op eigen verzoek. Wij hebben daar met grote dapperheid zelf om gevraagd. Nu wij in het beoordelingsstadium zitten, denk ik dat er enige risico's aan vastzitten. Dit doet namelijk de indruk ontstaan dat wij het allemaal goed hebben bekeken, maar ik wil daar toch enige ruimte in laten. Er is grof naar gekeken en wij zullen ervan uit moeten gaan dat gaande het nieuwe jaar zal moeten blijken of alles goed genoeg geregeld is. Als ik het goed begrijp, kan dit soort uitvoeringsregelingen en -besluiten ook tussentijds worden aangepast. Dat hoeft dus niet per se per 1 januari. Ik pleit er dan ook voor dat de staatssecretaris zich daarin soepel opstelt als blijkt dat dingen over het hoofd zijn gezien.

Onze inbreng van vandaag zal wat meer reactief dan proactief zijn, ook in vergelijking met de input uit het veld en de hier en daar verbluffende inbreng die ik van collega's heb gezien. Voor een deel zullen wij de discussie aanhoren en nagaan of daar voor ons nog punten in zitten. Als ik al dit soort regelingen bezie, moet ik overigens zeggen dat een flat tax en het afschaffen van bijzondere regelingen mij met terugwerkende kracht een nog beter idee lijken dan D66 in het verleden al naar voren bracht.

Over de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001 heb ik een paar vragen. De regeling voor het verlofsparen is nog niet bij ons terechtgekomen, maar wij willen graag nog naar deze regeling kunnen kijken. Wanneer kan de Kamer die tegemoetzien?

Voor de maaltijdvergoedingen is er nu de regeling met 80 maaltijden gekomen. Hoe loopt die meter: zijn dat de eerste 80, of mag je de 80 duurste in een jaar nemen? Zo kun je misschien nog wel wat varianten verzinnen. Waarom is er niet voor een soort forfait gekozen, bijvoorbeeld van 80 maal ƒ 20, waarbinnen vergoedingen vrij mogen worden verstrekt?

Wij zijn er verheugd over dat de staatssecretaris de regeling voor de telefoonkosten heeft aangepast. Wij hebben daar in ieder geval geen vragen meer bij.

Dan kom ik op de personeelsleningen en de rente die daarbij wordt berekend. Als ik het goed begrijp, wordt bij een aantal doelstellingen voor zo'n lening een vrijstelling gehanteerd ten aanzien van de rentebijtelling. Betreft dat ook studieleningen? Voor welke onderwerpen vindt er geen bijtelling van rente plaats als het gaat om een lening aan een personeelslid?

De artiesten komen ook in de sfeer van de loonbelasting weer terug. Het blijft rommelen in die hoek, zelfs nadat wij dat mooie amendement bij de wetsbehandeling hebben aangenomen. Als ik het goed begrijp, dan spitst een en ander zich toe op de kostenvergoedingbeschikking. Ik heb daar niet direct een alternatief voor, maar misschien kan de staatssecretaris nog eens in overleg treden met de vertegenwoordigers van die branche. Dan kan de lucht worden opgeklaard. De artiesten hoeven wat ons betreft niet volstrekt anders te worden behandeld dan elke andere Nederlander, maar het lijkt er wel op dat deze kwestie heel problematisch wordt voor degenen die de regeling moeten uitvoeren.

Ik sluit mij van harte aan bij wat de heer Reitsma heeft gezegd over de kwestie van de onkostenvergoedingen, ook als het gaat om volksvertegenwoordigers. Wat dat betreft ontstaat zo langzamerhand een levensgroot probleem. Ik heb inmiddels begrepen dat daar alsnog, al onderhandelend, moet worden uitgekomen, maar dat kan toch niet de bedoeling zijn? Dit raakt ook aan het onderwerp van de predikanten. Misschien zijn er nog wel meer groepen bij wie deze kwestie speelt, al hebben die zich tot op heden niet geroerd. Ik vind dat de Kamer zeer vasthoudend op dit punt moet zijn, want hier moet een goede regeling voor worden getroffen.

De heerKuijper(PvdA)

Voorzitter! Ook wij zijn benieuwd naar de regeling voor het verlofsparen. Misschien kan de staatssecretaris aangeven waar hij de problemen op dit punt ziet. Dan kunnen wij daar in tweede termijn op terugkomen.

Dan iets over de functie van bedrijfsfitness en de fiscale behandeling daarvan. Met name de laatste weken wordt er, naast de puur medische benadering, ook op andere manieren gekeken naar mogelijkheden om de arbeidsuitval te beperken. Bedrijfsfitness kan daarbij helpen. Dat wordt fiscaal ook erkend, tenminste voorzover de fitness plaatsvindt in werktijd. Waarom wordt die beperking echter gehanteerd? Ook ik ben van mening dat fitness, direct voorafgaand aan of direct na de werktijd, van invloed kan zijn op het voorkomen van arbeidsuitval, zeker als de werkgever de accommodatie daarvoor op de een of andere manier beschikbaar stelt. Dan is er naar mijn gevoel sprake van een relatie met het werk. Dan zou je kunnen zeggen dat fitness op die manier een zakelijk karakter heeft. De staatssecretaris stelt in zijn antwoord dat een verdere verfijning van de regeling te ver gaat, om redenen van uitstralingseffecten en uitvoeringsproblemen. Daar wordt echter geen nadere uitleg over gegeven. Ik hoor graag of de staatssecretaris van mening is dat fitness kan leiden tot een lagere arbeidsuitval. Als je die vraag positief beantwoordt, dan moet je daar fiscale maatregelen tegenover stellen. Wat is het fiscaal relevante verschil tussen het bevorderen van fietsen voor het woon-werkverkeer en fitness, direct voorafgaand aan of direct na werktijd? Wat zijn die onoverkomelijke bezwaren voor de uitvoeringspraktijk? Misschien gaat de vergelijking mank, maar bij de regeling voor de 80 vrijgestelde maaltijden – in dat geval staat het zakelijke karakter vast – wordt er ook niet gekeken naar het tijdstip waarop de maaltijd wordt genuttigd. Waarom gebeurt dat wel bij fitness?

Ik heb al eerder gevraagd of er problemen te verwachten zijn bij het invullen van de voorlopigeteruggavenformulieren. De staatssecretaris antwoordt dat, gelet op de aantallen, zich geen noemenswaardige problemen hebben voorgedaan. Onlangs is echter bekend geworden dat een groot deel van de betrokkenen, ongeveer 1 miljoen mensen, het formulier nog niet heeft ingevuld. Klopt dat aantal? Is bekend waarom deze formulieren nog niet zijn ingevuld? Gebeurt dat niet omdat het moeilijk is, deze in te vullen, is het gemakzucht of onwetendheid? De inlevertermijn is verstreken. Kan de staatssecretaris aangeven hoeveel formulieren er nog ingeleverd moeten worden? Welke maatregelen heeft het kabinet op dit punt genomen?

De heer Reitsma heeft gesproken over de handhaafbaarheid van allerlei gedetailleerde regelingen. Ik weet dat er op detailniveau allerlei controles plaatsvinden door de belastingdienst. Zijn er handhavingsproblemen? Heeft de handhaving personele consequenties? Het voorbeeld van het gratis verstrekken van de krant door een dagbladuitgeverij is al genoemd. Ik vraag mij af of er problemen zullen ontstaan met de handhaving, voorzover daarvan al sprake kan zijn. Ik heb zo mijn twijfels. Een ander voorbeeld is het brood van de bakker. Hij kan er bijvoorbeeld tijdens het bakproces een brood tussenuithalen. Misschien komt de tijd terug dat een douaneambtenaar aan de bar controleert hoeveel accijns er verschuldigd is voor het nuttigen van pils of wijn. Dat zal voor de douaneambtenaar een prettige werkomstandigheid zijn! Ik vraag mij af of de handhaving duurder is dan de paar tientjes die gederfd worden als er geen controle plaatsvindt. Kan de staatssecretaris een nadere uitleg hierover geven? Is er sprake van een zekere onevenredigheid, zowel bij de belastingplichtige als bij de belastingdienst?

Voorzitter! Ik vraag met nadruk om een nadere uitleg over de positie van de forfaitaire vergoedingen van de volksvertegenwoordigers. Als een en ander uitwerkt zoals wij veronderstellen, voorzie ik grote problemen, zeker op lokaal niveau, waar het werk van een volksvertegenwoordiger sterk afhankelijk is van de mogelijkheid om de kosten op de huidige manier vergoed te krijgen. Ik maak mij daar ernstig zorgen over. Graag een nadere uitleg van de staatssecretaris op dit punt.

MevrouwDe Vries(VVD)

Voorzitter! Ook de VVD-fractie ontvangt graag een lijstje van de nog uit te brengen uitvoeringsregelingen. Het betrof gigantische lijsten waar wij weliswaar veel voor in de plaats hebben gekregen, maar niet alles. Ik ontvang van de staatssecretaris graag een nieuwe toelichting op deze Uitvoeringsregeling loonbelasting. Ten aanzien van de onderwerpen die niet gewijzigd zijn, wordt namelijk verwezen naar de oude toelichting, maar ook voor de uitvoeringspraktijk is het van belang, één toelichting te maken. Ik neem aan dat men daar op ambtelijk niveau ook mee werkt, anders moet telkens verwezen worden van de ene naar de andere regeling.

Ik kom op het belasten van de maaltijden. Verandert er als gevolg van de regeling iets op het punt van therapeutisch mee-eten? Ik neem aan dat de huidige goede regeling wordt gehandhaafd. Kan de staatssecretaris nu bevestigen of eventueel later schriftelijk dat dit onderdeel niet onder de aparte, vervelende regeling zal vallen?

De VVD-fractie heeft drie problemen met de regeling. Het eerste probleem heeft betrekking op de administratievelastenverzwaring. Het tweede punt waar ik op terug wil komen, is de ongelijke behandeling van gelijke gevallen op het punt van het wel of niet gebruik kunnen maken van een bedrijfskantine. Ik wil het in de derde plaats hebben over de manier waarop deze regeling ervaren zal worden.

De conceptuitvoeringsregeling eist van werkgevers die een maaltijd verstrekken of kosten daarvoor vergoeden, een toets welke moet uitmaken of de maaltijd of vergoeding daarvoor voor meer dan 10% zakelijk is. In de toelichting worden voorbeelden gegeven die illustratief zijn voor de problemen die zo'n toets kan oproepen. Zo wordt een maaltijd die wordt verstrekt tijdens een koopavond, niet als ten minste 10% zakelijk beschouwd als de werknemer, mede gelet op diens reistijd, in de gelegenheid is om tussen vijf en acht uur de maaltijd elders te nuttigen. Het is de vraag of dit nu wel zinnig is. Zoals collega Giskes terecht heeft opgemerkt, kunnen wij in details verzanden. Maar als er nu een detail is, dan is dit het ook weer! Moet dat nu op die manier?

Blijkens de toelichting worden de administratieve lasten nog verder verzwaard doordat de werkgever voor maaltijden waarbij wel voldaan is aan de minimumeis van 10% zakelijk, moet bijhouden of op jaarbasis meer dan 80 maal zo'n maaltijd wordt gebruikt. Daartoe dient de werkgever vooraf zijn werknemers in te delen in drie groepen: een groep die waarschijnlijk niet aan de grens van 80 zal komen, een groep waarbij dat waarschijnlijk wel het geval is en een groep waarbij dat onzeker is. In de twee laatste gevallen moet de werkgever dan kiezen voor individuele belastingheffing of een meer globale benadering waarbij de verschuldigde loonbelasting wordt voldaan door middel van een lumpsumheffing. Ook daarvan is het de vraag of het niet zinvol zou zijn om toch nog te bekijken of dat eenvoudiger kan worden gemaakt.

Ik kom te spreken over de ongelijke behandeling van gelijke gevallen. Bij niet voldoende zakelijke maaltijden kan ongelijke behandeling van gelijke gevallen zich voordoen, bijvoorbeeld tussen werknemers die wel en die niet in de gelegenheid zijn, gebruik te maken van een bedrijfskantine. Als je wel in zo'n bedrijfskantine kunt eten, hoeft geen belastingheffing plaats te vinden indien de werknemer op jaarbasis "globaal" de kosten van de ingrediënten van de maaltijd vergoedt, verhoogd met het evenredige deel van de salariskosten van het kantinepersoneel en de inrichting van de keuken en de kantine. Daar word je al niet vrolijk van! Ingeval geen gebruik kan worden gemaakt van een kantine en de werkgever niettemin elders een maaltijd laat verstrekken of tegemoet wenst te komen in de kosten van de elders gebruikte maaltijd, kan belastingheffing slechts achterwege blijven als de werknemer de volledige waarde van de verstrekte maaltijd vergoedt, dus inclusief de overhead en de winstopslag. Je zult het maar uit je hoofd moet leren, ook als fiscalist! Het is zo ingewikkeld? Waarom wordt deze wijziging voorgesteld, waarom wordt het zo ingewikkeld gemaakt?

Werknemers ervaren het nuttigen van een maaltijd tijdens het werk, waaraan al dan niet gedeeltelijk in de kosten is bijgedragen, in veel gevallen als een zakelijke maaltijd. Je eet immers niet voor je lol onder werktijd! De werkgevers die geheel of gedeeltelijk bijdragen in de kosten van de maaltijden tijdens het werk, doen dat altijd op grond van zakelijke motieven. Een werkgever is ook geen sinterklaas; hij gaat dat ook niet vergoeden als hij dat niet zakelijk vindt. In de Wet op de loonbelasting worden in artikel 15 respectievelijk artikel 17 belastingvrije vergoedingen en verstrekkingen omschreven als vergoedingen respectievelijk verstrekkingen die niet als een beloningsvoordeel worden ervaren. Door de voorgestelde fiscale behandeling van verstrekte of vergoede maaltijden zullen heel veel als zakelijk ervaren maaltijden waarvan het nuttigen niet als een beloningsvoordeel wordt beschouwd, fiscaal toch als een privé-maaltijd worden beschouwd.

Ik vraag mij af of dit het nu waard is. Het zou wellicht het beste zijn, in de Uitvoeringsregeling loonbelasting 1990 de gehanteerde fiscale behandeling van de door de werkgevers vergoede of verstrekte maaltijden voort te zetten in de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001 dan wel – als de staatssecretaris wil vasthouden aan zijn voorstel en aan zijn mening dat dit beter is en minder administratieve lasten met zich brengt – te onderzoeken of er geen alternatieven zijn waarbij die administratievelastenverzwaring veel en veel minder is. De VVD-fractie heeft de indruk dat de regeling inzake de maaltijden een dusdanige verzwaring met zich brengt, dat zij de staatssecretaris vraagt daarnaar te kijken en de Kamer daarover in de loop van volgend jaar te informeren over de mogelijkheden om het eenvoudiger te maken. Zij zal daarover, afhankelijk van het antwoord van de staatssecretaris, eventueel een motie indienen. Wij willen ook weten wat deze regeling betekent voor de huidige regeling inzake de maaltijdvouchers. Er staat mij bij dat het ministerie of de staatssecretaris in het algemeen er altijd aan heeft meegewerkt om uit zo'n regeling voor de maaltijdvergoedingen te komen; er zijn ook regelingen vastgesteld, maar ik heb begrepen dat die per 1 januari op dit punt niet meer van kracht zijn. Staat de staatssecretaris er nog steeds achter om ook voor deze branche – als je het zo mag noemen – een regeling te treffen die daarbij aansluit?

De staatssecretaris heeft op een vraag van de CDA-fractie en de VVD-fractie heel parlementair geantwoord dat deze uitvoeringsregeling naar de Actal is gezonden. De vraag is echter wat de Actal heeft geadviseerd ten aanzien van de administratieve lasten. Dat boeit mijn fractie enorm; ik neem aan dat dit ook geldt voor de CDA-fractie. Met andere woorden: kunnen wij inzien wat de Actal heeft gezegd over de administratievelastenverzwaring van al deze uitvoeringsregelingen die wij nu op ons bordje hebben liggen? Dat is politiek immers best interessant.

De bedrijfsfitness is al door collega's genoemd. Ook de VVD-fractie zou het een goede zaak vinden als bedrijfsfitness iets ruimer zou worden geformuleerd, zodat de regeling ook van toepassing is als je daarmee ziekteverzuim kunt voorkomen. Wij zijn het eens met de opmerkingen van de heer Reitsma over de eigenwoningregeling: die regeling geldt als werknemers naar het buitenland worden uitgezonden, maar zou ook moeten gelden als je binnenlands wordt overgeplaatst. Die vraag is volgens mij ooit al door het VNO naar voren gebracht.

Ik ben het eens met de vraag van mevrouw Giskes over de artiestenregeling, temeer omdat ik de staatssecretaris vorige week op Radio 1 heb horen praten over het belastingplan; burgers mochten toen ook mailen. Een van de mensen die mailde, was de heer Dulfer. De staatssecretaris heeft toen toegezegd dat hij een gesprek met mijnheer Dulfer zou aangaan. Het is de vraag of hij dat ook zou doen als ik gemaild had, maar het gaat mij vooral om de vraag of na het gesprek met de heer Dulfer – of met mijnheer X, want het gaat natuurlijk niet om de heer Dulfer – de problematiek rondom de artiesten helemaal uit de lucht is of dat wij daar volgend jaar weer mee geconfronteerd zullen worden.

Tot slot sluit ik mij op het punt van de kostenvergoeding voor predikanten en volksvertegenwoordigers bij mijn collega's aan. Het is "not done" om in de Tweede Kamer over je eigen zaken te spreken; dat is eigenlijk te gek voor woorden, maar in de schriftelijke rondes is gevraagd of er gevolgen zouden zijn voor volksvertegenwoordigers. Het antwoord was "nee", maar daar is geen expliciete uiting aan gegeven. In de wandelgangen moet je vervolgens vernemen dat er wel gevolgen zijn. Er is zelfs een of ander werkgroepje in het leven gesteld die nu met de staatssecretaris onderhandelt. Ik verzoek de staatssecretaris om daar krachtdadig mee om te gaan – zo kennen wij hem – en niet aan "volksvertegenwoordigertje pesten" te doen, want het slaat nergens op. Kom dus met een heldere, zo eenvoudig mogelijke regeling; blijf desnoods bij de huidige regeling.

De voorzitter:

Ik geef het woord aan de heer Reitsma voor de bespreking van artikel 16.

De heerReitsma(CDA)

Ik kan het niet helemaal plaatsen, maar mijn vragen slaan in ieder geval op de vrije verstrekking van maaltijden en dergelijke. Daarover heeft mevrouw Giskes al een aantal vragen gesteld. Misschien gaat het om artikel 21, want ik heb er een verkeerd artikelnummer boven geschreven. Het gaat om de in het besluit geformuleerde definitie: als men een bepaalde maaltijd gebruikt, hangt dat samen met een behoorlijke vervulling van de dienstbetrekking als werknemer. Aan de hand van die definitie kun je vragen naar de hoogte van de bedragen, maar ook naar wat straks verstaan moet worden onder "in redelijkheid". De ene werknemer of het ene bedrijf zal daar een heel ander beeld van hebben dan een andere werknemer of een ander bedrijf. Onder bepaalde omstandigheden kan het immers heel nuttig zijn om in een luxer restaurant te eten. Wat moet je dus verstaan onder "in redelijkheid"? Toch geeft de staatssecretaris niet aan of er differentiatie komt. Wat wordt dus bedoeld met een behoorlijke vervulling en wanneer is er sprake van een aanmerkelijk privé-voordeel? Gaat het dan om ƒ 5, om ƒ 10 of om ƒ 100? Ik denk overigens dat een en ander onder artikel 21 valt. De staatssecretaris zal dat straks wel aangeven.

De voorzitter:

Voordat de staatssecretaris gaat antwoorden, wijs ik erop dat er heel veel specifieke vragen zijn gesteld. Er wordt zeer hard aan gewerkt om de beantwoording daarvan rond te breien. Wij kunnen overwegen, over te gaan tot een wat langere schorsing. Wij kunnen echter ook overgaan tot het tweede blokje. Dat lijkt mij het verstandigst. Ik zie dat de commissie zich daarin kan vinden.

Concept Uitvoeringsbesluit inkomstenbelasting 2001

De heerReitsma(CDA)

Voorzitter! Ik constateer dat met name de VVD-fractie nogal wat vragen over dit besluit heeft gesteld. Dat zijn heel zinvolle vragen, schriftelijk beantwoord door de staatssecretaris op 4 december. Mijn fractie is overigens door alle hectiek niet toegekomen aan het stellen van vragen. Dat was een kwestie van prioriteiten stellen.

Ik heb een paar vragen. De pensioenfondsen moeten na afloop van een periode van twee jaar, binnen vijf maanden de vereiste opgave verstrekken. Wij hebben daar bij de Veegwet ook een discussie over gevoerd. Ik heb een en ander op mij in laten werken. De eerste twee jaar betreft een overgangsregeling. Daarna is de structurele lijn een periode van vijf maanden. De staatssecretaris heeft toen gezegd dat als er na vijf maanden complicaties optreden er soepelheid zal worden betracht. De CDA-fractie houdt echter zorg over de vraag of de pensioenfondsen op tijd, binnen vijf maanden na afloop van het jaar, de informatie zullen verstrekken. Als zij die informatie op 1 juni verstrekken, hebben burgers bovendien maar tot 1 juli de gelegenheid om aanvullende lijfrentes en dergelijke te nemen. Is dat geen gevaarlijke operatie? Deze data liggen immers redelijk dicht tegen de vakantieperiode aan. Burgers gaan bovendien steeds meer over tot vakantiespreiding, zeker als men geen kinderen heeft of als men niet gebonden is aan vier of zes weken in juli. Mijn fractie heeft de indruk dat wij hiermee vastlopen. Burgers krijgen immers maar een maand de gelegenheid om in te spelen op het gat dat inzake de pensioenen ontstaat. Wij doen daarom een dringend beroep op de staatssecretaris om de regeling voor de burgers te verlengen of de pensioenfondsen te verplichten om, bijvoorbeeld, na afloop van het jaar binnen drie maanden de benodigde informatie aan de burgers te verstrekken. Zo hebben de burgers drie maanden de tijd om te beoordelen of zij aanvullende pensioenverplichtingen aan moeten gaan. Deze ene maand is te kort, zeker omdat het middenin de zomer is en er dan het risico is dat burgers door vakantie of andere verplichtingen niet meer de kans krijgen om hun pensioengat aan te vullen.

In artikel 9 is in de definitie van "natuurterreinen" een koppeling gelegd met een goedgekeurd bestemmingsplan of een vastgesteld streekplan. De CDA-fractie heeft ernstige twijfels of dat wel de goede definitie is. Volgens ons gaat het er bij fiscale faciliteiten voor natuurterreinen niet om wat een gemeente of een provincie in haar regelgeving heeft vastgelegd, maar om de vraag of er feitelijk een duurzame bestemming voor natuuractiviteiten is. Volgens ons dient de vrijstelling aan dat laatste te worden gekoppeld. Wij betwijfelen dan ook sterk of deze formulering van artikel 9 niet veel te krap is.

Op bladzijde 2 van de nota van toelichting wordt gezegd dat nog vijf delegatiebevoegdheden uitvoerig aan de orde moeten komen. Om welke bevoegdheden gaat het hier?

Bij de grens voor de verplichting tot renterenseignering, opgenomen in artikel 16, krijg ik graag nader toegelicht waarom ƒ 500 is gekozen als drempelbedrag bij gewone rente op een spaarbankboekje. Als de rente onder die ƒ 500 blijft, hoeven de banken het niet te melden aan de fiscus, komt de rente daarboven dan moet alles gemeld worden. Bij kapitaalverzekeringen wordt echter een drempelbedrag van ruim ƒ 100.000 ingevoerd. Ik begrijp wel dat het hier niet gaat om direct vergelijkbare eenheden, maar is het verband hier niet uit het lood geslagen? Zou het niet verstandiger zijn om het drempelbedrag, zeker waar het gaat om gewone rente vergoedingen, wat hoger te stellen dan ƒ 500? Gelet op de vrijstellingen in de forfaitaire rendementsheffing is het bedrag vanƒ 500 wel erg laag. Het lijkt mij niet zinvol om daar energie in te stoppen.

In artikel 14 wordt bij de omschrijving van "ernstig gehandicapt kind" een relatie gelegd met een verblijf in een AWBZ-instelling. Waarom wordt hier in fiscale zin onderscheid gemaakt tussen iemand die zijn kind in een AWBZ-instelling onderbrengt en die vervolgens wel bepaalde aftrekposten heeft, en iemand die zijn kind in het eigen gezin blijft opvangen en die vervolgens niet die aftrekposten heeft? Als burgers bereid zijn om zelf de zorg voor een ernstig gehandicapt kind op zich te nemen, zouden die burgers toch onder dezelfde regeling moeten vallen als burgers die hun kind in een AWBZ-instelling onderbrengen? Het zou de samenleving zelfs wat waard moeten zijn dat burgers bereid zijn ernstig gehandicapte kinderen in hun eigen gezin te verzorgen.

MevrouwGiskes(D66)

Voorzitter! Ik verwijs, wat dit laatste punt betreft naar de regeling tegemoetkoming ouders gehandicapte kinderen. Wellicht is er enige samenhang met die regeling. Voor het overige heb ik geen vragen.

De heerKuijper(PvdA)

In de nota van toelichting wordt onder het kopje "persoonsgebonden aftrekposten" even verwezen naar de mogelijkheden van de salary split. In de Volkskrant stond een tijdje geleden een artikel over dat fenomeen. Nu heb ik al vaak gehoord dat de helft van wat in de krant staat waar is, maar dat het probleem is dat er niet bij staat welke helft waar is.

In welke mate wordt naar de mening van het kabinet ten onrechte gebruik gemaakt van de zogenaamde salary split? Ik kan mij indenken dat er een aantal bedrijven zijn die ruime mogelijkheden hebben om in het buitenland vestigingen op te zetten enz. Zelfs ik kan mij indenken dat je dan heel mooie constructies kunt maken.

De voorzitter:

Dan moet het wel heel simpel zijn!

MevrouwDe Vries(VVD)

Partijgenoten onder elkaar!

De heerKuijper(PvdA)

Als het simpel is, is het heel goed mogelijk dat er misbruik van wordt gemaakt. Ik vind het dan gerechtvaardigd om te vragen of daar iets aan moet worden gedaan. Is bekend welke bedragen ermee gemoeid zijn? Welke inkomensgroepen kunnen er gebruik van maken? Welke maatregelen heeft de staatssecretaris genomen om dat te voorkomen?

MevrouwDe Vries(VVD)

Ik heb vragen over de bijtelling van de auto van de zaak. Ik zit te dubben of die onder de uitvoeringsregeling valt of onder het Uitvoeringsbesluit inkomstenbelasting 2001.

StaatssecretarisBos

Het hoort onder het uitvoeringsbesluit, maar daarover is de commissie een apart stuk toegestuurd.

De voorzitter:

Wij komen erop terug.

De commissie is zo snel dat wij ook hier het antwoord van de staatssecretaris even uitstellen.

Concept Besluit voorkoming dubbele belasting 2001

De heerReitsma(CDA)

Voorzitter! Ik wil enkele algemene opmerkingen kwijt. Het Besluit voorkoming dubbele belasting 2001 is een nieuw besluit, dat redelijk ingrijpend kan zijn. Om er een goed oordeel over te kunnen geven is het naar mijn mening van grote betekenis dat er signalen uit de praktijk komen waar de knelpunten zitten. Het besluit moet snel worden ingevoerd; dat kan nu even niet anders. Door die snelle uitvoering hebben wij echter een dilemma. Wij kunnen wel een aantal vragen stellen, maar er blijven heel veel vragen liggen. Die moeten ons uit de praktijk worden aangereikt. Het kabinet zal ze in de loop van het jaar gegarandeerd ook tegenkomen. Ik vind het een beetje jammer dat wij onvoldoende tijd hebben om signalen van belangrijke adviesbureaus te ontvangen. Ik ben ervan overtuigd dat die de komende tijd komen.

Er moeten een aantal redelijk principiële keuzes worden gemaakt. Dat heeft te maken met de geheel herziene regelingen op onder andere het gebied van de forfaitaire rendementsheffing. Welke consequenties heeft dat als men komt te vallen onder het belastingregime in een land waar bijvoorbeeld nog vermogensbelasting bestaat. Ondanks de beantwoording heb ik de indruk dat er ruis op de lijn zit. Wij ontvangen namelijk diverse brieven van mensen uit de grensstreek met België die – in hun ogen – grote onrechtvaardigheden signaleren tussen de fiscale regimes van Nederland en België. De staatssecretaris houdt tot nu toe vast aan de redenering dat terecht bepaalde aftrekposten worden geschrapt. Immers, burgers kunnen profiteren van lagere tarieven. Wat echter als burgers in Nederland aftrekposten geschrapt zien of bepaalde vrije vergoedingen verlaagd zien, terwijl zij fiscaal worden aangeslagen in een ander land, waar de tarieven niet zijn verlaagd? Formeel is dat geen dubbele belasting, maar zo ervaren de mensen het wel. Ze gaan er hoe dan ook op achteruit. Hoe lossen wij dit probleem op als dit in de loop van het komend jaar blijkt? Doen wij dat pas bij de behandeling van het volgend belastingplan, of komt er direct nadere regelgeving?

Over de toepassing van belastingverdragen, in relatie tot de belastingherziening 2001, zal nog een afzonderlijke beleidspublicatie verschijnen. De staatssecretaris geeft aan, daar nog op in te gaan. Welke beleidspublicatie betreft het? Wanneer verschijnt die?

Besloten is om vanwege hun specifieke karakter de regels ter voorkoming van dubbele belasting voor buitenlandse belastingplichtigen die hebben gekozen voor toepassing van de regels betreffende binnenlandse belastingplichtigen, niet in dit besluit op te nemen maar in het Uitvoeringsbesluit inkomstenbelasting. Wij begrijpen dit niet. Wat is de achtergrond daarvan? Gezien hun specifieke karakter zouden deze regels juist in dit besluit moeten worden opgenomen.

MevrouwGiskes(D66)

In de beantwoording van vragen van de PvdA-fractie staat met betrekking tot artikel 16 dat wordt overwogen om de regeling toch per 1 januari 2001 in werking te laten treden. Mij is niet geheel duidelijk waar dat van afhangt.

Ook ik maak uit de stukken op dat de staatssecretaris de gedachtegang volgt: wij hebben geen vermogensbelasting meer, alles is tegenwoordig inkomstenbelasting, dus is er ook geen risico meer dat dubbele belasting wordt geheven. Op zich klinkt dat plausibel, maar toch wacht ik met belangstelling het antwoord op desbetreffende vragen van de heer Reitsma af.

De heerKuijper(PvdA)

Voorzitter! Mensen die van buiten Nederland in dienstbetrekking worden genomen, kunnen ervoor kiezen om belast te worden volgens de regels voor binnenlandse belastingplichtigen. Voor een deel van de gesignaleerde problemen is dat een oplossing, zeker als wij kijken naar de problemen waarmee grensarbeiders worden geconfronteerd. Is het echter bewust de bedoeling geweest dat bijvoorbeeld een België wonende en in Nederland werkende werknemer zijn hypotheekrente in Nederland kan aftrekken? Ik vrees een beetje voor pretpakketten. Is het mogelijk dat iemand gelijktijdig gebruik kan maken van diverse voordelige regelingen? Kan iemand én belast worden volgens de regels voor binnenlandse belastingplichtigen, én gebruik maken van de 35%-regeling, én van de salarissplitsing?

Concept Aanpassingsbesluit belastingherziening 2001

De heerReitsma(CDA)

Voorzitter! Op onderdeel d van artikel 1 over de topsporters en de stipendiumregeling hebben wij al eerder gesproken, dus daar ga ik nu niet verder op in. Ik ga ervan uit dat het knelpuntje van de fictieve dienstbetrekking dat er toen nog bleek te zijn, nu weggenomen is.

Een korte vraag over onderdeel e van artikel 1. Wat zijn er de gevolgen van dat de eis dat de inspecteur bij voor bezwaar vatbare beschikkingen beslist, is komen te vervallen?

Over onderdeel j van ditzelfde artikel heeft met name de VVD-fractie nogal wat vragen gesteld. Dit is eigenlijk een van de belangrijkste onderdelen van dit besluit. Op zichzelf ben ik er blij mee dat er weer een dergelijke regeling getroffen is, maar de motivering van de verlaging van 35% tot 30% kan ik niet volgen. Het gaat in feite om onkostenvergoedingen die los staan van het loon, en de staatssecretaris acht deze verlaging van onbelaste onkostenvergoedingen in het buitenland gerechtvaardigd omdat de tarieven verlaagd worden. Als hij vindt dat de regeling te ruimhartig was, zou ik dat kunnen volgen, maar dan moet hij het wel bewijzen. Maar anders wordt de regeling echt te krap; dat zou een probleem geven, want dat zou heel slecht zijn voor de internationale concurrentiepositie van nogal wat mensen.

Verder zou ik in verband met dit zelfde onderdeel nog graag een nadere toelichting horen op het begrip "specifieke deskundigheid". Ik meen dat er onlangs in de krant stond dat volgens de regering verpleegsters uit Zuid-Afrika op basis hiervan naar ons land gehaald kunnen worden. Je kunt ook een heel actueel voorbeeld nemen dat de staatssecretaris zal aanspreken: de voetballer van Feyenoord over wie zoveel te doen is. Is er ook in dit geval sprake van specifieke deskundigheid, van een schaars product op de Nederlandse markt? En welke consequenties heeft dit dan in fiscale zin en in de sfeer van de arbeidsvergunningen? Deze omschrijving is onduidelijk en ik denk dat ze tot geweldige arbitragekwesties aanleiding zal geven. Nu berust de bewijslast bij de werkgever en bij de inhoudingsplichtige. Deze moeten aannemelijk maken dat de deskundigheid waarom het gaat, schaars is. Zou het niet redelijker zijn, de bewijslast bij de fiscus te leggen?

Ik wil nog een opmerking maken over die vrije vergoedingen van 30%. Uit de toelichting begrijp ik dat het 30% is, waar het bedrag dat burgers moeten betalen voor schoolgeld bijkomt. In de antwoorden staat echter dat het om 30% gaat, inclusief schoolgeld. Er ontstaat dan een vreemde situatie. Mensen die met kinderen naar het buitenland vertrekken, hebben – gelet op dat schoolgeld – met aanzienlijk hogere kosten te maken.

De heerKuijper(PvdA)

De heer Reitsma merkte op dat bij een wijziging van 35% naar 30% internationale concurrentie optreedt. Ik ben daar nog niet van overtuigd, omdat ik begrepen heb dat andere landen een grote diversiteit van dit soort regelingen kennen. Kan de heer Reitsma aangeven op welk concreet onderdeel sprake is van concurrentieverstoring?

De heerReitsma(CDA)

Deze vraag is terecht, daarom stelde ik hem ook aan de staatssecretaris. Ik weet niet goed welke regelingen op dit punt in het buitenland bestaan. Als deze regelingen echter sterk van elkaar afwijken, kan dit probleem zich voordoen. In Nederland was er sprake van 35%.

De voorzitter:

Maar nu gaat de heer Kuijper u weer om een voorbeeld vragen en u geeft daar weer dit antwoord op. De heer Kuijper vroeg u dus om een concreet voorbeeld.

De heerReitsma(CDA)

Zo'n voorbeeld kan ik niet geven, maar dat hoef ik ook niet. De staatssecretaris verlaagt het percentage van 35 naar 30. Welke aanleiding is daarvoor?

De heerKuijper(PvdA)

Dat stel ik geen vraag meer, maar ik constateer wel dat, als u dit niet kunt aangeven, u ook nu niet kunt zeggen dat er sprake is van concurrentieverstorende regelingen.

De heerReitsma(CDA)

Ik geef dat niet aan, maar die vraag moet wel aan de staatssecretaris worden gesteld, omdat hij bij het verlagen van...

De voorzitter:

Volgens mij is het duidelijk. Wij moeten hier niet te lang bij stilstaan. U krijgt een antwoord van de staatssecretaris. De heer Reitsma vervolgt zijn betoog.

De heerReitsma(CDA)

De heer Reitsma heeft toch behoefte aan een expliciet antwoord.

De voorzitter:

Uw vraagstelling is duidelijk. De heer Kuijper heeft om een toelichting gevraagd. U antwoordde dat u dit niet concreet kon aangeven en u vraagt de staatssecretaris wat de reden is van de verlaging van 35 naar 30%. U krijgt daar een antwoord op. Ik stel voor dat u voortgaat met uw betoog.

De heerReitsma(CDA)

Nou, dan kom ik er straks wel op terug bij de staatssecretaris. Het is een zeer fundamenteel punt.

Ik vraag de staatssecretaris verder of hij een reactie wil geven op het artikel van De Vries die schreef over een verlaging tot 30%. Hij schrijft dat er nog een probleem is met betrekking tot de sociale zekerheid bij het LISV. Is dit probleem al opgelost? Kan de periode van tien jaar, die de staatssecretaris aan de regeling koppelt, eenduidig worden uitgelegd? Bepaalde werknemers zijn in hun jonge jaren in het buitenland geweest, daarna hebben zij bijvoorbeeld vijftien jaar in Nederland gewerkt waarna zij weer naar het buitenland gaan. Hoe tellen die eerste jaren mee? Wanneer is er sprake van korting en wanneer niet?

Dan kom ik bij artikel 4, onderdeel a. Het gaat daarbij om de herbeleggingsreserve van een fiscale beleggingsinstelling. De Kamer heeft daarover een amendement van mevrouw De Vries aangenomen. Mijn vraag is of aanvaarding van dat amendement ertoe leidt dat dit besluit ook aangepast moet worden. In dit besluit gaat het namelijk nog om 5%, maar in bepaalde situaties is dat opgetrokken tot 25%.

MevrouwGiskes(D66)

Voorzitter! Ik wijs erop dat in dit verband de artiesten weer als probleemgroep naar voren komen.

De heerKuijper(PvdA)

Voorzitter! Over dit onderdeel heb ik geen vragen meer.

MevrouwDe Vries(VVD)

Voorzitter! Ik heb nog een vraag over het Uitvoeringsbesluit vennootschapsbelasting 1971. Vanwege het hoge technische gehalte heb ik de vraag reeds op schrift gesteld en aan de staatssecretaris overhandigd. Voor alle duidelijkheid herhaal ik die vraag nu. Uit het bedrijfsleven hebben mij berichten bereikt dat de concepttekst van artikel II, lid 6, van de Wijziging van het Uitvoeringsbesluit vennootschapsbelasting 1971, dat beoogt om ervoor te zorgen dat de regeling betreffende excessief dividend geen onbedoelde effecten heeft in concernverband, toch nog tot heffing van excessief dividend kan leiden in niet daarvoor bedoelde situaties.

Zowel voor vennootschappen die na 1 januari 1998 zijn opgericht en vanaf oprichting door een concern worden gehouden alsook voor Nederlandse vennootschappen die reeds tientallen jaren bestaan en reeds langer dan drie jaren binnen concernverband worden gehouden, kan heffing van excessief dividend optreden indien na 1 januari 1998 nieuwe aandelen binnen het concern zijn uitgegeven, bijvoorbeeld in het kader van een interne reorganisatie of door omzetting van agio in aandelenkapitaal.

Uit de in de parlementaire behandeling door de staatssecretaris terecht ingenomen standpunten blijkt overduidelijk dat dergelijke onbedoelde effecten voorkomen dienen te worden. Dit ongewenste effect, dat ik zojuist heb genoemd, dat in de praktijk kan leiden tot substantiële overkill, kan eenvoudig worden weggenomen door aan artikel II van de Wijziging van het Uitvoeringsbesluit vennootschapsbelasting 1971, zoals hiervoor aangegeven, een zevende lid toe te voegen.

Dat zevende lid zou als volgt moeten luiden: Het zesde lid is van overeenkomstige toepassing op aandelen die zijn uitgegeven na 1 januari 1998, mits deze aandelen vanaf het moment van uitgifte worden gehouden door de in hoofdstuk 2, artikel IV, onderdeel B, vierde lid, eerste volzin, van de Invoeringswet Wet inkomstenbelasting 2001 bedoelde personen of lichamen.

Ik hoop dat de staatssecretaris hierop schriftelijk kan antwoorden.

Concept Besluit winstbepaling en reserves verzekeraars 2001

De heerReitsma(CDA)

Voorzitter! Ik heb een vraag over de naturaverzekeraars. In zijn eerdere antwoorden terzake heeft de staatssecretaris aangegeven dat hij zijn standpunt handhaaft. Ik heb echter de indruk dat er nog iets scheef zit. Dat is bij de beantwoording onvoldoende gebleken. De betrokkenen kunnen namelijk niet profiteren van bepaalde kosten die afgetrokken worden. Dit geldt zeker voor de klant die dit soort producten neemt. Daar maak ik mij ook druk om. Via de premies moet de klant echter wel bijdragen. Er moet namelijk 600 mln. opgehoest worden, hoe je het ook wendt of keert. Dat zal in premies verrekend worden, want de verzekeraars zijn geen filantropen. Bij de andere producten kan het wél afgetrokken worden en kan de klant er in die zin van profiteren. Ik vraag mij dus af of het niet verstandiger is om voor eerstgenoemde categorie een aparte zin op te nemen. Dit heeft overigens ook nauwelijks budgettaire consequenties, want het gaat om relatief kleine bedragen.

De CDA-fractie heeft nog gevraagd of de 575 mln. op termijn niet verdampt. De staatssecretaris is nu met een nadere toelichting gekomen die in de schriftelijke ronde bij de plenaire behandeling in het geheel niet naar voren kwam. Ik constateer nu dat de bedragen de eerste jaren gigantisch hoog zijn en ver boven de 600 mln. uitstijgen. De staatssecretaris verwacht, gezien de stijging van inflatie en dergelijke, dat het op termijn bij die 600 mln. blijft. Het gaat om een fiscale maatregel waarbij de Kamer om wijzigingen vroeg. Nu dit gedekt moet worden, blijkt dat er opeens een dekkingspot is gekomen die de eerste tien jaar veel en veel groter is dan volgens de nota van wijziging noodzakelijk was. Wij hadden dus voor een kleinere ingreep kunnen kiezen, of wij hadden de middelen kunnen inzetten voor wensen die nu om budgettaire redenen zijn afgewezen. Ik ben dus wat ontgoocheld over deze gang van zaken. Wij krijgen de informatie op dit moment, terwijl in het plenair debat gezegd werd: vanaf het eerste jaar kost dat ongeveer 600 mln. Op deze manier is het moeilijk te beoordelen wat voorstellen kosten als zij in de wet komen. Dat vereist een nadere toelichting.

MevrouwGiskes(D66)

Voorzitter! Dat is ook het enige waar ik een vraag bij heb. In de beantwoording klinkt door: na tien jaar hebben wij allerlei inverdieneffecten, dus het komt allemaal wel goed. Dat is de tweede keer in korte tijd dat ik in de beantwoording een dergelijke redenering tegenkom. Op zichzelf heb ik er niet zoveel bezwaar tegen, maar ik hoop wel dat het kabinet bereid is om dit soms als dekking of argumentatie te accepteren als de Kamer dit aanvoert.

Ik sluit mij ook aan bij de vraag van de heer Reitsma over de uitvaartverzekeringen in natura.

De heerKuijper(PvdA)

Voorzitter! Mijn eerste vraag gaat over de keuze voor de afschrijftermijn. In zijn algemeenheid kun je zeggen: hoe korter de afschrijftermijn, hoe lager de belastingopbrengst. Uit het uitvoeringsbesluit blijkt dat verschillende afschrijftermijnen worden gehanteerd: de ene keer acht jaar, de andere keer tien jaar. Dat zal ongetwijfeld het resultaat zijn van onderhandelingen met de verzekeraars. Toch vraag ik de staatssecretaris waarom voor dat soort termijnen gekozen is. Waarom wordt bijvoorbeeld niet aangesloten bij de looptijd van de polis, want die is in ieder geval veel langer dan de gehanteerde fiscale afschrijftermijnen. Zijn er internationale standaarden bij verschillende organisaties die adviseren over afschrijftermijnen? Als die er zijn, waarom wordt daar dan niet bij aangesloten?

Mijn tweede vraag is de volgende. Volgens het uitvoeringsbesluit kunnen bepaalde werknemers kiezen voor de regels overeenkomstig de wetgeving voor binnenlandse belastingplichtigen, waarbij een vermindering op de verschuldigde inkomstenbelasting wordt toegepast. Onduidelijk is hoe in dat geval de evenredige toerekening van de aftrekposten uitwerkt. De Hoge Raad heeft hierover vragen gesteld aan het Europese Hof van Justitie. Wat is de inschatting van de staatssecretaris? Houdt die evenredige methode stand? Als dat niet het geval is, wat zijn daarvan dan de consequenties?

MevrouwDe Vries(VVD)

Voorzitter! Ik sluit mij volledig aan bij de vraag van collega Reitsma over de financiële aspecten ten aanzien van de dekking van het pakket dat met de verzekeraars is overeengekomen.

Concept Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001

De voorzitter:

Ik neem aan dat hierbij het privé-gebruik van de auto van de zaak wel wordt betrokken, omdat je de omschrijving van de begrippen in artikel 9 tegenkomt.

De heerReitsma(CDA)

Voorzitter! Ik heb een paar vragen over de inkomstenbelasting. De eerste heeft betrekking op artikel 5. Daarin gaat het over belastbare winst uit de onderneming en verliezen in de aanloopfase van de onderneming. Artikel 5 vervangt het bestaande beleid. Dat heb ik begrepen uit een mededeling van de Directie particulieren. De aftrek kan niet meer worden verleend over de jaren waarin de kosten zijn gemaakt, maar alleen in het eerste jaar waarin de belastingplichtige ten aanzien van de tegenover die kosten staande activiteiten als ondernemer wordt aangemerkt. Daarmee wordt voorkomen dat aanslagen over reeds verstreken jaren onnodig worden opengebroken. Dat is de problematiek. In het verleden was het wel mogelijk die aanslagen open te breken. Bepaalde kosten uit jaren die al waren afgesloten, werden toch nog in aanmerking genomen. Mijn fractie vraagt zich af waarom de staatssecretaris die regeling inperkt. Vanwaar die angst voor het alsnog openbreken van aanslagen als daar gegronde redenen voor zijn? Dat ontgaat ons. Wij vinden dit ook onvoldoende terug in de motivering.

Achter de artikelen 13, 14, 42, 43 en 44 staat het woordje "gereserveerd". Hierover komt de staatssecretaris in het eerste kwartaal 2001 met nadere voorstellen, maar waarom zijn deze artikelen nog niet in het besluit opgenomen? Wat is het karakter van de uitwerking van deze artikelen? Gaat het om een technische of een beleidsinhoudelijke uitwerking? Als het laatste het geval is, dan neem ik aan dat ook die aan de Kamer wordt voorgelegd, op dezelfde manier als waarop deze regelingen worden voorgelegd.

Over de auto heb ik een algemene opmerking. Ik heb de indruk, de antwoorden op dat punt lezend, dat het in theorie redelijk klopt, maar volgens mij is het in de praktijk niet uit te voeren. Ik heb overigens geen alternatief. Wij hebben met de staffel in de wetgeving ingestemd. Het onderscheid tussen een bestelbus met één of met twee stoelen, zodat er ruimte is voor gereedschap, en tussen een stoel met of zonder vet op de zitting staat in theorie heel mooi, maar is in de praktijk absoluut niet houdbaar. Dit zal tot gigantische jurisprudentie leiden. Ik vind dat dit eenvoudiger moet, of juist rigoureuzer op onderdelen. Ik heb daar in ieder geval grote twijfels over.

MevrouwGiskes(D66)

Voorzitter! Ik ben het met de heer Reitsma eens dat de regeling voor auto's naar grote problemen riekt. Ik heb ook geen alternatief, maar misschien kan de suggestie worden overgenomen een onafhankelijke derde een certificaat te laten uitgeven. Daar kan op staan of men al of niet van doen heeft met een zakelijk te gebruiken bedrijfsauto. Ik vind in ieder geval dat moet worden geprobeerd dit probleem voor eens en voor altijd op te lossen. Ik kan mij voorstellen dat hierop wordt teruggekomen in het kader van de bespreking van de fiscale behandeling van de auto.

Bij e-mail is een kwestie aangeroerd die meer met de interpretatie dan met de uitvoering van de wet te maken heeft. Kennelijk is het verwarrend op welke wijze moet worden omgegaan met de verschillende overgangen in wetgeving. Op enig moment heeft men de auto aangepast en op basis daarvan moest men een bedrag erbij optellen. Dit is in 1998 weer teruggedraaid, waardoor men ten onrechte kosten heeft gemaakt. Ik verzoek de staatssecretaris hierop in te gaan.

De heerKuijper(PvdA)

Voorzitter! Ik ben het roerend met de heer Reitsma en mevrouw Giskes eens dat het raar is dat een vetvlek in een auto bepaalt of het al dan niet een bestelauto is.

In de in het weekeind ontvangen notitie wordt ingegaan op het aantal auto's dat mogelijk voor de toepassing van het forfait in aanmerking komt. Daarbij wordt gesteld dat in principe van twee auto's wordt uitgegaan, behalve bij een alleenstaande ondernemer-directeur of als in het gezin slechts één persoon een rijbewijs heeft. Hoe stelt de staatssecretaris zich de handhaving voor op dit punt? Hoe controleert de belastingdienst of er in een gezin één rijbewijs is? Rijbewijzen hoeven bij een verhuizing niet op adres gewijzigd te worden. De mogelijkheid van fraude, onrechtmatig gebruik of oneigenlijk gebruik ligt daar per definitie in besloten. Is het wel verstandig, dit soort normen of criteria te hanteren?

MevrouwDe Vries(VVD)

Voorzitter! Het is met name bij dit onderwerp jammer dat de notitie relatief laat is ontvangen, want wij hebben daardoor nog geen reactie kunnen ontvangen van het bedrijfsleven. Wij hechten daar waarde aan. Ik kom dan ook op dit onderwerp terug, als daartoe aanleiding is. In de brief staat onder punt 10 dat de bestel- of personenauto van de zaak tijdens een wachtdienst, waarbij mogelijk na een oproep snel naar een andere klant moet worden gereden, wordt gebruikt voor familiebezoek. Halverwege de rit naar de familie komt een oproep en de route wordt omgebogen naar de klant. Het antwoord op de vraag of het hier om een zakelijke rit gaat, luidt dat het doel, het karakter van de rit naar de familie privé is en als zodanig moet worden meegeteld. Tot zover lijkt mij dit redelijk. Het karakter van de rit verandert halverwege in zakelijk, dus zijn alleen de eerste kilometers als privé mee te tellen, ook indien tijdens een zakelijke rit van de gebruikelijke route wordt afgeweken. Ik vraag mij hierbij af waarin wij verzanden en of dit uitvoerbaar is.

Over de vetvlekken bestaat jurisprudentie. Ik ben echter meer geïnteresseerd in de handhaafbaarheid. Een overeenkomst met de werkgever dat de auto niet privé mag worden gebruikt, kan in beginsel voldoende zijn. Dat is goed. Ik hoop dat dit in de praktijk uitvoerbaar is, want dan is een groot deel van het probleem opgelost.

Ik heb de staatssecretaris bij de behandeling van de Veegwet om duidelijkheid gevraagd over de vereenvoudigde ritadministratie, maar ik heb niet de indruk dat die is gegeven. Als er tussen de 500 – of minder – en 4000 kilometer wordt gereden, moet alleen naar de privé gereden kilometers worden gekeken. Het zakelijk deel moet worden weggelaten. Daar kun je dus mee sjoemelen wat je wilt. Anderzijds kun je ook zeggen: oké, ik wil het gewoon praktisch benaderen. Als dat de benadering is, vind ik het best. Maar dan komen de vragen. Dan kom je immers bij een inspecteur. Welke instructie gaat naar de inspecteurs uit? Moeten zij heel goed kunnen aantonen dat het allemaal privé is en dat er geen zakelijke kilometer bij zit? Dan kom je immers toch weer in de oude problematiek terecht. Ik blijf derhalve bij mijn vragen die ik ook in het kader van de Veegwet heb gesteld. Ik hoop dat de staatssecretaris daar nu wel antwoord op kan geven. Hij heeft dat destijds niet gedaan, omdat hij er in het kader van dit overleg op terug zou komen. Uit de stukken is gebleken dat, wil je kunnen aantonen dat je geen bijtelling hebt, een van de mogelijkheden is: het bijhouden van privé-ritten al dan niet in combinatie met het totaal aan zakelijke kilometers plus eventuele bewijsmiddelen. Geldt dit nog steeds of is dat nu met deze brief vervallen? Ik kan dat uit deze brief niet opmaken.

In de stukken rond de Veegwet stond dat er ook andere bewijsmiddelen zouden kunnen zijn. Een daarvan is een verklaring van de werkgever dat er niet privé gereden mag worden. De staatssecretaris heeft daarop een antwoord gegeven. Dat mag, als er een contract is en er in een sanctie is voorzien. Dat is dus opgelost, althans wat mij betreft. Een ander bewijsmiddel is een overeenkomst tussen de werkgever en de werknemer dat er niet privé mag worden gereden. Dat is ook prima. Verder noem ik het feit dat een belastingplichtige een andere, vergelijkbare auto privé ter beschikking heeft. Ik heb daarover de volgende vraag gesteld. Wat gebeurt er als je een auto van ƒ 50.000 van je werkgever hebt, terwijl je zelf een auto van ƒ 30.000 hebt? Maakt dat nu nog uit? Zijn deze vergelijkbaar of niet? Bij welke prijsklassenverschillen gaat het uitmaken? Maakt het dan ook nog uit of je zelf een tweedehandsje hebt? Als die vragen positief beantwoord worden, dan wordt de bewijslast uiteindelijk toch gelegd bij de werknemer of de werkgever zelf. Ik steun het doel en de oplossing die gezocht is. Maar als je een inspecteur treft die zijn dag niet heeft – en dat hebben wij allemaal wel eens – dan kom je toch in uitvoeringsproblemen. Ik zie mevrouw Thunnissen, die dit mede bedacht heeft, al grinniken. De vraag is dus: welke instructie wordt aan de inspecteurs meegegeven om hiermee om te gaan?

Wijziging van enige uitvoeringsregelingen

De heerReitsma(CDA)

Voorzitter! Ik wil hierover een paar vragen stellen. Mijn eerste vraag gaat over artikel II, onderdeel b, en artikel III inzake de uitvoeringsbeschikking omzetbelasting. Daarbij doet zich de situatie voor dat een deel van het gekochte product privé gebruikt wordt en een ander deel voor het bedrijf. De staatssecretaris hanteert daarbij een BTW-percentage van 12, in plaats van 0 of 17,5. Waar is die 12% op gestoeld? Het BTW-tarief zal worden gewijzigd van 17,5% naar 19%. Wordt dit percentage dan ook aangepast?

Een volgende vraag gaat over de meldingsplicht bij een verhoogd aandelenbezit van 25% in plaats van 5%. Ook hier lopen wij tegen het amendement van mevrouw De Vries aan. Is dat wel verwerkt in deze uitvoeringsregeling? Het slaat op artikel IV, onderdelen j en k.

Ik kom te spreken over artikel V met betrekking tot de werknemersspaarregelingen en de winstdelingsregelingen. Er zijn redelijk veel woorden voor nodig geweest om dat in de regelgeving onder te brengen. Er zijn ook een aantal vragen over gesteld. Het is mij per saldo nog niet duidelijk of de uiteindelijke regeling er nu materieel op neerkomt dat die verruimd wordt of dat die ingeperkt wordt. Volgens mij hadden wij een heldere wettelijke regeling gemaakt, maar het is mij niet duidelijk geworden hoe het nu zit. Daarom vraag ik een nadere toelichting: waar is sprake van aanscherping c.q. verruiming?

Ook artikel V, onderdeel d, gaat over de Uitvoeringsregeling werknemersspaarregelingen en winstdelingsregelingen, met name over de ingehouden spaargelden. In de regelgeving staat dat er twee manieren zijn om de regelingen aan te wenden voor de voldoening van verzekeringspremies. De staatssecretaris kiest er één, namelijk de besteding van ingehouden spaargelden aan verzekeringspremies. Mijn vraag is waarom hij daarvoor kiest en waarom hij het verzekeringsparen schrapt. Mijn tweede vraag is hoeveel belastingplichtigen nu gebruik maken van het verzekeringsparen en om welk bedrag het daarbij gaat. De laatste hierop betrekking hebbende vraag is: als dit wordt geschrapt – ik wil eerst de argumenten en de consequenties horen – is het dan niet billijk dat er een overgangsregeling komt?

Dan artikel V, onderdeel i. Waarom is de mogelijkheid om spaarloon aan te wenden voor de verwerving van een eigen woning verschoven van artikel 21 naar artikel 19a? Is dat puur een technische zaak of zit daar een inhoudelijke wijziging achter?

MevrouwGiskes(D66)

Ik heb een vraag over de Uitvoeringsregeling werknemersspaarregelingen. Wij hebben schriftelijk gevraagd waarom er sprake is van een beperking tot 50%. Het antwoord hadden wij in feite kunnen voorspellen: om te voorkomen dat iemand uiteindelijk meer dan 100% van zijn loon netto in ontvangst kan nemen als hij daadwerkelijk verlof opneemt. Ik vraag mij echter af of daar niet de rare gedachtegang in zit dat mensen soms alleen een spaarloonregeling hebben en dus, als men niet oppast, niet verder dan 50% kunnen komen. Bovendien vraag ik mij af waar wij ons überhaupt druk over maken: wat kan het ons schelen als iemand in kortere tijd meer van dat geld wil opnemen voor verlof?

De voorzitter:

Wij zijn bijna aan het eind van dit geheel, ware het niet dat er een vraag voorligt op basis van de brief die wij op 8 december hebben gekregen. Ik weet niet of de leden van de commissie in staat zijn om daar nu een oordeel over te geven. De staatssecretaris stelt zich voor om de nieuwe heffingskortingen alsnog met terugwerkende kracht tot 1 januari 2001 onder de bijzondere regels van artikel 8.7 te brengen en stelt het vanwege de duidelijkheid voor de betrokkenen op prijs indien de commissie zich daarover uitspreekt. Ik kan mij voorstellen dat zij dat pas na de schorsing willen of kunnen doen, maar ik constateer dat zij direct kunnen reageren.

De heerReitsma(CDA)

Het lijkt mij een zinnige gedachte.

MevrouwGiskes(D66)

Ik lees zelfs "prima" bij de heer Reitsma. Bij mij staat "oké", maar de finale beoordeling moet natuurlijk nog plaatsvinden.

De voorzitter:

Zeker. Bovendien is de heer Vendrik nu afwezig.

De heerKuijper(PvdA)

Het is alleszins redelijk dat voor deze weg gekozen wordt.

MevrouwDe Vries(VVD)

Vooruit dan maar.

De voorzitter:

De staatssecretaris heeft verzocht om een schorsing tot 13.30 uur. Dat betekent dat wij nog maar anderhalf uur hebben; dat is heel erg weinig, temeer omdat de Kamer waarschijnlijk een tweede termijn wil hebben voor de toelichting van moties. Ik stel mij daarom voor dat de commissie om 14.40 uur aan haar tweede termijn moet kunnen beginnen. Dat betekent dat de staatssecretaris een uur en tien minuten voor zijn antwoord heeft; anders moet ik de pauze echt inkorten. De vraag is of de staatssecretaris daar genoeg aan heeft.

StaatssecretarisBos

Als wij nu minder tijd nemen, kom ik minder goed beslagen ten ijs voor mijn repliek. Het is dus kiezen of delen.

De voorzitter:

Wij hebben wel met elkaar afgesproken dat wij om 15.00 uur klaar zullen zijn.

MevrouwDe Vries(VVD)

De staatssecretaris moet wel goed kunnen antwoorden.

De heerReitsma(CDA)

Anders moet hij morgen de hele dag terugkomen.

StaatssecretarisBos

Ik kan ook een aantal antwoorden schriftelijk geven.

De voorzitter:

Dan stel ik voor dat u probeert om het antwoord een uur en tien minuten te laten duren en de eventuele rest schriftelijk af te doen.

De vergadering wordt van 12.25 uur tot 13.30 uur geschorst.

De voorzitter:

Aan de orde is de beantwoording door de staatssecretaris in eerste termijn van een groot aantal vragen met betrekking tot ministeriële regelingen en algemene maatregelen van bestuur in het kader van het belastingplan.

De heer Reitsma wil graag nog een punt naar voren brengen, alvorens de staatssecretaris het woord krijgt.

De heerReitsma(CDA)

Voorzitter! In het afgelopen jaar is een algemeen overleg geweest over BTW-problemen, waarbij de staatssecretaris op verzoek van een aantal Kamerleden de toezegging heeft gedaan om een aantal recreatieve sportvoorzieningen voor het jaar 2002 in het lage BTW-tarief onder te brengen. Wij moeten de Miljoenennota 2002 nog afwachten. Ik heb toen echter gezegd dat reeds de toezegging alleen een gouden medaille waard is. Wij verkeerden toen immers al een beetje in de sfeer van de Olympische spelen. Ik wil de staatssecretaris daarom een gouden medaille overhandigen.

StaatssecretarisBos

Het is dat ik niet in dienstbetrekking verkeer, zelfs niet fictief, bij de heer Reitsma. Anders zou ik vast en zeker in een ingewikkelde bijtellingproblematiek raken. Deze medaille is echter vergankelijk, zeker in de decembermaand!

Voorzitter! Ik zal de verschillende vragen blok voor blok aflopen. In eerste instantie maak ik echter de volgende algemene opmerkingen. Veel vragen van de geachte Kamerleden duiken soms zeer diep in de materie en hebben betrekking op details van de diverse uitvoeringsbesluiten. Daartoe hebben zij ook alle recht. Ik hoop echter dat beseft wordt dat normaliter de zaken waarover wij vandaag spreken niet eens aan de orde komen. De enige reden dat er een veelheid aan besluiten voorligt, is dat er tijdens de parlementaire behandeling gevraagd is om te laten zien wat er allemaal aan lagere regelgeving vast zit aan wat besloten is. Een en ander ligt nu voor. Wij informeren de Kamer daar graag over en wij gaan er graag met de Kamer over in debat. Normaliter zijn het echter zaken waarover wij niet met elkaar komen te spreken. Het zijn besluiten die door mij genomen worden. Soms wordt daar middels Kamervragen op gereageerd, zodat er soms evengoed en terecht een debat over ontstaat. Nu is er sprake van een bijzonder moment, aangezien wij overschakelen van de ene op de andere wet. Op zichzelf is dat echter geen reden om met elkaar diep en met een hoog niveau van detail in de materie te duiken. Dat zijn wij op andere momenten immers ook niet gewoon om te doen.

MevrouwDe Vries(VVD)

Ik plaats daar een kanttekening bij. Juist omdat veel wetgeving nog niet af was en een heleboel dingen nader moesten worden uitgewerkt, is gevraagd om een en ander voor te leggen. Anders kan men alles door de Kamer krijgen. Ik hecht aan de toezegging dat de hele lijst van uitvoeringsbesluiten, die wij nog niet hebben gekregen, alsnog aan de Kamer wordt gestuurd.

De voorzitter:

Ik denk dat de staatssecretaris daar geen twijfel over heeft gezaaid. Hij wijst erop dat, strikt formeel genomen, het om gedelegeerde besluitvorming gaat die wij krachtens een door onszelf vastgestelde wet aan de staatssecretaris casu quo de minister hebben gedelegeerd.

StaatssecretarisBos

Daarnaast wijs ik erop dat veel van wat de Kamer is toegestuurd in strikte zin niet nieuw is. Soms gaat om een puur formele wijziging, omdat iets nu in de Wet IB 2001 is geregeld en niet meer in de Wet IB 1964.

Een ander algemeen punt is dat bij de uitvoeringsbesluiten op een aantal punten vrij weinig speelruimte bestaat als gevolg van wat wettelijk is afgesproken. Als wij wettelijk afspreken dat er een staffel komt voor privé-gebruik van een auto van de zaak, leidt dat tot complexiteit in de sfeer van de uitvoeringsbesluiten. Dat wisten wij allemaal toen wij akkoord gingen met de desbetreffende wetsartikelen. Daarover moet nu niet heronderhandeld worden, louter en alleen omdat er een complex iets op tafel is gelegd inzake de uitvoeringsbesluiten.

Een aantal leden heeft de vraag gesteld of, gezien de korte tijd, iedereen er wel in voldoende mate naar heeft kunnen kijken. Alles dat voorligt, is al door de commissie-Thunnissen/De Waard bekeken, waarin ook werkgevers, werknemers en belastingadviseurs zitten. Ook hetgeen zeer recent toegezonden is over de rittenregistratie bij een auto van de zaak, is verleden week nog door deze commissie besproken. Op elk punt is er een "uitvoerbare regeling" uit de bus gekomen, zoals de deelnemers aan het overleg in die commissie het hebben gekarakteriseerd, uiteraard binnen de grenzen die door de wet worden gesteld.

Er zijn opmerkingen gemaakt over de complexiteit van de regelingen en de mate van administratieve lasten die daarmee samen zou hangen. Ik kan mij die opmerkingen wel voorstellen, maar het moet ook weer niet al te eenvoudig worden gezien. Ik heb op één van de MKB-roadshows Leo Stevens horen zeggen, in reactie op de vraag of de nieuwe belastingwetgeving complexer of eenvoudiger was dan de vorige, dat een ingewikkelde samenleving nu eenmaal ingewikkelde regelgeving krijgt. Veel van de complexiteit in de regelingen waar wij vandaag over spreken, hangt samen met de manier waarop wij met ons allen aankijken tegen specifieke situaties die op een specifieke manier behandeld moeten worden. Het is zeer moeilijk om dat meer globaal te regelen, want voor je het weet is er weer iemand die therapeutisch mee-eet, of iemand die zich uitgesloten voelt. Ik noem dit alleen als voorbeeld, waarbij ik direct zeg dat er op dit punt materieel niets verandert. Het gaat erom dat versimpeling ook een zekere vergroving betekent, waardoor minder rekening kan worden gehouden met specifieke gevallen, waarna altijd wel iemand zal gaan piepen omdat hij vindt dat hij recht heeft op een specifieke behandeling. Het is ook mogelijk dat versimpeling geld kost. Ik wil hiermee niet zeggen dat wij maar niet tot vereenvoudiging moeten komen, maar ik plaats wel deze kanttekeningen en wijs er opnieuw op dat een ingewikkelde samenleving nu eenmaal ingewikkelde regelgeving krijgt.

Als alle drukte over is, wil ik overigens graag nog eens meer structureel nadenken over de vraag hoe zo'n heel complex van uitvoeringsbesluiten nog eens kan worden bekeken met de bril van vereenvoudiging en terugdringing van administratieve lasten. Ik zeg er wel direct bij dat dit geen gratis exercitie zal zijn.

MevrouwDe Vries(VVD)

Betekent dit ook dat wij de adviezen van de Actal te zien krijgen?

De heerKuijper(PvdA)

De staatssecretaris heeft nu enige algemene opmerkingen gemaakt. Komt hij ook nog inhoudelijk terug op de detailvragen die wij hebben gesteld, met name over handhaving?

StaatssecretarisBos

Daar kom ik nog op terug. Er is aan Actal advies over de diverse regelingen gevraagd, maar dat is nog niet binnen. Deze regelingen moeten vanaf 1 januari 2001 gaan gelden, maar als er goede redenen blijken te zijn om ze later weer aan te passen, zullen wij dat natuurlijk doen. Daarmee hoeft niet gewacht te worden tot een of andere cruciale datum. Als dus adviezen van Actal aanleiding geven om vanuit het oogpunt van administratieve lasten zaken anders op te zetten, zullen wij dat zeker meenemen. Wel is het zelden mogelijk om de administratieve lastendruk in de fiscaliteit terug te brengen zonder dat er ergens weer iets anders gebeurt, bijvoorbeeld dat het ons geld kost of dat de vergroving die het gevolg hiervan is, weer andere problemen oproept.

MevrouwDe Vries(VVD)

Krijgt de Kamer die adviezen ook zelf te zien?

StaatssecretarisBos

Volgens mij is dat niet de gewoonte.

MevrouwGiskes(D66)

En dat wilt u graag zo houden?

StaatssecretarisBos

Ja, het lijkt mij wel een goede gewoonte.

Verder doen wij er goed aan – ik zeg dat niet omdat ik de vragen niet wil beantwoorden, maar opdat men begrijpt waarom ik ze op een bepaalde manier ga beantwoorden – om casuïstiek niet te verwarren met de uitvoeringspraktijk. Er zal echt niet snel een fiscale discussie ontstaan over één specifieke rit in een bestelauto, met wel of niet vet op de bekleding, van een belastingplichtige die halverwege de rit besluit naar zijn schoonmoeder te gaan in plaats van naar zijn werk. Als de Kamer ons vraagt hoe zo'n rit fiscaal behandeld wordt, moeten wij daar antwoord op geven. De Kamer krijgt dan dat soort zeer verfijnde casuïstiek van ons terug. De uitvoeringspraktijk is natuurlijk, dat heel veel van dat soort zaken lang niet altijd aan de orde zijn. Zouden zij wel aan de orde zijn en de Kamer vraagt ons hoe wij ze behandelen, dan geven wij daar antwoord op. De Kamer moet echter de specifieke kenmerken van een casuspositie die wij net zo ingewikkeld kunnen maken als wij willen niet verwarren met de grote lijnen van de uitvoering.

MevrouwDe Vries(VVD)

Krijgt de Kamer nu een beetje de bal teruggespeeld als zij ingewikkelde vragen stelt waarop ingewikkelde antwoorden moeten komen?

StaatssecretarisBos

Nee, maar als u de complexiteit van de regeling omtrent de auto van de zaak afmeet aan het soort casuspositie dat u naar voren brengt, doet u die regeling geen recht. Als zo'n individuele casuspositie al zou voorkomen, leidt zij in het algemeen niet tot grote fiscale discussies. Als u ons vraagt hoe het fiscaal zit, geven wij daar antwoord op. Dat is echter niet bepalend voor het algemene beeld dat zou moeten ontstaan rond de complexiteit van zo'n regeling.

De heerKuijper(PvdA)

Ik kan mij niet indenken dat wij die vragen gesteld hebben.

StaatssecretarisBos

Ze zijn net gesteld!

De heerKuijper(PvdA)

Ik doel op de vragen die zijn beantwoord in de brief die wij hebben gekregen. Ik heb de indruk dat dit de vragen zijn die in het veld het meest voorkomen. Los daarvan lijkt het mij goed, met elkaar eens te kijken naar de handhaafbaarheid van dat soort regelingen. Wij zullen niet elke casus er apart uit moeten lichten, om te kijken of de systematiek klopt. Het lijkt mij echter gewenst om er eens over te praten als een bepaalde casus leidt tot handhavingsproblemen.

StaatssecretarisBos

Het zijn vragen die door partijen die deelnemen aan het overleg naar voren worden gebracht. Dat zegt op zichzelf nog niets over de mate waarin dat voorkomt. Hoe representatief is de casus voor hetgeen zich in de praktijk zal voordoen? Iedereen heeft het recht om die vraag te stellen en antwoord te krijgen over de lijn die dan door de inspecteur zal worden gevolgd. Ik vind alleen niet dat wij de grote lijnen van de uitvoeringspraktijk, inclusief de grote lijnen van wat al dan niet handhaafbaar is, moeten aflezen aan dat soort geïsoleerde casusposities.

Hetzelfde geldt wat mij betreft voor de handhaafbaarheid van een regeling voor maaltijdverschaffing en koopavonden. Dat moeten wij niet verwarren met de handhaafbaarheid van de regeling als geheel die is voorgesteld voor maaltijden, vrije verstrekkingen en vergoedingen. Binnen elke regeling kunnen zich buitengewoon ingewikkelde situaties voordoen. Als men ons vraagt hoe wij die behandelen, geven wij daar een antwoord op. Dat is dan minstens zo ingewikkeld als de vraag die ons wordt voorgelegd. Wij moeten die ingewikkeldheid niet verwarren met de vraag of de regeling als geheel handhaafbaar is of niet.

De heerReitsma(CDA)

Ik ben best gevoelig voor die argumenten, maar de staatssecretaris kan bij mij niet de indruk wegnemen dat bijvoorbeeld de regeling voor de auto van de zaak oncontroleerbaar zal worden. Dat blijkt uit de antwoorden op vragen die kennelijk niet door Kamerleden zijn gesteld maar door anderen. Ik zie dan nog even af van bijzondere gevallen. Daar gaat het om. Bijzondere gevallen mogen wat mij betreft even worden geparkeerd, maar het is wel de vraag of het geheel handhaafbaar is.

De voorzitter:

Wij blijven zo te lang aan de gang. De staatssecretaris heeft een aantal opmerkingen van algemene aard gemaakt. Ik denk dat nog uitvoerig teruggekomen wordt op bijzondere gevallen waarover de leden vragen hebben gesteld, bijvoorbeeld over de auto of de maaltijdvergoeding. Ik stel voor dat de staatssecretaris nu doorgaat met de beantwoording van de gestelde vragen.

StaatssecretarisBos

De positie van volksvertegenwoordigers en dominees valt eigenlijk buiten alle blokken, maar alle sprekers hebben ernaar gevraagd. Wij moeten heel zuiver uit elkaar halen wat hier nu precies speelt. Sinds de wijzigingen van de Wet op de loonbelasting 1994 zijn met ingang van 1 januari 1997 een aantal zaken geregeld. In de jaren na 1997 is jurisprudentie ontstaan over het verschaffen van onbelaste kostenvergoedingen. Duidelijk is geworden dat als er sprake is van een dienstbetrekking of een fictieve dienstbetrekking, een onbelaste kostenvergoeding alleen verschaft mag worden aan een groep als die groep homogeen is, zowel in termen van de omvang van de kosten, die moeten samenhangen met het niveau waarop de vergoeding is verstrekt, als van de aard van de kosten. Dan is er de nieuwe Wet inkomstenbelasting 2001. Het verschil met de oude Wet op de inkomstenbelasting 1964 is dat een heleboel mensen – ik noem freelancers en politici – die eerst niet onder de loonbelasting vielen, nu moeten kiezen of zij belast willen worden volgens het regime "resultaat uit overige werkzaamheden" of volgens het loonbelastingregime uit hoofde van een fictieve dienstbetrekking. In de nieuwe Wet inkomstenbelasting 2001 vervalt de aftrekbaarheid van beroepskosten. Daardoor ontstaat een nieuwe situatie waarin het voor een aantal beroepsgroepen aan de orde is om te kiezen tussen het regime "resultaat uit overige werkzaamheden", waarbij alle bewijsbaar gemaakte kosten kunnen worden afgetrokken, of het regime "fictieve dienstbetrekking" waarin alleen onbelaste kostenvergoedingen kunnen worden verstrekt als de hoogte ervan zich goed verhoudt tot de gemaakte kosten en als de groep waaraan die worden verstrekt, homogeen is in termen van de omvang en de soort van de kosten. Hierover wordt thans gediscussieerd, onder andere met een vertegenwoordiging van leden van Eerste en Tweede Kamer. Vanmiddag is de tweede ronde. Ik voer deze discussie samen met mijn collega van BZK, die in bredere zin verantwoordelijk is voor de arbeidsvoorwaarden van politici. Waar het allemaal op uitloopt, kan ik nog niet zeggen, want dat is mede afhankelijk van de voorkeur van de Kamerleden zelf. Met de beroepsgroep van de geestelijken wordt ook op diverse fronten overlegd om te bezien hoe wij daar op een verstandige wijze mee kunnen omgaan. Dit alles laat onverlet dat er onder de nieuwe Wet inkomstenbelasting 2001 moet worden gekozen voor één van de twee regimes. Onder het ene kunnen alle gemaakte kosten worden afgetrokken en moeten eventuele vergoedingen worden bijgeteld. Onder het andere is er sprake van een dienstbetrekking en gaat het homogeniteitsvereiste gelden.

De heerKuijper(PvdA)

Verwacht de staatssecretaris dat het probleem ten aanzien van politici voor 1 januari a.s. wordt opgelost?

StaatssecretarisBos

Ik weet niet wat ik vanmiddag te horen krijg, maar wij doen ons best.

MevrouwDe Vries(VVD)

Het lijkt mij gewoon nodig dat er voor 1 januari een oplossing komt. De richting waarin die wordt gezocht, is niet eens zo relevant. Als er materieel gezien maar hetzelfde uitkomt als nu. Ik wil niet verzeild raken in "volksvertegenwoordigertje pesten", omdat het nu eenmaal "not done" is om over je eigen situatie te spreken. Toch roep ik de staatssecretaris op om in dezen krachtdadig op te treden in de positieve zin des woords.

StaatssecretarisBos

Voor de goede orde merk ik op dat er strikt genomen geen probleem is. Strikt genomen is vanaf 1 januari 2001 de situatie geëffectueerd dat u alle gemaakte kosten kunt aftrekken en dat u vergoedingen bij uw inkomen moet optellen. De vraag is of dit wenselijk is. Daarover spreken wij nu. Er zijn allerlei redenen om dat niet wenselijk te vinden. Wij proberen om zo snel mogelijk met elkaar tot een oplossing te komen. U kunt zich misschien voorstellen dat die discussie niet alleen fiscaal van karakter is. Het is ook gewoon een discussie over de vraag hoe men arbeidsvoorwaardelijk wil omgaan met de positie van volksvertegenwoordigers.

De voorzitter:

Ik zie nu een aantal leden die willen interrumperen, maar alvorens daartoe eventueel de gelegenheid te geven, wil ik een opmerking maken. Strikt formeel zitten wij hier als medewetgevers en als controleurs van de staatssecretaris. De staatssecretaris is in gesprek met een bepaalde beroepsgroep. In dit geval zijn dat leden van de Tweede Kamer, die een vertegenwoordiging hebben afgevaardigd om met hem te spreken. Tenzij men hier nog een motie zou willen indienen, voorafgaand aan dit overleg, lijkt het mij niet zinvol om hier nog dieper op in te gaan.

De heerReitsma(CDA)

Mijn fractie overweegt om in tweede termijn een motie in te dienen. Er wordt gediscussieerd over de vraag hoe geestelijken, volksvertegenwoordigers en dergelijke fiscaal worden gekwalificeerd: in dienstverband of niet. Daarnaast is het zo dat er tot nu toe ten aanzien van deze beroepsgroepen een bepaald beleid wordt gevoerd. Vervolgens rijst de vraag waarom de bewindslieden van Financiën er in de memorie van toelichting bij de belastingherziening niet op hebben gewezen c.q. in antwoord op vragen niet hebben aangegeven dat er bij een fictief dienstverband een aantal complicaties zouden ontstaan. Dit vernemen wij nu pas, wij wisten het nog niet in het debat over de herziening. Daarom is het de vraag of die wel deugdelijk en voldoende toegelicht is en of de nadere regelgeving die eraan gekoppeld wordt, wel dusdanig kan zijn dat er voor deze groepen materieel geen sprake van een achteruitgang zal zijn. Een achteruitgang was immers bij de belastingherziening ook niet beoogd.

StaatssecretarisBos

Voorzitter! Wij hebben bij de hele belastingherziening geprobeerd om Tweede-Kamerleden net zo te behandelen als elke burger in dit land, namelijk door wetten te maken die voor iedereen gelden. In die zin geldt ook de keuze tussen het regime van een fictief dienstverband of dat van het resultaat uit overige werkzaamheden. Deze keuze heeft iedere betrokkene en leden van de Tweede Kamer hebben deze mogelijkheid dus ook. Nu hebben wij gemerkt dat het niet alleen voor hen, maar ook voor andere politici, bijvoorbeeld bij lagere overheden, problemen zou kunnen geven in verband met de huidige arbeidsvoorwaarden. Daarover wordt nu overleg gevoerd en dat proberen wij op een goede en verstandige wijze af te ronden. Vanmiddag wordt hier een tweede ronde aan gewijd, waarbij de leden uitmuntend vertegenwoordigd worden door collega's uit zowel de Tweede als de Eerste Kamer.

De voorzitter:

Voordat de heer Reitsma hierop ingaat, grijp ik even in. Aan de orde is een voorstel van de staatssecretaris waarop een toelichting gegeven is en waarvan men de strekking nu kent. De staatssecretaris is in nadere onderhandeling met de betrokken beroepsgroep. Nu staat het de leden op zichzelf vrij een motie in te dienen; als de heer Reitsma een nadere toelichting nodig heeft om zo'n motie op te stellen, kan hij nu daarom vragen, maar niets anders dan dat.

De heerReitsma(CDA)

Een punt van orde, voorzitter. Ik zou het op prijs stellen als u niet intervenieerde tussen de staatssecretaris en een aantal fracties die politieke vragen willen stellen. En ik vind dat de staatssecretaris niet kan volstaan met een procedureel antwoord op mijn vragen en dat hij er inhoudelijk op moet ingaan, omdat ze te maken hebben met de belastingherziening en alle uitvoeringsregels die wij nu bespreken. Ik hecht eraan dat hij nu duidelijke antwoorden geeft en dat hij ook aangeeft, wat het probleem is en waardoor het veroorzaakt wordt. Volksvertegenwoordigers zijn niet in loondienst en ik accepteer het niet dat u dit onderwerp nu taboe verklaart.

De voorzitter:

Ik verklaar het niet taboe en u heeft als medewetgever alle rechten om hierover te praten, maar u moet zich er wel rekenschap van geven dat uw fractie waarschijnlijk ook vertegenwoordigd is in dat gesprek met de staatssecretaris. Dat wordt niet voor niets gevoerd en het enige wat ik vraag, is of u die dingen een beetje uit elkaar wilt houden. Dit laat onverlet dat u een motie kunt indienen. En het enige wat ik u in dat kader heb gevraagd, is of u uw vragen daarop wilt toespitsen.

De heerReitsma(CDA)

Maar als ik in tweede termijn een motie wil indienen, zal ik in eerste termijn toch eerst antwoord op een aantal vragen moeten hebben. Daarop heeft de staatssecretaris tot op heden geen antwoord gegeven.

De voorzitter:

Volgens mij is dit een herhaling van zetten. Het woord is aan de staatssecretaris.

StaatssecretarisBos

Ik zal nog een keer proberen om antwoord te geven op de vragen waarvan ik vermoed dat de heer Reitsma vindt dat ze niet beantwoord zijn, voorzitter. Er zijn hierbij twee problemen te onderscheiden. Het eerste heeft te maken met de mate waarin onbelaste kostenvergoedingen verstrekt kunnen worden. Deze problematiek ontstond na de wijzigingen per 1 januari 1997 van de Wet op de loonbelasting 1994 en de jurisprudentie die is ontstaan tot en met arresten van de Hoge Raad. Ik meen mij te herinneren dat de Kamer door mij, maar in ieder geval door mijn voorganger geïnformeerd is over de problemen die hiermee samenhangen, ook voor de beroepsgroep van de politici. Het andere probleem heeft te maken met de keuze tussen belast worden op basis van het resultaat uit andere werkzaamheden en op basis van een fictieve dienstbetrekking. Daarover is de Kamer in het parlementaire debat volledig geïnformeerd.

De voorzitter:

Ik word ook geacht de tijd hier in de gaten te houden. U krijgt nu de gelegenheid hieraan nieuwe elementen toe te voegen. Als die er niet zijn, stel ik voor dat de staatssecretaris zijn beantwoording voortzet.

StaatssecretarisBos

Ook de artiesten zijn genoemd als beroepsgroep waarover zorgen bestaan. Naar aanleiding van het amendement van de heer Reitsma is al afgesproken dat alles wat is aangenomen rondom artiesten en sporters in de loonbelasting automatisch over ongeveer twee jaar wordt geëvalueerd. Het rumoer houdt echter aan en daar moeten wij naar luisteren. Er is nog overleg gaande en als daaruit blijkt dat er een reden is, sneller in te grijpen dan zal ik dat niet laten. Vooralsnog zien wij niet welke grote problemen op dit punt resteren, anders dan dat wij weten dat er in het verleden ruimte was om te sjoemelen met de kosten en de nettogage en dat die ruimte onder de nieuwe wet aanzienlijk minder is geworden. Ik ben geneigd, dit als positief te waarderen. Verleden week is hierover nog overleg gevoerd met onder andere Mojo. Problemen op dit terrein zullen door collega Van der Ploeg en mij worden aangepakt.

MevrouwGiskes(D66)

Zijn dit zaken in de uitvoeringssfeer?

StaatssecretarisBos

Niet noodzakelijk, ik beperk dit niet tot de uitvoeringssfeer. De heer Kuijper vroeg of het klopt dat er een miljoen VT's nog niet zijn teruggezonden en dat de termijn verlopen zou zijn. Dat cijfer ken ik niet. Wij zijn juist buitengewoon tevreden over de mate waarin wij het een en ander terugkrijgen. Een dezer dagen is een rappel verzonden aan wie nog niet geantwoord heeft.

De heerKuijper(PvdA)

Is er nog een specifiek probleem bij de mensen die via de sociale dienst een formulier hebben ingediend?

StaatssecretarisBos

Minister Vermeend en ik hebben hierover verleden week een brief verzonden naar de Tweede Kamer.

De heerKuijper(PvdA)

Zijn er bij de inlevering van de formulieren meer problemen dan anders?

StaatssecretarisBos

Neen, wij hebben een specifieke steekproef gedaan bij een oud bestand met betrekking tot alleenstaande ouders, de bijstandsmoeders. Daaruit blijkt dat 60.000 van de 90.000 betrokkenen de formulieren geretourneerd hebben. Dat is dus zeer hoopgevend.

De heer Reitsma vroeg welke regelingen nog komen. Ik noem: de regeling groenprojecten, de regeling groenprojecten buitenland, de regeling groenprojecten Nederlandse Antillen en Aruba, de uitwerking sociaal-ethisch en cultureel beleggen, de meldingsregeling milieu- en investeringsaftrek, een aanpassing van de aan de Kamer gezonden Uitvoeringsregeling willekeurige afschrijvingen en investeringsaftrek Nederlandse Antillen en Aruba en nadere regels met betrekking tot verlofsparen.

De toelichting bij de uiteindelijke besluiten, en ik zeg dit tot mevrouw De Vries, zal compleet zijn. De heer Reitsma vroeg nog naar de precieze implicaties van het begrip "in redelijkheid". Voor de goede orde: dat begrip staat niet in de tekst, maar komt voor in het antwoord op sommige vragen van hem. Daar wordt het begrip gebruikt om tot uitdrukking te brengen dat een bepaalde zaak objectief bezien bijdraagt aan de behoorlijke vervulling van de dienstbetrekking. Het is dus geen procentueel of kwantitatief criterium.

Er zijn vragen gesteld over de maaltijdregeling. Tevens is gevraagd of op dat punt sprake is van administratieve lastenverzwaring. Wij menen dat dit niet het geval is en dat heeft ermee te maken dat tegenwoordig bij elke maaltijd de belastinginspecteur geacht wordt mee te kijken, terwijl onder het nieuwe regime bij de eerste 80 zakelijke maaltijden niet meegekeken wordt. Dit kan worden vergeleken met de behandeling van de telefoonrekening waarover iedereen lovend is. Als op dat punt de privé-kosten niet meer dan ƒ 1000 zijn, nemen wij dat als uitgangspunt. Hier doen wij iets vergelijkbaars. Wij kijken niet naar de eerste 80 zakelijke maaltijden en als wij kunnen aannemen dat het daaronder blijft, is er wat ons betreft niets aan de hand.

MevrouwDe Vries(VVD)

Je moet wel bij iedere maaltijd beoordelen of die voor 10% zakelijk is. Iedere maaltijd moet dus aan een toets worden onderworpen, waarna de werknemers in allerlei groepen moeten worden ingedeeld. Mevrouw Giskes maakte al een opmerking over de uitvoering. Gaat het om de eerste 80 maaltijden in een jaar? Dan kan men in juli er al doorheen zijn.

StaatssecretarisBos

Het is een vrij lichte toets. De administratieve lasten daarvan wil ik dan ook niet overschatten.

MevrouwDe Vries(VVD)

Maar de werkgever moet het wel uitvoeren.

StaatssecretarisBos

Er zijn ook afspraken over criteria te maken. Die criteria zullen zich in de praktijk vrij snel uitkristalliseren. Dit betekent niet dat er voor elke werknemer een andere situatie geldt die steeds getoetst moet worden. Er kunnen daarvoor vrij gemakkelijk kaders worden ontworpen.

MevrouwDe Vries(VVD)

Men kan dus naar de belastinginspecteur gaan om daarover vooraf duidelijkheid te krijgen? Dan kan het extra werk hiervoor beperkt worden. Dat zou dan een hoop schelen.

StaatssecretarisBos

Ik zou het zelfs aanraden.

MevrouwGiskes(D66)

Ik heb de suggestie gedaan om in dit verband als grens ƒ 1600 te noemen tot welk bedrag de maaltijden vergoed kunnen worden.

StaatssecretarisBos

Onze inschatting is dat de uitvoering daarvan ingewikkelder is. Als je uitgaat van 80 maaltijden kun je in de praktijk bij grote groepen werknemers namelijk vrij eenvoudig bepalen of zij gedurende een jaar al dan niet aan die 80 maaltijden komen. Na uitvoerige discussie in de desbetreffende commissie is dit de best hanteerbare variant gebleken.

Voorzitter! Wij geven mevrouw De Vries gelijk op het punt van de integrale kostenbenadering. Anders zou zelfs de verlichting in de keuken moeten worden doorberekend om aan de normkosten te komen. Dat staat niet helemaal in proportie tot wat wij beogen. Wij zullen het oorspronkelijke voorstel dan ook conform aanpassen.

MevrouwDe Vries(VVD)

Wanneer kunnen wij die aanpassing bekijken?

StaatssecretarisBos

Dit wordt door ons bepaald, maar als er zich in de praktijk problemen voordoen, weet u ons snel genoeg te vinden met Kamervragen. Deze eenmalige uitzondering om alles aan de Kamer voor te leggen, moet niet leiden tot de gewoonte dat dit elke keer gebeurt. Zoals gezegd, brengen wij een verbetering aan in de lijn die is voorgesteld. Geeft u ons daarvoor de ruimte.

Voorzitter! Wat het therapeutisch mee-eten betreft, verandert er niets. Aan het adres van mevrouw Giskes merk ik op dat het om de eerste 80 maaltijden zal gaan, ongeacht of die worden genuttigd bij Bistroquet of McDonald's.

Wij zijn niet van plan om vooraf een termijn voor de evaluatie inzake de telefoonregeling af te spreken. Op vragen van mevrouw Giskes terzake heb ik al geantwoord dat, als er reden voor verbetering is, wij dat niet zullen nalaten. Dat geldt voor elk moment.

De bedrijfsfitness, waarover de heren Kuijper en Reitsma vragen hebben gesteld, is een belangrijk punt. Ik merk op dat wij nu geen fiscale regeling ontwerpen ter stimulering van bedrijfsfitness. Het gaat erom hoe er fiscaal mee wordt omgegaan, als een werkgever iets ter beschikking stelt aan zijn werknemers. Er moeten grenzen gesteld worden. Die hebben betrekking op wat zich normaliter tussen werkgever en werknemer afspeelt. Als daarmee te ruim wordt omgegaan, ontstaat er een groot verschil tussen een werknemer die in het gebouw van de werkgever fitness beoefent en iemand die dat ergens anders doet. Het kan ook gaan om iemand die gaat golfen. Er zijn dus allerlei manieren om te bewerkstelligen dat men heel energiek door het leven gaat. Vandaar dat er beperkingen moeten worden aangebracht. Dit is ook uit hoofde van gelijke behandeling.

Iets anders is de vraag hoe het fiscaal gestimuleerd kan worden dat de mensen fit blijven. Dit is een heel ander vraagstuk, dat op zich niets meer te maken heeft met de verhouding tussen werkgever en werknemer. Ik herhaal dat om die reden een aantal redelijke grenzen gesteld worden.

De heerReitsma(CDA)

Kan bedrijfsfitness niet in het kader geplaatst worden van terugdringing van ziekteverzuim? Daarvoor kunnen best een aantal regels worden opgesteld. Kan de staatssecretaris de regeling daarop toespitsen?

StaatssecretarisBos

Ik wil daarover best verder nadenken, maar voorzover het past bij hetgeen de werkgever verschaft aan de werkgever is het fiscaal relevant. Ik merk wel op dat wij nu niet bezig zijn met het fiscaal stimuleren van het tegengaan van ziekteverzuim. Dat is een andere discussie.

MevrouwDe Vries(VVD)

Ik val de staatssecretaris hierin bij. Ik weet dan namelijk ook nog wel andere manieren, bijvoorbeeld als je naar een kraker moet. Je komt dan in een uitgebreide problematiek terecht, waardoor je niet ziek zou kunnen worden, en dan wordt het wel een heel specifieke regeling. Dat is ook weer wat moeilijk.

StaatssecretarisBos

Er zijn een paar vragen gesteld over de overgangsregeling bij personeelsleningen. De meeste daarvan zijn al schriftelijk beantwoord. Wij hebben gekozen voor een overgangsregeling, omdat er lopende afspraken zijn tussen werkgevers en werknemers en het misschien wat al te cru zou zijn om daar nu abrupt een fiscaal eind aan te maken. De hoogte van ƒ 7500 blijkt in de praktijk genoeg te zijn om de meeste lopende regelingen daaronder te kunnen laten vallen. Dan moet men met name denken aan pc-privé-projecten en de OV-kaart.

Mevrouw Giskes vroeg of de studiekosten hier ook onder vallen. Dat is inderdaad het geval. Het gaat dan om leningen voor iets dat ook als vrije vergoeding of vrije verstrekking belastingvrij is. Dat kan ook bij studie en opleiding het geval zijn. Als men met studieschulden bij de werkgever aankomt, kan men echter niet opeens een fiscale faciliteit krijgen uit hoofde van wat hier besproken wordt. Maar er kan een personeelslening worden afgegeven voor nog te maken studiekosten.

MevrouwGiskes(D66)

Mijn vraag was of er dan ook rente over gerekend wordt.

StaatssecretarisBos

Er geldt de regeling die hier is voorgesteld. Als sprake is van een rentevoordeel, dan mag dat vrij worden verstrekt als de lening wordt aangewend voor iets dat ook als vrije vergoeding of vrije verstrekking belastingvrij is. Dat kan dus ook voor studiekosten gelden.

De heer Reitsma vroeg met gezonde argwaan of wij iets achter het feit moeten zoeken dat wij een nieuwe regeling aankondigen voor het beleidsbesluit met betrekking tot de hypothecaire leningen in de wereld van de bancaire werkgevers. Daar hoeft hij niets achter te zoeken, want deze regeling wordt gewoon geactualiseerd. Zij krijgt een nieuw kopje en dergelijke, maar zij blijft materieel zoals zij was.

MevrouwDe Vries(VVD)

Ik ben vergeten in eerste termijn op dit punt een vraag te stellen. Ik begrijp dat er een probleem is met de vaststelling van de normrente voor leningen met een korte vaste renteperiode. Is het geen goed idee om die normrente te laten aansluiten bij de kortetermijnrente die wordt berekend door het CPB? De staatssecretaris heeft voor een iets hogere rente gekozen.

Iemand die een lening bij de bank heeft tegen een bepaald rentepercentage, krijgt een bijtelling als het rentepercentage omhoog gaat. Zijn buurman, die niet bij de bank werkt, wordt daar echter niet mee geconfronteerd. De vraag is of dit een reële situatie is.

StaatssecretarisBos

Ik dacht dat hierop al schriftelijk was ingegaan, in eerste instantie naar aanleiding van de reactie van de banken. Er is nu sprake van een rente waarbij een middeling gepleegd wordt tussen de kortetermijnrente en de langetermijnrente. Daarmee wordt al een zekere tegemoetkoming gepleegd naar aanleiding van de eerdere kritiek op dit punt. Als wij specifiek doen wat mevrouw De Vries suggereert, betekent dit dat wij in de systematiek een onderscheid moeten maken tussen kortlopende leningen en langlopende leningen. Als wij alleen de korte rente gebruiken, loopt dat al heel snel uit het spoor bij langlopende leningen. Wij kiezen echter niet voor die mate van differentiatie. Derhalve leek ons een middeling de verstandigste manier om ermee om te gaan.

Mevrouw De Vries wees ook op wat er gebeurt als de rente gaat stijgen, maar daar staat het spiegelbeeld tegenover van een dalende rente en het onbelast voordeel dat daarmee voor de belastingplichtige gepaard gaat. Wij hebben besloten om zowel het ene geval als het andere geval te accepteren als iets dat wij beter niet verder kunnen dichtregelen.

Dan iets over de dagbladen. Het gaat niet om iemand die het dagblad van de pers in het dagbladbedrijf pakt. Het gaat om abonnementen op het thuisadres. De hoofdregel gaat voor iedereen gelden, dus ook voor mensen uit het dagbladbedrijf. Als het dagblad noodzakelijk is voor de vervulling van je baan, dan kan dit als vakliteratuur worden aangemerkt. Vervolgens kan het een vrije verstrekking van de werkgever zijn. Voor anderen is dat niet het geval. In die zin wordt de bewijslast meer in lijn gebracht met de algemene regel van de belastingherziening op dat punt. Ik doe het liever op deze manier dan dat ik een regeling maak die een uitzonderingspositie creëert voor één specifieke beroepsgroep. Dan is het gevaar van precedentwerking in de richting van andere beroepsgroepen veel groter. Als ik de hoofdregel handhaaf, terwijl het beargumenteerbaar is dat er op die hoofdregel een uitzondering mogelijk moet zijn, dan is het gevaar van precedentwerking kleiner. Uit hoofde van die redenering verwachten wij geen grote problemen, in ieder geval niet groter dan elders het geval is, met de handhaafbaarheid.

Dan iets over de topsport en de stipendiumregeling. Ik kan meedelen, voorzover daar twijfel over bestond, dat ook staatssecretaris Hoogervorst met ons meewerkt om die kwestie op de afgesproken manier te regelen.

De nadere regels met betrekking tot verlofsparen zullen betrekking hebben op de financiële instellingen waarbij op een bijzondere geblokkeerde regeling kan worden gespaard, de administratie van het verloop van de rekening, de beoordeling wanneer grenzen worden overschreden en de wijze waarop fiscaal geruisloze overdracht van het verlofspaartegoed kan plaatsvinden. Wij proberen dit vóór 1 januari a.s. voor elkaar te krijgen.

Dan iets over uitzending en overplaatsing. Ik verwijs daarvoor naar datgene wat wij daar schriftelijk over hebben gezegd. Wij hebben al aangegeven dat overplaatsing een veel permanenter karakter heeft dan uitzending. In dat geval zou standaardbehandeling moeten plaatsvinden. Mevrouw De Vries vraagt of datgene wat voor buitenlandse uitzendingen geldt ook voor binnenlandse uitzendingen geldt. Het antwoord daarop luidt bevestigend, binnen de wettelijke voorwaarden die daarop van toepassing zijn.

Wat betreft de buitenlandse regeling kinderopvang moeten nog nadere afspraken worden gemaakt over hoe de toets zal plaatsvinden. Wij gaan natuurlijk niet kijken wat er precies over de grens gebeurt, maar ik wil toch proberen zo aannemelijk mogelijk te maken dat kosten die worden geclaimd daadwerkelijk zijn gemaakt. Daarover moeten afspraken worden gemaakt. Voorts moeten er algemene regels worden geformuleerd. Een algemene regeling in de wet of in het uitvoeringbesluit, waar de buitenlandse kinderopvang buiten valt, terwijl er wel dingen worden geregeld voor de binnenlandse opvang, is uit het oogpunt van Europese jurisprudentie en gelijke behandeling buitengewoon kwetsbaar.

Dan nog iets over de baggeraars en de boorplatforms. De ruimte die de regeling bood voor deze beroepsgroep is onder de nieuwe regeling niet anders. Er verandert materieel niets. Ook nu zijn de normbedragen in deze sector lager dan bij andere sectoren. Dat blijft onder de nieuwe Wet IB 2001 het geval. Daar waar de maaltijdregeling voor andere beroepsgroepen wordt versoepeld door niet meer naar de eerste 80 zakelijke maaltijden te kijken, gaat dit ook gelden voor de baggeraars. Vergeleken met andere beroepsgroepen was er geen grotere uitzondering voor de baggeraars. Wij gaan die ook niet maken onder de nieuwe wet. Er is slechts sprake van een doorvertaling van wat thans gangbaar is naar wat straks gangbaar wordt.

MevrouwDe Vries(VVD)

Ik had nog gevraagd hoe wij straks omgaan met de maaltijdvouchers. In het verleden was het ministerie zeer coöperatief op dat punt, maar nu vervalt dit opeens. Wat moeten wij daarmee doen?

StaatssecretarisBos

Dit betreft een regeling voor met name privé-maaltijden. Gelet op de nieuwe wettelijke systematiek, waarin het privé-voordeel naar de waarde in het economisch verkeer moet worden belast in plaats van op basis van een normbedrag, is er geen aanleiding om nu voor dergelijke maaltijden een soepeler waardering te handhaven. Er loopt op dit moment een afspraak met de specifieke verschaffer. Die afspraak zal in de toekomst niet voldoende zijn, bijvoorbeeld omdat een kwalificatie zoals "meer dan bijkomstig zakelijk" nu ook verwerkt moet worden in afspraken met partijen. Wij zullen de precieze implicatie van deze regeling voor dit soort tickets en verstrekkingen bezien. Zo nodig zullen met partijen nieuwe afspraken worden gemaakt.

De heerReitsma(CDA)

Waarom wordt er onderscheid gemaakt in de hoogte van de bedragen die bij baggeraars als zakelijke kosten worden opgevoerd ten opzichte van bijvoorbeeld vliegtuigpersoneel of winkelpersoneel op koopavonden? De ratio daarvan ontgaat mij.

StaatssecretarisBos

De normbedragen voor drie maaltijden per dag zijn op dit moment ƒ 6 + ƒ 3 + ƒ 3 = ƒ 12. Voor baggeraars is het ƒ 8,55.

De heerReitsma(CDA)

Het is vreemd dat voor baggeraars een aanzienlijk lager bedrag per dag geldt dan voor vliegtuigpersoneel of winkelpersoneel op koopavonden.

StaatssecretarisBos

Stewardessen komen ook nog wel eens uit het vliegtuig en schaffen hun maaltijd dan weer zelf aan. Baggeraars zijn echter lange periodes dag en nacht op boorplatforms. Zij hebben geen andere keuze dan de maaltijd die daar verschaft wordt tot zich te nemen. Dat is een relevant verschil.

Ik kom op het tweede blok. De heer Reitsma heeft gevraagd naar de termijn die belastingplichtigen hebben om een beslissing te nemen over bijsparen voor hun pensioen. Hij wijst erop dat het vijf maanden kan duren voordat de benodigde gegevens verstrekt worden, zodat men nog maar één maand heeft voor het nemen van een beslissing. Hij vraagt zich af of dat wel lang genoeg is. In de overgangsperiode van twee jaar is sprake van wat ruimere termijnen. Deze overgangsperiode wordt benut om goede afspraken te maken met de branche. Wij hebben het volste vertrouwen dat dit goed zal komen. Ik zal de Kamer informeren over de afspraken, zodat zij een oordeel daarover kan vormen.

De heerReitsma(CDA)

Als de branche na de overgangsperiode vijf maanden de gelegenheid krijgt om de gegevens aan te leveren, is voor de burger één maand – de maand juni – onvoldoende om in actie te komen om een eventueel pensioengat aan te vullen via lijfrentes. Ziet u kans om die vijf maanden terug te brengen tot twee à drie?

StaatssecretarisBos

Vijf maanden is de uiterste termijn. Wij gaan er op basis van de gesprekken die tot nu toe gevoerd zijn van uit dat in het overgrote deel van de gevallen voor 1 april de gegevens aangeleverd kunnen worden. Men heeft dan nog drie maanden de tijd. Om die reden hebben wij er alle vertrouwen in dat dit op zijn pootjes terecht zal komen. Wij gaan daarover concrete afspraken maken.

De heerReitsma(CDA)

Wat is erop tegen om in de regelgeving op te nemen dat de verzekeraars voor 1 april de gegevens aan moeten leveren, zodat betrokkene enkele maanden heeft om erop in te spelen?

StaatssecretarisBos

Als wij een eerdere datum kunnen afspreken met de branche, dan zullen wij dat niet laten. Wij vragen op dit moment al heel veel van de pensioenfondsen en de verzekeraars om met ons mee te werken aan alles wat samenhangt met de invoering van de nieuwe belastingwetten. In die geest wil ik ook het overleg op dit punt met hen voeren. Wij weten allemaal dat de spaarder, de burger, de belastingbetaler er baat bij heeft om zo vroeg mogelijk op dit punt duidelijkheid te hebben. Dat beseffen ook de verstrekkers van die gegevens. In die spirit proberen wij nu gewoon goede afspraken te maken.

De heerReitsma(CDA)

Ik kan op zichzelf billijken dat wij begrip moeten hebben voor de overlegsituatie. Maar mocht uit het overleg op enig moment naar voren komen dat die vijf maanden toch blijven staan, dan neem ik aan dat de periode van maximaal zes maanden enigszins zal worden verruimd teneinde de burger niet in problemen te brengen. Wij zitten hier immers wel om de belangen van de burger voor het voetlicht te brengen.

StaatssecretarisBos

Nogmaals, ik informeer de Kamer graag op het moment dat wij die afspraken gemaakt hebben. Dan kunnen wij ons samen verder een oordeel vormen over wat ons te doen staat.

Er is gevraagd of de definitie van natuurterreinen niet te eng is. Wij hebben aangesloten bij de definities uit het rangschikkingsbesluit, en niet bij wat een gemeente bijvoorbeeld in een bestemmingsplan als een natuurterrein definieert. Wij hebben overigens in het kader van de discussie rondom het vierde deel van het belastingplan 2000 gezegd dat het rangschikkingsbesluit veranderd zal moeten worden. Dat zal nog aan de Kamer worden gezonden. Dan kan zij de precieze reikwijdte van die definitie in ogenschouw nemen.

De heer Reitsma heeft gevraagd aan welke vijf delegatiebevoegdheden nog geen uitvoering wordt gegeven. Ik verwijs kortheidshalve naar het algemeen deel van de toelichting. Daarin wordt deze vraag beantwoord, inclusief de redengeving.

Hij heeft voorts gevraagd waar de renseigneringsgrens van 500 euro vandaan komt. Die is in overleg met de Nederlandse vereniging van banken en het Verbond van verzekeraars tot stand gekomen. Dat is in het kader van het totaal aan afspraken dat wij in die sfeer met elkaar gemaakt hebben. Ik vind het, alles bij elkaar, een evenwichtig geheel. Ik zie derhalve geen aanleiding om op dit ene specifieke punt wijzigingen te bepleiten.

De heerReitsma(CDA)

Ik heb gevraagd hoe die grens zich verhoudt tot de drempel bij de kapitaalsverzekering, waarbij op het punt van de renseignering sprake is van een ondergrens van ƒ 103.000. Dat staat in de stukken.

StaatssecretarisBos

Dat antwoord moet ik de heer Reitsma schuldig blijven. Wellicht krijg ik het nog aangereikt. Dan krijgt hij het alsnog van mij.

Er is ten slotte nog een vraag gesteld over de ernstig gehandicapte kinderen. Mevrouw Giskes merkte terecht op dat er al een aparte regeling is: de TOG. Bij de regeling waarover de heer Reitsma heeft gesproken, wordt een definitie gehanteerd die voortborduurt op hetgeen thans is geregeld in artikel 10a van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 1990. Deze definitie is in overleg met de Gehandicaptenraad tot stand gekomen. Die is ook controleerbaar.

De heerKuijper(PvdA)

Ik heb een vraag gesteld over een eventueel probleem met de salary split.

StaatssecretarisBos

Ik kom daar nog op terug. De heer Kuijper heeft daar in het kader van een ander blok ook over gesproken. Ik zal het punt bij de behandeling daarvan meenemen.

De heer Kuijper heeft voorts gevraagd naar onze proceskansen rondom een zaak die op dit moment speelt bij de evenredige toekenning van aftrekposten bij voorkoming van dubbele belasting. Het zal hem niet verbazen dat wij onze proceskansen groot achten. Onze positie wordt ook door de advocaat-generaal gesteund. Wij zeggen dit overigens wel met reden, omdat de regeling conform het OESO-modelverdrag is getroffen en veel landen eenzelfde systeem hebben. Ik zeg nogmaals dat, waar in de teksten staat dat wij overwegen om het Besluit voorkoming dubbele belasting toe te passen, dat wat ons betreft ook gewoon het geval is.

De heer Kuijper heeft gesproken over de salary split. Er wordt met name gevraagd, hoeveel ermee gemoeid is en welke maatregelen zijn genomen. Dit is natuurlijk een materie waarvoor in de praktijk een aantal duidelijke afspraken en regels ontwikkeld zijn. Die worden dus ook gewoon gehandhaafd. Het is buitengewoon moeilijk om aan te geven wat nu precies de omvang is, omdat natuurlijk niet elke situatie waarin sprake is van een split, tegelijkertijd ook onterecht zou zijn. In het algemeen kan worden gesteld dat voornamelijk bestuurders van vennootschappen gebruik maken van salary splits. In veel mindere mate wordt ook door andere werknemers gebruik gemaakt van die mogelijkheid. In dat kader is het relevant om rekening te houden met het feit dat juist in recente belastingbedragen voor bestuurders bij zo'n splitsingssituatie niet langer sprake is van vrijstelling, maar van verrekening, waardoor het voordeel van een salary split juist voor de groep gebruikers die daar het meest gebruik van maakt, in de praktijk zal vervallen. Er rest mij de opmerking dat wij de in de praktijk op dit gebied plaatsvindende ontwikkelingen natuurlijk buitengewoon geïnteresseerd volgen. Als wij menen dat de praktijk datgene wat wij wenselijk achten, dreigt te overstijgen, zullen wij op dat punt met maatregelen komen.

De heer Kuijper heeft een vraag gesteld over de hypotheekrenteaftrek, met name in de grensstreek. Wij hebben daar de afgelopen weken al een aantal keren over gepraat. Het is, ook op basis van de Europees-rechtelijke ontwikkeling, een heel bewuste keuze geweest om onder de keuzeregeling ook negatieve inkomsten uit het buitenland mee te nemen, uiteraard naar proportie. Daar zijn verder geen budgettaire veronderstellingen bij gemaakt over wat dat ons zal kosten of opleveren. Als mensen gebruik willen kunnen maken van dat soort aftrekposten, moeten zij natuurlijk in Nederland belasting betalen. Dat is in ieder geval voor ons enigszins geruststellend.

De heer Reitsma heeft gevraagd waarom de uitwerking van de keuzeregeling niet in het Besluit voorkoming dubbele belasting 2001 is opgenomen. Dat besluit geldt voor echte inwoners van Nederland en gaat uit van de belastbaarheid van het wereldinkomen van de belastingplichtige. De keuzeregeling ziet op niet-inwoners van Nederland en bevat een alternatieve bepaling van de belasting die verschuldigd is over het Nederlands inkomen. Omdat de heer Reitsma er nu even niet is, vind ik dat wel een mooi antwoord op zijn vraag.

Ik ga nu door met het vierde blokje. Mevrouw De Vries heeft een vraag gesteld over de excessieve heffing die kan optreden bij uitgifte van nieuwe aandelen. Die vraag is schriftelijk beantwoord op pagina 71 in onze brief van 8 december. Het antwoord komt er, kort gezegd, op neer dat de delegatiebevoegdheid hiervoor geen ruimte biedt.

MevrouwDe Vries(VVD)

Ik moet daar nader naar kijken. Als het nodig is, zal ik daar met Kamervragen op terugkomen.

MevrouwGiskes(D66)

Het is een leuke verwijzing, maar ik heb de pagina's zelf genummerd en ik kom niet verder dan 42. Het paginanummer kan dus niet kloppen.

StaatssecretarisBos

Dat is interessant. Ik hoor van mijn medewerkers dat het gaat om pagina 41.

Er zijn een paar vragen gesteld over de wijziging van de 30%- en 35%-regeling. Op dat punt moeten wij kijken naar de effectieve druk die resulteert. In de huidige situatie mag 35% in mindering worden gebracht op de belastbare grondslag, terwijl het toptarief 60% is; in de nieuwe situatie wordt 30% in mindering gebracht op de belastbare grondslag en is het toptarief 52%. De effectieve druk blijkt dus redelijk vergelijkbaar te zijn; de nieuwe situatie is zelfs iets gunstiger dan de huidige situatie. Ik begrijp dus niet waarom dit zou moeten worden beschouwd als een verslechtering voor het vestigingsklimaat voor buitenlanders met specifieke expertise. Die zorg lijkt mij niet terecht.

De heerReitsma(CDA)

Betekent dit dat u afstand neemt van uw opmerking in de schriftelijke ronde dat deze verlaging van 35% naar 30% kan omdat er in Nederland tariefsverlaging plaatsvindt?

StaatssecretarisBos

Er moet gekeken worden naar de effectieve druk, die bestaat uit een combinatie van het percentage dat in mindering gebracht mag worden op de grondslag en het toptarief dat over het restant wordt geheven. Als men op ongeveer dezelfde effectieve druk wil uitkomen, terwijl het toptarief verandert, kan het percentage van 35 naar 30 omlaag worden gebracht. Er bestaat een verband tussen beide factoren. Dat is wat wij hebben proberen te zeggen.

De heerReitsma(CDA)

Ik begrijp het niet. Iemand die in het buitenland werkt en die gebruik kan maken van de 30%-regeling, heeft toch sowieso de ruimte om gebruik te maken van de fiscale aftrekposten? Dat deel van het inkomen is toch gelijkgesteld aan dat van elke andere Nederlander, die ook een uitruil kent tussen afschaffing van aftrekposten in relatie tot een lager tarief? Dat resterende deel staat er toch buiten?

StaatssecretarisBos

De regeling waarover wij spreken, heeft betrekking op buitenlanders die in Nederland werken. De effectieve druk blijft voor die groep onder de nieuwe regeling vergelijkbaar met de huidige situatie. De druk valt zelf iets lager uit. De effectieve druk is, zoals gezegd, een combinatie van het toptarief en het percentage van de totale grondslag dat men daarop in mindering mag brengen. Veel meer hebben wij niet gepoogd te zeggen.

Het is verleidelijk om in te gaan op de vraag hoe specifiek de expertise is van uitblinkende Feyenoordvoetballers. Dat zal ik in dit verband niet doen. Ik zal ook niet ingaan op de vraag over Zuid-Afrikaanse verplegers. Begrippen zoals "specifieke deskundigheid" zijn in de loop der tijd werkbaar gebleken voor de inspecteurs die hierover vanuit fiscaal oogpunt moeten oordelen. Ik heb er geen behoefte aan om die op een andere manier vast te leggen dan thans gebruikelijk is.

De schoolgelden voor internationale scholen kunnen inderdaad naast de 30%-regeling worden vergoed. Gaat Sociale Zaken met de 30%-regeling mee voor de premieheffing werknemersverzekeringen? Het antwoord is "ja". Waar zou de bewijslast moeten liggen rondom deze regeling? Er is gesuggereerd om die bij de fiscus te leggen. Dat lijkt ons in zijn algemeenheid niet verstandig. Het kan niet zo zijn dat de werkgever voor iedere buitenlandse werknemer stelt dat de 30%-regeling van toepassing is, waarna de inspecteur zou moeten bewijzen dat dit eventueel niet het geval is. Bij zo'n begunstigende faciliteit zien wij liever dat dit wordt omgedraaid.

De heer Reitsma heeft een vraag gesteld over een artikel van de hand van De Vries over het LISV en de tienjaarstermijn. Onder de oude 35%-regeling is met werkperioden in Nederland rekening gehouden volgens regels die al jaren gelden. Daarover zijn geen problemen bij ons bekend. Als dit voor de werknemersverzekeringen inzake het LISV in het verleden anders geweest, dan wordt dit voor de toekomst rechtgetrokken. Het LISV gaat de fiscale regels in dezen in zijn geheel volgen.

De heerReitsma(CDA)

Het artikel is geschreven door een De Vries die de J.F. Udo-prijs 2000 heeft gewonnen. Het is dus geen dom iemand.

StaatssecretarisBos

Hij heeft dan ook een heel intelligent antwoord gekregen.

Er zijn een paar opmerkingen gemaakt over de budgettaire gevolgen van de behandeling van de eerste kosten van verzekeraars. Wij hebben daar op een aantal momenten tijdens het debat in de afgelopen maanden uitgebreid over gesproken. Ik wil dat allemaal niet herhalen. Kennelijk is er enige verbazing dat het bedrag van 575 mln. casu quo 600 mln. een gemiddelde is, berekend over de tienjaarstermijn. In eerste instantie is het bedrag hoger en in een latere instantie lager. Dat is allemaal uitgelegd. Dat hebben wij in eerste instantie niet expliciet gedaan. Ik zie de vragen echter meer in termen van verwondering dan dat men het niet zou begrijpen. Iedereen begrijpt wel hoe het in elkaar zit.

Er zijn vragen gesteld over de natura-uitvaartverzekeraars. Het antwoord daarop is zo gedetailleerd dat ik voorstel om dat schriftelijk aan de Kamer te doen toekomen.

Door de PvdA-fractie is de vraag gesteld, waarom de afschrijvingstermijnen niet gekoppeld zijn aan de looptijd van de polis. Daar zijn drie redenen voor. In de eerste plaats speelt hierbij een budgettaire invalshoek. In de tweede plaats stamt bijvoorbeeld de afschrijvingstermijn voor de rentestandkortingen uit het convenant uit 1969 en wij hebben er geen behoefte aan om dit nu bij deze gelegenheid te wijzigen. In de derde plaats is het wel zo praktisch om die koppeling niet aan te brengen, omdat de looptijden van verschillende polissen nogal eens van elkaar verschillen. Dan is het vanuit fiscaal oogpunt wel zo verstandig om daar één duidelijke afspraak over te hanteren.

Van PvdA-zijde is ook de vraag gekomen waarom niet aangesloten wordt bij internationale standaarden terzake van afschrijving. Wij hebben daar al iets over gezegd in het schriftelijke antwoord op vragen. Bij bijvoorbeeld het Baksteen-arrest (een totaal ander onderwerp, maar eenzelfde motivering) is gebleken dat regels die gelden in de internationale accountancypraktijk, niet noodzakelijkerwijs ook fiscaal even relevant hoeven te zijn. Het gaat om verschillende regels die in verschillende domeinen hun geldigheid hebben.

Ik kom tot het zesde blokje, voorzitter. Daarbij heeft de heer Reitsma gevraagd waarom er in artikel 5 van de uitvoeringsregeling sprake is van een inperking van het bestaande beleid. Volgens mij is daar echter geen sprake van. Ik wil dat graag verder schriftelijk toelichten.

De heerReitsma(CDA)

Maar hoe gaat het dan voortaan met het eventueel kunnen openbreken van al vastgestelde aanslagen? Ik heb begrepen dat belastingplichtigen die ondernemer zijn, in het verleden de mogelijkheid hadden om bepaalde aanslagen van reeds verstreken jaren open te breken, terwijl dat openbreken in het nieuwe beleid niet meer mogelijk zou zijn.

StaatssecretarisBos

Op basis van de nieuwe regeling worden aanslagen niet meer opengebroken, maar worden in de plaats daarvan aanloopverliezen afgetrokken in het eerste jaar dat de belastingplichtige als ondernemer kwalificeert.

De heerReitsma(CDA)

Dat betekent dus dat de oude regeling, waarin het mogelijk was om bepaalde aanslagen alsnog open te breken, komt te vervallen. Die oude regeling was een ruimere faciliteit dan de huidige, dus u maakt het fiscale regime hier toch strakker.

StaatssecretarisBos

Dat geldt alleen voor de toekomst. In de nieuwe regeling wordt inderdaad een andere lijn gevolgd dan in de oude. Wij hebben dat volgens mij al eerder met elkaar gewisseld en daarom ging ik ervan uit dat het mogelijk zou zijn om dit verder schriftelijk af te doen. Wij zullen dit uitgebreid schriftelijk toelichten.

De heer Reitsma heeft ook gevraagd waarom de artikelen 14, 18, 42 en 43 pas in het eerste kwartaal van 2001 geregeld zullen worden. Het gaat hier om bepalingen die zien op het voorkomen van dubbeltellingen bij conserverende aanslagen. Het uitstel is louter en alleen het gevolg van het feit dat wij het nog niet voor elkaar hebben gekregen. Daar liggen geen inhoudelijke redenen aan ten grondslag.

De heerReitsma(CDA)

Komt u nog met een inhoudelijke wijziging op dit punt, of gaat het alleen om een technische wijziging?

StaatssecretarisBos

Naar mijn beste weten is het alleen een nadere technische invulling. Als het anders ligt, zal ik dat nog meedelen.

De problematiek en complexiteit van de uitvoerbaarheid van de regeling omtrent de auto van de zaak is onherroepelijk verbonden met onze keuze voor een staffelmechanisme in de wet. Dat heeft nu eenmaal gevolgen. De afspraken die zijn gemaakt zijn doorgesproken in de commissie-Thunnissen/De Waard. Door alle betrokkenen, inclusief belastingadviseurs, werkgevers en MKB Nederland zijn zij werkbaar en uitvoerbaar geacht. Natuurlijk zijn er, zoals in onze brief is te zien, zeer ingewikkelde situaties denkbaar, waarbij je een heel ingewikkeld antwoord moet geven. Laten wij met elkaar hopen, dat dit niet de standaard, de grote lijn wordt. Er worden wel grappen gemaakt over vet op de autostoelen, maar dat is al helemaal uitgeprocedeerd tot voor de Hoge Raad. Dat is niet door ons verzonnen.

Ik verzoek de commissie, vooral veel aandacht te besteden aan de tweede alinea in het stuk met vragen en antwoorden dat zij heeft gekregen. Die luidt: "Resterende onzekerheden kunnen worden opgelost door afspraken vooraf te maken met de inspecteur over de op een concrete situatie toegesneden praktische toepassing van de nieuwe wettelijke regeling." Dat is ook echt bedoeld als een handreiking, als een zekere welwillendheid van onze kant, om waar de sjablonen geen oplossing bieden er samen naar te kijken.

De Kamer behoeft mij er niet van te overtuigen dat het onderwerp complex is en in de praktijk her en der tot hoofdpijn aanleiding zal geven. Ik heb de afgelopen maanden in het parlementaire debat over de wet aangegeven, dat er zo diverse onderdelen zijn van hetgeen fiscaal geregeld is in de sfeer van woon-werkverkeer, of dat nu gaat om de auto van de zaak – zie de verzoeken van Vendrik en Giskes – de fietsaftrek, de rittenregistratie, de bewijslast bij gebruikmaking van het openbaar vervoer of de grijskentekenproblematiek. Er zijn een aantal losse einden die het verdienen nog eens goed bekeken te worden. Ik sluit zeker niet uit dat wij misschien op een wat kortere termijn dan wij eerst dachten nog eens met fundamentele verbeteringen moeten komen. Wat op dit moment voorligt is echter een onvermijdelijk gevolg van de afspraken die nu in de wet vastliggen.

MevrouwGiskes(D66)

Daar ben ik het mee eens, dus daar hoeven wij het niet lang over te hebben. Ik heb echter aldoor de indruk, dat wij nog onderscheid moeten maken tussen de gewone auto van de zaak en de bestelauto van de zaak. Voorzover ik er in eerste termijn iets over heb gezegd, had dat de betrekking op de bestelauto. Ik heb het gevoel dat daarmee anders kan worden omgegaan. Ik ben het er echter mee eens dat wij op het hele complex in het voorjaar moeten terugkomen.

MevrouwDe Vries(VVD)

Ik heb concrete vragen gesteld over de houding van de inspecteur bij deze regeling. De staatssecretaris zegt terecht dat er afspraken kunnen worden gemaakt. Ik interpreteer zijn opmerkingen wel zo, dat er bij de grenzen van 500 kilometer en 4000 kilometer voor privé-gebruik geen vragen van de inspecteur komen om de zakelijke kilometers aan te geven. Anders raak je in een patstelling waarvoor je in de praktijk altijd beducht bent.

In de algemene schriftelijke ronde is het voorbeeld gegeven van de pizzabezorgers, die met een aantal autootjes door de stad rijden. Ik neem aan dat die onder het begrip bestelauto gevat kunnen worden, ook al staan er stoelen achterin.

StaatssecretarisBos

Het ligt eraan hoe vet die pizza's zijn.

MevrouwDe Vries(VVD)

Bij de Veegwet is nog gezegd, dat kon worden volstaan met het aangeven van privé-kilometers. Dat is hier herhaald. Daarbij werd echter gezegd: in combinatie met het totaal aantal zakelijke kilometers, plus eventuele andere bewijsmiddelen. Vervalt dat nu of niet? Anders kom je toch in een situatie die eenvoudig lijkt maar, ervan afhankelijk hoe de pet van de inspecteur staat, toch aan allerlei nadere eisen moet worden voldaan.

De heerKuijper(PvdA)

Terecht vraagt de staatssecretaris ons niet op concrete zaken in te gaan, maar ik had een vraag gesteld over een van de in het stuk voorkomende sjablonen. Dan gaat het om de vraag hoeveel auto's in aanmerking mogen worden genomen om in aanmerking te komen voor het forfait. Ik vroeg in hoeverre dit handhaafbaar is. De staatssecretaris zegt dat er geen probleem is als het om een alleenstaande ondernemer gaat of als er maar één persoon een rijbewijs heeft. Mij gaat het echter om de sjabloon en niet om een individueel geval. Over de uitvoerbaarheid van dat sjabloon wil ik toch wel wat meer horen.

MevrouwGiskes(D66)

Mij is iets niet geheel duidelijk in de vraagstelling van mevrouw De Vries. Ik heb de indruk dat wat zij zegt over de vereenvoudigde rittenadministratie, alleen slaat op bestelauto's.

StaatssecretarisBos

De afspraken voor minder dan 500 kilometer slaan op bestelauto's. Daarbij vervalt nu het derde lid van het betreffende artikel. Relevant is alleen nog de registratie van privé-ritten en het totaal aantal zakelijke kilometers, dus niet meer gespecificeerd naar "waar" en "wanneer". Tevens kan de bewijslast als geheel komen te vervallen als er bepaalde afspraken zijn vastgelegd. Bijvoorbeeld in een situatie waarin contractueel is vastgelegd dat een auto alleen voor een bepaald doel mag worden gebruikt. Op deze kwestie en ook op de vraag van de heer Kuijper kom ik nog nader schriftelijk terug.

MevrouwDe Vries(VVD)

U zei zo-even dat de werkgevers hiermee akkoord zijn, maar ik heb daarvan nog niet vernomen.

StaatssecretarisBos

Men heeft er altijd problemen mee gehad dat wij in deze richting gingen, maar binnen de grenzen van wat mogelijk is, acht men dit nu werkbaar. Mij dunkt dat wij op dit punt niet veel meer van ze kunnen verwachten. Nogmaals, op nadere vragen betreffende de auto van de zaak kom ik nog schriftelijk terug. Wat de pizzabezorgers betreft: het begrip "bestelauto" is wettelijk vastgelegd.

De heer Reitsma vroeg nog naar de werknemersspaarregelingen. De regeling is per saldo verruimd. Dat heeft te maken met de nieuwe bestedingsdoelen. Het verzekeringsparen is vervallen, omdat dit zware uitvoeringslasten op de werkgever legde. Deze moest namelijk de polis van de werknemer blijven volgen. Bij het bestedingssparen hoeft dat niet meer. De werkgever loopt derhalve niet meer het risico van naheffing als de polis wordt afgekocht. In artikel 25a is voor een en ander een overgangsregeling getroffen.

De heerReitsma(CDA)

De staatssecretaris gaat er niet op in, maar ik had nog een vraag gesteld over de tekst van artikel 21, die is ondergebracht in artikel 19a. Is hier sprake van een inhoudelijke wijziging?

StaatssecretarisBos

Neen, die wijziging is zuiver technisch van aard.

De heer Reitsma vroeg nog naar enkele uitvoeringsregelingen. In een aantal concepten is nog geen rekening gehouden met recent aanvaarde amendementen. Dit zal alsnog worden gedaan.

Mevrouw Giskes vroeg naar de beperking tot 50% zoals opgenomen in artikel 8c. Zij vroeg of dit niet te ver gaat voor mensen die van slechts één regeling – spaarloon of premiesparen – gebruik maken. De beperking tot 50% heeft niets te maken met de eventuele combinatie van premiesparen en spaarregelingen, maar met het verschil tussen bruto en netto. Het te derven loon is een brutobedrag, terwijl het spaarloon of premiespaarbedrag netto is.

MevrouwGiskes(D66)

Waarom bemoeien wij ons er überhaupt mee of men precies tot niet meer dan 100% van zijn inkomen komt? Wat kan ons dat schelen?

StaatssecretarisBos

Gunt u ons wat bedenktijd, dan geven wij u daar ook nog een antwoord op. Dat komt dan misschien schriftelijk.

Dan is er nog verwezen naar bladzijde 71, maar ik heb inmiddels begrepen dat het gaat om het laatste antwoord op de set vragen, toegestuurd bij de brief van 8 december 2000. In ambtelijke concepten was er nog sprake van een bladzijde 71, maar wij hebben 71 bladzijden in no time weten terug te brengen tot 41 bladzijden, dus de Kamer merkt hoe efficiënt wij zijn...

De heer Reitsma had nog een vraag gesteld over het niet renseigneren van kapitaalverzekeringen van minder dan ƒ 100.000. Dit geldt alleen voor bestaande kapitaalverzekeringen, dus verzekeringen die vóór 14 september 1999 zijn afgesloten, tot een bedrag van ƒ 103.539. Bij nieuwe kapitaalverzekeringen zal er altijd sprake moeten zijn van renseignering.

Ten slotte nog de vraag over 12% BTW. Dit is inderdaad een voorlopig cijfer, dat deze week nog zal worden aangepast op basis van het gewijzigde BTW-tarief.

De voorzitter:

Dan is er nu nog gelegenheid voor een zeer korte tweede termijn, alleen voor het eventueel indienen van moties.

De heerReitsma(CDA)

Voorzitter! De Kamer krijgt nog schriftelijk antwoord over de naturaverzekeraars, maar als dat hetzelfde wordt als het schriftelijke antwoord dat wij al hebben gehad, ben ik een beetje ongelukkig. Ik vraag de staatssecretaris dan ook, deze verzekeraars uit de regeling te halen, omdat er echt een onrechtvaardigheid ingebouwd is. Het budget van 600 mln. is hoog genoeg om dit zonder enig probleem te doen.

Ik heb inmiddels de brief over de inkomenspositie van predikanten en voorgangers gelezen. Daarin wordt ingegaan op de WAZ-problematiek, maar ik had in eerste termijn aandacht gevraagd voor de twee forfaitaire regelingen. Klopt het dat de staatssecretaris overleg pleegt met deze beroepsgroepen en dat hij probeert om op de een of andere manier een forfaitaire regeling te handhaven? Wanneer zal dit probleem opgelost zijn en hoe zal hij de Kamer hierover rapporteren?

Ten slotte de forfaitaire vergoedingen voor volksvertegenwoordigers. Ik ben er een beetje teleurgesteld over dat wij dit probleem bij het bespreken van de belastingherziening niet helder in beeld hebben gekregen. Onze fractie was ervan uitgegaan dat het bij het regime"overige werkzaamheden" mogelijk zou blijven, aan bepaalde groepen forfaitaire vergoedingen te geven. Als dit niet mogelijk is, roep ik de staatssecretaris op om dit alsnog te repareren, want deze wijziging was niet tot de Kamer doorgedrongen.

Nu had ik een motie over deze problematiek willen indienen, maar ik zie hiervan af omdat de staatssecretaris hedenmiddag overleg zal voeren over deze problematiek. Ik ga ervan uit dat dit betrekking heeft op volksvertegenwoordigers in de sfeer van rijk, provincie, gemeenten en Europees Parlement. Ik zou graag nog deze week op de hoogte worden gesteld van de resultaten van dit overleg; afhankelijk van de uitkomst hiervan zal ik eventueel vragen om een plenair debat om over deze kwestie alsnog een motie te kunnen indienen. De strekking daarvan zal de staatssecretaris duidelijk zijn, namelijk dat hij in de huidige regelgeving een zodanige oplossing zal moeten bieden dat de uitkomst voor volksvertegenwoordigers materieel hetzelfde is als de situatie vóór de belastingherziening.

De voorzitter:

Het is niet de bedoeling, en de heer Reitsma maakt hier een beetje misbruik van, om een hele tweede termijn te houden. Het gaat om wijzigingsvoorstellen. Verder heeft het weinig zin. Er zijn vragen gesteld en er is een toelichting gegeven.

MevrouwGiskes(D66)

Toch ben ik er blij om dat de heer Reitsma zoveel woorden heeft gewijd aan dit laatste onderwerp, omdat ik het dan kort kan houden door te zeggen dat ik het ermee eens ben. Verder wijs ik er nogmaals op dat wij het niet alleen over Tweede-Kamerleden hebben, maar ook over leden van gemeentes en provinciale staten die dit werk erbij doen. Voor deze leden is de situatie nog ingewikkelder, omdat het vaak niet een kwestie is van een werkgever.

Voor het overige dank voor de antwoorden. Ik had nog graag willen weten hoe het met de kinderopvang op boorplatforms en met therapeutisch meefitnessen zit, maar daar komen wij op een ander moment nog wel achter. Wie zwijgt, stemt toe. Mijn conclusie dat inverdieneffecten toch een zinnige dekking worden gevonden, zeker als het over een iets langere termijn gaat, steek ik maar in mijn zak.

Tot slot, een beetje buiten de orde: er is regelgeving in de maak dat gehuwden niet meer hoeven samen te wonen. Op zich heb ik daar niets tegen, maar ik vraag me toch af wat dit betekent voor de belastingwetgeving die wij net met zijn allen hebben aangenomen.

MevrouwDe Vries(VVD)

Graag krijgen wij voor 1 januari duidelijkheid over de onkostenvergoeding. De heer Reitsma heeft dit daarnet niet genoemd.

StaatssecretarisBos

Inverdieneffecten zijn geen dekking. De nieuwe regeling in het BW heeft geen gevolgen voor de fiscaliteit, omdat het ook nu vanuit fiscaal oogpunt niet verplicht is voor gehuwden om samen te wonen en toch de eis gesteld wordt dat er ook onder de nieuwe wet sprake is van maar één hoofdverblijf per stel.

MevrouwGiskes(D66)

Als je fiscaal partnerschap ent op analogie met gehuwden, kun je moeilijk volhouden dat fiscale partners een halfjaar met elkaar moeten samenwonen. Ik denk dat er een raar verschijnsel ontstaat.

StaatssecretarisBos

Daar zal ik schriftelijk op ingaan.

MevrouwGiskes(D66)

De Kamer stemt morgen over die wet. U moet dus even opschieten.

StaatssecretarisBos

Er is naar gekeken, maar dit punt stond nu niet op de agenda. Ik ben daar dus niet op voorbereid. Wij kunnen u hierover echter iets toesturen. Wij komen schriftelijk terug op de kwestie rondom naturaverzekeraars. Wij zijn bereid hiernaar goed te kijken, maar niet met het argument dat de heer Reitsma gebruikte dat als na een periode van tien jaar bekend is dat er sprake is van meer dan 600 mln. er dus wat ruimte bestaat om iets extra's voor deze groep te doen. Wij werken gewoon met het geld dat wij voor deze materie opzij hebben gezet en wij zullen u uitgebreid onze visie daarop geven.

De brief over de voorgangers ging inderdaad over de WAZ, maar die werd opgesteld naar aanleiding van een concrete vraag aan ons. In een artikel in Trouw wordt gesproken over forfaitaire regelingen. Die regelingen komen onder de nieuwe wet op de inkomstenbelasting in een ander licht te staan. Wanneer predikanten ervoor zouden kiezen een fictief dienstverband aan te gaan, zou er sprake kunnen zijn van een forfaitaire regeling, mits voldaan is aan het homogeniteitsvereiste. Op dit moment is een gesprek gaande met vertegenwoordigers van de katholieke geestelijken over deze materie. Mij is niet bekend dat gesprekken met andere gezindten plaatsvinden. Deze materie wordt dus op haar consequenties bekeken.

Dan de positie van de volksvertegenwoordigers. De heer Reitsma vraagt mij om in fiscale wetgeving een en ander zo te regelen dat wij kunnen garanderen dat volksvertegenwoordigers materieel hetzelfde overhouden als onder de oude belastingwet. Wij hebben dit geen enkele belastingplichtige gegarandeerd. Integendeel, wij hebben iedereen verteld dat ze er grosso modo op vooruitgaan. Dit geldt dus ook voor volksvertegenwoordigers. De Kamers hebben een vertegenwoordiging uit haar midden afgevaardigd om met ons hierover te praten.

MevrouwDe Vries(VVD)

Die is het met ons eens. Dat is het punt.

StaatssecretarisBos

Prima. Daar hebben wij dus een gesprek over. Ik neem aan dat degenen die u vertegenwoordigen, de uitkomst van dat gesprek ook weer met u terugkoppelen en dat u vervolgens besluit of zij wel op een verstandige koers zitten of niet en ze dan weer naar ons terugstuurt om over dingen te praten. Er moet goed onderscheid gemaakt worden tussen enerzijds zaken die je fiscaal regelt, waarbij je met principes als "gelijke behandeling" en "alle belastingplichtigen zijn voor de wet gelijk" rekening hebt te houden, en anderzijds de vraag hoe je voor bepaalde groepen arbeidsvoorwaardelijk een pakket construeert. Daarom is de minister van BZK nauw betrokken bij deze problematiek, want het is duidelijk dat het arbeidsvoorwaardelijke punt misschien nog wel zwaarder weegt dan het fiscale. Het gaat niet alleen over Kamerleden, maar ook over andere politici. Dat komt dus allemaal aan de orde. Ik zou zeggen: heb een beetje vertrouwen in de mensen die u in dezen vertegenwoordigen. Het zijn goede gesprekken en daar gaan wij vanmiddag mee verder.

De voorzitter:

De staatssecretaris heeft een paar toezeggingen gedaan. Hij zal het komend jaar de regelgeving doorlichten op vereenvoudiging en vermindering van de administratieve lasten en daarover aan de Kamer rapporteren. Hij zal de Kamer informeren over de vijf maanden in relatie tot de termijn van verzekeraars voor de oudedagsvoorziening. Hij zal schriftelijk antwoorden over de uitvaartverzekering in natura. Hij zal schriftelijk antwoorden over de tekst inzake het openbreken van oude aangiftes. De autoproblematiek zal verder worden bekeken en hierover zal eventueel overleg met de Kamer plaatsvinden. Hij zal schriftelijk antwoorden op de vraag van de heer Kuijper over de auto van de zaak. Hij zal ook schriftelijk antwoorden over de samenleef/gehuwdepartnersregeling en de zesmaandentermijn.

Ik dank de staatssecretaris en zijn medewerkers voor de gegeven antwoorden.

Sluiting 15.04 uur.


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Schutte (RPF/GPV), Reitsma (CDA), Witteveen-Hevinga (PvdA), Rosenmöller (GroenLinks), Van Gijzel (PvdA), voorzitter, Voûte-Droste (VVD), Noorman-den Uyl (PvdA), Giskes (D66), Kamp (VVD), Marijnissen (SP), Crone (PvdA), Van Dijke (RPF/GPV), Bakker (D66), De Vries (VVD), Hofstra (VVD), De Haan (CDA), ondervoorzitter, Stroeken (CDA), Van Beek (VVD), Balkenende (CDA), Vendrik (GroenLinks), Remak (VVD), Wijn (CDA), Kuijper (PvdA) en Dijsselbloem (PvdA).

Plv. leden: Van der Vlies (SGP), Verburg (CDA), Koenders (PvdA), Harrewijn (GroenLinks), Duijkers (PvdA), Balemans (VVD), Van Oven (PvdA), Schimmel (D66), Patijn (VVD), De Wit (SP), Kalsbeek (PvdA), Hoekema (D66), Van Walsem (D66), Wilders (VVD), Blok (VVD), Dankers (CDA), Hillen (CDA), Weekers (VVD), Bijleveld-Schouten (CDA), Rabbae (GroenLinks), Hessing (VVD), Van den Akker (CDA), Timmermans (PvdA), Hindriks (PvdA) en Smits (PvdA).

Naar boven