26 724
Samenwerkingsverdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Internationale Organisatie voor Migratie; Genève, 24 juli 1997

nr. 325
nr. 1
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitters van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

's-Gravenhage, 20 augustus 1999

Ter griffie van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ontvangen op 7 september 1999. De wens dat het verdrag aan de uitdrukkelijke goedkeuring van de Staten-Generaal wordt onderworpen kan door of namens één van de Kamers of door ten minste vijftien leden van de Eerste Kamer dan wel dertig leden van de Tweede Kamer te kennen worden gegeven uiterlijk op 7 oktober 1999.Overeenkomstig het bepaalde in artikel 2, eerste lid, en artikel 5, eerste lid, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen, de Raad van State gehoord, heb ik de eer U hierbij ter stilzwijgende goedkeuring over te leggen het op 24 juli 1997 te Genève tot stand gekomen samenwerkingsverdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Internationale Organisatie voor Migratie (Trb. 1997, 259).1

Een toelichtende nota bij dit verdrag treft U eveneens hierbij aan.

De goedkeuring wordt alleen voor Nederland gevraagd.

De Minister van Buitenlandse Zaken,

J. J. van Aartsen

Samenwerkingsverdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Internationale Organisatie voor Migratie; Genève, 24 juli 1997 (Trb. 1997, 259)

Toelichtende nota

Achtergrond

Het onderhavige verdrag vervangt de op 1 mei 1990 te 's-Gravenhage totstandgekomen Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Internationale Organisatie voor Migratie inzake uitvoerende werkzaamheden van de Organisatie in Nederland (Trb. 1990, 110; zie ook laatstelijk, Trb. 1991, 72).

De Internationale Organisatie voor de Migratie is een te Genève gevestigde, zelfstandige internationale organisatie, die zich bezighoudt met migratie van groepen en personen in de ruimste zin des woords, op uitnodiging van de regeringen van de lidstaten. Voor het op 19 oktober 1953 te Venetië totstandgekomen en op 20 mei 1987 gewijzigde Statuut van de Organisatie zie Trb. 1988, 21.

Het verdrag van 1990 vloeide voort uit de gedachte dat de overheid diende terug te treden en taken aan buiten de overheid werkzame organisaties konden worden overgedragen.

In dat kader heeft de regering IOM indertijd verzocht een vertegenwoordiging te vestigen in Den Haag waaraan een belangrijk deel van de uitvoerende taken inzake emigratie en remigratie werd overgedragen, welke tot dan toe door het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en het toenmalige Bureau van het Emigratiebestuur werden uitgeoefend. Deze werkzaamheden inzake reïntegratie zijn inmiddels overgedragen aan de Sociale Verzekeringsbank. Op het gebied van emigratie ontplooit de regering reeds sinds 1992 geen afzonderlijke activiteiten meer. IOM en het Ministerie van Sociale Zaken hebben in 1996 een regeling getroffen betreffende de personele en financiële consequenties van de beëindiging door IOM van de in het verdrag overeengekomen werkzaamheden.

Bij het verdrag van 1990 is een regeling getroffen tussen IOM en het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid betreffende de positie van het personeel, omdat personeel van dit ministerie is overgegaan naar de IOM-vestiging.

De hieruit voortvloeiende betrokkenheid van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is opgehouden te bestaan bij de voormelde regeling van 1996.

In het onderhavige verdrag is nu enkel IOM bevoegd tot het regelen van de arbeidsvoorwaarden van de staf evenals de omvang en inrichting daarvan.

Het Nederlandse arbeidsrecht blijft van toepassing: in het personeelsreglement van IOM wordt specifiek bepaald dat wat betreft salarissen en werkvoorwaarden van het personeel de in Nederland geldende regelingen van toepassing zijn.

Zulks leidt tot een uitzondering voor het Hoofd van de vestiging vanwege diens internationale status.

In het Verdrag van 1990 was ook de financiering van de vestiging onderwerp van regeling. Dit was het geval omdat de financiering indertijd samenhing met de specifieke betrokkenheid van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid; de financiering geschiedt nu op basis van projecten en operationele activiteiten uitgevoerd door IOM.

Thans wordt alleen nog het in 1991 tussen IOM en het Ministerie van Justitie overeengekomen programma voor vrijwillige terugkeer (uitgewerkt door het binnen de IOM-vertegenwoordiging opgerichte «Terugkeerbureau») uitgevoerd.

Dit programma is overigens gebaseerd op artikel I, vijfde lid, van het verdrag van 1990, op grond waarvan toekomstige werkzaamheden kunnen worden uitgevoerd op verzoek van de Nederlandse autoriteiten. Dit bureau wordt gefinancierd met bijdragen van het Ministerie van Justitie.

Gelet op het voorgaande is de inhoudelijke grondslag aan het verdrag van 1990 komen te vervallen. Om deze reden en omdat continuering van de samenwerking met IOM op migratiegebied van belang blijft, is het nieuwe verdrag tot stand gebracht, aangepast aan de huidige inzichten omtrent de inhoud van mogelijke samenwerking.

Dit verdrag is een kaderverdrag gericht op de samenwerking op migratiegebied. Het gaat hierbij met name om programma's over begeleide vrijwillige terugkeer van asielzoekers en andere vreemdelingen. Het verdrag laat ook ruimte open voor andere programma's en activiteiten, voorzover deze vallen binnen het mandaat van IOM en een directe relatie met «migratie» hebben. Dit kan bijvoorbeeld zijn een nauwere samenwerking met IOM op het gebied van ontwikkelingssamenwerking, bijvoorbeeld op het gebied van herintegratie.

De open formulering van de taakstelling is gekozen om flexibel op ontwikkelingen te kunnen inspelen en daaruit voortvloeiende programma's af te kunnen spreken zonder dat dit noodzaakt tot wijziging van het verdrag.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel I

Dit artikel is de kern van het verdrag: het geeft de reikwijdte aan van de samenwerking tussen IOM en de Nederlandse overheid. Centraal staat dat activiteiten alleen met beider instemming plaatsvinden. Hoofdelement is «migratie». Dit staat in relatie tot het belang van een goede regulering en mogelijk ook het tegengaan van migratiestromen. In de samenwerking met IOM ligt de nadruk op het terugvoeren van vreemdelingen die niet – langer – in ons land kunnen of willen blijven. Dit geldt alleen in geval de vreemdeling vrijwillig meewerkt.

Het gaat hierbij potentieel ook om activiteiten gericht op herintegratie van betrokkenen.

Het kader-karakter van het verdrag komt tot uitdrukking in het onder b gestelde over andere activiteiten. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan programma's tot verbetering van de leefomstandigheden in streken waar mensen wegtrekken vanwege die omstandigheden.

In het tweede lid wordt tot uitdrukking gebracht dat ook over de wijze van uitvoering van de programma's overeenstemming tussen IOM en de Nederlandse overheid moet bestaan.Dit artikel sluit niet uit dat IOM afzonderlijke programma's afspreekt met andere dan overheidsorganen in Nederland.

Artikel II

In dit artikel is vastgelegd dat IOM een kantoor aanhoudt in Nederland. Dit heeft mede als oogmerk, de lijnen van samenwerking zo kort mogelijk te houden. De Nederlandse overheid heeft geen bemoeienis met de omvang en inrichting van de staf ervan. Voor de staf gelden de arbeidsvoorwaarden van IOM.

Artikel III

In dit artikel is vastgelegd dat de Nederlandse overheid (met name de minister voor Ontwikkelingssamenwerking en Justitie) financieel bijdraagt in de afgesproken programma's. Het verdrag geeft de grondslag, maar brengt geen wijziging in het al bestaande beleid.

Artikel IV

Dit artikel regelt de wijze van verslaglegging door IOM ten behoeve van de regering. De datum van 1 mei is bedoeld om zeker te stellen dat tijdig verantwoording wordt afgelegd.

Artikel V

Teneinde een goede voortgang van activiteiten te kunnen bewerkstelligen wordt bepaald dat – zoals thans reeds gebruikelijk is – over de uitvoering regelmatig moet worden overlegd, ook over verdere activiteiten, door IOM en vertegenwoordigers van de regering.

Koninkrijkspositie

Wat het Koninkrijk der Nederlanden betreft, geldt het verdrag ingevolge artikel VII alleen voor Nederland.

De Staatssecretaris van Justitie,

M. J. Cohen

De Minister van Buitenlandse Zaken,

J. J. van Aartsen


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij de afdeling Parlementaire Documentatie.

Naar boven