26 722
Verbetering van een aantal wetten (Veegwet SZW 1999)

nr. 5
VERSLAG

Vastgesteld 15 oktober 1999

De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid1, belast met het voorbereidend onderzoek van het wetsvoorstel, brengt als volgt verslag uit van haar bevindingen. Indien de regering de vragen en opmerkingen tijdig zal hebben beantwoord, acht de commissie de openbare beraadslaging over het wetsvoorstel voldoende voorbereid.

Algemeen

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel. Zij constateren dat de voorgenomen wijzigingen in het algemeen geen ander doel hebben dan een technische aanpassing van wetgeving, waaraan geen beleidsmatige overwegingen ten grondslag liggen. Zij kunnen met deze wijzigingen instemmen, op een enkele uitzondering na.

De leden van de VVD-fractie nemen met belangstelling kennis van de voorgestelde wijzigingen, waarbij zij verheugd constateren dat het aantal inhoudelijke voorstellen beperkt is, in tegenstelling tot eerdere jaren. Deze leden merken daarbij volledigheidshalve overigens op dat de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid dit niet alleen had beloofd tijdens de behandeling van de Veegwet SZW 1998 in de Eerste Kamer doch uitdrukkelijk ook in tijdens de behandeling in de Tweede Kamer. Kan de regering zich de kritiek van ook de Tweede Kamer op dit punt nog kan herinneren?

Ook de leden van de CDA-fractie zijn verheugd dat de Veegwet dit jaar beperkt is tot slechts technische wijzigingen. Overigens willen ook zij de regering eraan herinneren dat ook aan de Tweede Kamer de toezegging is gedaan om in het vervolg de Veegwet te beperken tot louter technische onderwerpen. De consequentie dat er dan meer kleinere aanpassingswetten noodzakelijk zijn, vinden deze leden niet bezwaarlijk. Het bevordert een afgewogen en overzichtelijke behandeling en hoeft geen tijdverlies te betekenen, indien de wetgeving voldoende is voorbereid.

Deze leden vragen overigens wel hoe het kan dat onvolkomenheden in wetten pas na enkele jaren «ontdekt» worden. Zij noemen als voorbeeld Artikel 14 Wet incompatibiliteiten Staten-Generaal en Europees Parlementen Artikel 21 Ziektewet, Onderdeel J (artikel 80, tweede lid, van de ZW). Deze artikelen zijn immers al enige tijd geleden in werking getreden.

Opschorten intrekking Besluit beslistermijnen sociale verzekeringswetten

De leden van de PvdA-fractie hebben wél vragen bij en bezwaren tegen het voornemen het Besluit beslistermijnen sociale verzekeringen te verlengen. Verwacht de regering dat in de toekomstige regelgeving inzake SUWI geen rekening gehouden moet worden met de termijnen die de Algemene wet bestuursrecht stelt? Waarom zijn de uitvoeringsorganisaties en het LISV niet eerder begonnen met het aanpassen van de termijnen? De Awb is toch al langer van kracht? Acht de regering het wel verantwoord om zeer korte en strikte termijnen van beantwoording te hanteren bij het vragen van gegevens aan verzekerden, zoals die via de Wet Boeten en Maatregelen van kracht zijn, terwijl aan de andere kant de uitvoeringsorganisaties veel langere termijnen hanteren dan de Awb als redelijk voorschrijft. Het voornemen om de intrekking van het Besluit beslistermijnen sociale verzekeringswetten op te schorten achten deze leden beslist geen technische wijziging. De strategische overweging en uitvoeringseffecten zijn beleidsinhoudelijk van aard, reden waarom naar het oordeel van deze leden dit onderdeel niet voldoet aan de criteria die de regering hanteert bij opname in een Veegwet, zo menen deze leden.

Ook de leden van de VVD-fractie hebben enige moeite met hetgeen de regering voorstelt ten aanzien van de beslistermijnen. Waarom heeft het kabinet niet eerder voorgesteld de – waar mogelijk kortere – beslistermijnen in de wet op te nemen? Het argument van het niet onnodig lopen van milleniumrisico's is weliswaar legitiem, maar al eerder ietwat te gemakkelijk gebruikt. Was het niet mogelijk geweest, zo vragen deze leden de regering gemotiveerd aan te geven, om de aanpassing van de beslistermijnen ruimere tijd geleden door te voeren? Zo ja, om welke reden is dat niet gebeurd, zo neen, waarom niet? Ook het argument van de discussie over de nieuwe uitvoeringsorganisatie is op zichzelf naar de mening van deze leden legitiem, maar mag er niet toe leiden dat het gewenste verkorten van de beslistermijnen en de codificatie daarvan teveel wordt uitgesteld. Zij vragen de regering of zij deze mening deelt en wanneer verwacht wordt dat de verkorting van de beslistermijnen en de codificatie ervan wel van plaatshebben. Ter voorkoming van het te gemakkelijk uitstellen ervan zou kunnen worden overwogen de vervaldatum van het huidige besluit niet op per koninklijk besluit te regelen datum te realiseren maar bijvoorbeeld 1 januari 2002 als horizonbepaling op te nemen. Deze leden vragen de regering hier serieus op in te gaan, zodat zij de overwegingen van de regering kunnen betrekken bij hun eigen overwegingen om op dit punt een amendement in te dienen.

De leden van de CDA-fractie hebben enkele vragen over de opschorting van de intrekking van het Besluit beslistermijnen sociale verzekeringswetten. Zij vragen wanneer het besluit tot opschorting hiervan is genomen, daar het voorbereidende wetgevingsproces al eerder in gang gezet had moeten worden om de opschorting daadwerkelijk per 1 januari 2000 in te laten gaan. Zij hebben overigens begrip voor het argument van de millenniumrisico.

De aan het woord zijnde leden vragen verder waarom de voorgenomen bekorting van de beslistermijnen bij de herziening van de sociale zekerheidswetgeving in het kader van SUWI niet gehandhaafd kan blijven. Ligt het voor de hand om dan weer langere beslistermijnen aan te houden? Heeft de regering in de afweging om tot opschorting tot een nader te bepalen tijdstip over te gaan ook de positie van de cliënt betrokken? De leden vinden het geen wenselijke situatie dat de beslistermijnen nu veelal langer zijn dan de «redelijke» termijn uit de Algemene wet bestuursrecht. Vanzelfsprekend hebben zij begrip voor het feit dat niet tweemaal kort achter elkaar termijnen veranderd moeten worden. Daarom zouden zij op de twee genoemde punten graag een nadere toelichting willen.

Artikelsgewijs

(Art. 6 Invoeringswet herinrichting Algemene Bijstandswet)

Is de regering voornemens te bevorderen dat de Wijziging van de Algemene Bijstandswet in verband met de financiering van gemeentelijke toeslagen als bedoeld in artikel 33 van de Algemene Bijstandswet (25 671) per 1 januari 2001 in werking treedt, zo vragen de leden van de CDA-fractie? Kan de regering nader ingaan op de relatie van dit wetsvoorstel met de voornemens ten aanzien van het Fonds Werk en Inkomen? Geldt ook hier niet dat tweemaal achtereen de wijze van financiering van de Algemene Bijstandswet gewijzigd wordt? Of zullen ook de plannen m.b.t. dit Fonds per 1 januari 2001 gerealiseerd zijn?

De voorzitter van de commissie,

Terpstra

De griffier van de commissie,

Van Dijk


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Terpstra (VVD), voorzitter, Biesheuvel (CDA), Schimmel (D66), Kalsbeek-Jasperse (PvdA), Rosenmöller (GL), Van Zijl (PvdA), Bijleveld-Schouten (CDA), Noorman-den Uyl (PvdA), ondervoorzitter, Kamp (VVD), Essers (VVD), Van Dijke (RPF), Bakker (D66), Van Blerck-Woerdman (VVD), Visser-van Doorn (CDA), De Wit (SP), Harrewijn (GL), Balkenende (CDA), Smits (PvdA), Verburg (CDA), Bussemaker (PvdA), Spoelman (PvdA), Orgü (VVD), Van der Staaij (SGP), Santi (PvdA), Wilders (VVD).

Plv. leden: E. Meijer (VVD), Van Ardenne-van der Hoeven (CDA), Giskes (D66), Hamer (PvdA), Van Gent (GL), Van der Hoek (PvdA), Dankers (CDA), Kortram (PvdA), Blok (VVD), Hofstra (VVD), Van Middelkoop (GPV), Van Vliet (D66), Klein Molekamp (VVD), Stroeken (CDA), Marijnissen (SP), Vendrik (GL), Mosterd (CDA), Schoenmakers (PvdA), Eisses-Timmerman (CDA), Wagenaar (PvdA), Middel (PvdA), Weekers (VVD), Van Walsem (D66), Oudkerk (PvdA), De Vries (VVD).

Naar boven