26 711
Wijziging van de Pensioen- en spaarfondsenwet en enige andere wetten (recht van keuze voor ouderdomspensioen in plaats van nabestaandenpensioen en gelijke behandeling van mannen en vrouwen)

A
OORSPRONKELIJKE TEKST VAN HET VOORSTEL VAN WET EN VAN DE MEMORIE VAN TOELICHTING ZOALS VOORGELEGD AAN DE RAAD VAN STATE EN VOOR ZOVER NADIEN GEWIJZIGD

I Voorstel van wet

Artikel I

A. Artikel 2b PSW

In het tweede lid zijn voor de onderdelen van dat lid, de letters a, b en c toegevoegd.

Na het tweede lid is een nieuw derde lid toegevoegd, waardoor de leden 3 en 4 zijn vernummerd tot de leden 4 en 5.

Aan het vierde lid (oorspronkelijk het derde lid) is een zin toegevoegd.

Het vijfde lid (oorspronkelijke het vierde lid) luidde: «Dit artikel is niet van toepassing op aanspraken op pensioen die vanaf de inwerkingtreding van dit artikel worden opgebouwd.»

E. Artikel 32 PSW (Oorspronkelijk onderdeel C)

Het zevende lid luidde: «De afkoopsom, bedoeld in het vijfde lid, is voor mannen en vrouwen gelijk met betrekking tot aanspraken op pensioen die voor tijdvakken van arbeid na de datum van inwerkingtreding van dit artikellid zijn toegekend.»

I. Artikel 32ba PSW (Oorspronkelijk onderdeel G)

Het eerste lid, onderdeel d, luidde: «de afkoopsom zodanig wordt vastgesteld dat het te verwerven pensioen voor mannen en vrouwen gelijk is, of indien het pensioen wordt berekend of mede wordt berekend op grond van de daarvoor bestemde geldelijke bijdrage ten behoeve van de aan diens onderneming verbonden persoon, naar het inzicht van vaststelling van die afkoopsom zo veel mogelijk gelijk is.»

Er is een nieuw onderdeel e toegevoegd.

Het tweede lid luidde: «Het eerste lid, onderdeel d, is niet van toepassing op aanspraken op pensioen die voor tijdvakken van arbeid vóór de datum van inwerkingtreding van dit artikel zijn toegekend.»

Het derde lid luidde: «Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld omtrent het eerste lid, onderdeel d, van dit artikel.»

Artikel II (Artikel 12c Wet gelijke behandeling mannen en vrouwen)

Het tweede lid luidde: «Indien het pensioen wordt berekend of mede wordt berekend op grond van de geldelijke bijdrage van de werkgever ten behoeve van de aan diens onderneming verbonden persoon, wordt die geldelijke bijdrage, met betrekking tot aanspraken die worden opgebouwd met ingang van de datum van inwerkingtreding van dit artikel, zodanig vastgesteld dat naar het inzicht op het tijdstip van vaststelling de omvang van de pensioenen voor mannen en vrouwen zo veel mogelijk wordt gelijk getrokken.»

Het oude derde lid is vervallen.

Het derde lid (oorspronkelijk het vierde lid) luidde: «Voor de toepassing van artikel 646 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek en van de artikelen 1a en 12b blijft, voorzover dat gerechtvaardigd is in verband met voor mannen en vrouwen verschillende actuariële berekeningselementen, buiten beschouwing:

a. ingeval het pensioen niet wordt berekend op grond van de geldelijke bijdrage van de tot de betrokken tak van beroep behorende persoon: de omvang van die geldelijke bijdrage;

b. ingeval het pensioen wordt berekend of mede wordt berekend op grond van de geldelijke bijdrage van de tot de betrokken tak van beroep behorende persoon: de omvang van het pensioen, dan wel de omvang van die geldelijke bijdrage voorzover daarmee wordt beoogd de omvang van de pensioenen voor mannen en vrouwen gelijk te trekken of meer met elkaar in overeenstemming te brengen.

Er is een nieuw vierde lid ingevoegd.

Het vijfde lid luidde: Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld omtrent het tweede en derde lid van dit artikel.

Artikel III (Artikel 5 Algemene wet gelijke behandeling)

Het zesde lid luidde: «Het eerste lid, onderdeel d, is niet van toepassing op onderscheid op grond van burgerlijke staat met betrekking tot nabestaandenpensioenvoorzieningen en met betrekking tot aanspraken op pensioen die voor tijdvakken van arbeid vóór 1 januari 2001 zijn toegekend.»

II Memorie van toelichting

Algemeen deel

1.1. Algemeen

De vijfde zin van de derde alinea luidde: «In dit hoofdstuk wordt aangegeven dat er sprake moet zijn van een hoger ouderdomspensioen, een eerder ingaand ouderdomspensioen of de keuze voor de werknemer tussen beide vormen.».

1.2. Advies Verzekeringskamer

De eerste vier zinnen van de derde alinea luidden: «De Verzekeringskamer vraagt onder meer waar geregeld is dat de waarde van het uit te ruilen nabestaandenpensioen voor iedere deelnemer, ongeacht burgerlijke staat gelijk is. Dit vloeit voort uit de formulering van artikel 2b. Indien in een pensioenregeling nabestaandenpensioen is opgenomen, dient voor iedere deelnemer een financiële voorziening voor het nabestaandenpensioen te worden gemaakt, ongeacht de burgerlijke staat. Voor de toekomst zal derhalve ook voor iedere alleenstaande of samenwonende deelnemer geld gereserveerd dienen te worden.».

De tweede zin van de vierde alinea luidde: «Voorts is artikel 32a (onderdelen D,E,F) in technische zin afgestemd op het voorstel van wet wijziging PSW in verband met toezicht, verbod op uitstelfinanciering en waardeoverdracht.

Na de 7e alinea is een alinea toegevoegd.

2.1. Algemeen

De vijfde zin luidde: «De achtergrond van dit artikel is dat op deze manier gelijke behandeling naar burgerlijke staat wordt bereikt.». Na deze zin zijn twee zinnen toegevoegd.

2.2. Alleen nabestaandenpensioen met een opbouwkarakter

Het begin van de eerste zin luidde: «De regering is van mening dat...». Voor de eerste zin is een zin toegevoegd.

2.5. Instemming partner

De derde zin luidde: «Overigens is het zo dat als de ongehuwde deelnemer geen ongehuwd samenwonende partner heeft aangemeld bij de pensioenuitvoerder, de pensioenuitvoerder er van kan uitgaan dat er geen partner is.».

3.1. Gelijke uitkeringen

De tweede zin van de derde alinea luidde: «Het hanteren van sekseneutrale actuariële factoren wekt de schijn dat er bij aanvullende pensioen geen onderscheid is in de behandeling is in de behandeling van mennen en vrouwen.».

De eerste zin van de vierde alinea luidde: «Naast het kostenverhogend effect zij gewezen op het feit dat er geen noodzaak bestaat tot een dergelijk vergaand voorschrift.».

3.2. Europese juridische context

Het begin van de eerste zin luidde: « In Europees verband is artikel 119..».

3.3. Reikwijdte voorschrift gelijke uitkeringen

De vierde zin luidde: «In paragraaf 3.4. wordt ingegaan op de voorwaarden waaraan voldaan moet worden bij de vaststelling van de uitruilfactoren ten behoeve van de gelijke uitkering bij de keuzemogelijkheden en de afkoop.». De laatste twee zinnen luidden: «Wat betreft de beschikbare premieregelingen is thans geregeld dat de werknemerspremie voor mannen en vrouwen gelijk dienen te zijn, alsook de werkgeverspremie. Een uitzondering op de verplichting tot gelijke werkgeverspremies is in beschikbare premieregelingen mogelijk indien en voorzover beoogd wordt de uitkeringen van mannen en vrouwen meer op elkaar af te stemmen.».

3.3.1. Beschikbare premieregelingen

De een na laatste zin luidde: «Dit laat onverlet dat gekozen kan worden voor het hanteren van sekseneutrale actuariële factoren bij de inkoop van pensioen.».

3.3.5. Beroepspensioenen

De laatste zin luidde: «Hiertoe is in artikel 12c een vierde lid toegevoegd, waardoor de bepaling van het huidige artikel 12c voor de beroepsgenoten van toepassing blijft.»

3.3.6. Waardeoverdracht

De eerste zin luidde: «In het huidige artikel 32a PSW zijn alle vormen van vrijwillige waardeoverdracht geregeld: de individuele en collectieve waardeoverdracht, zowel intern als extern.».

Het begin van de derde zin luidde: «Onder externe waardeoverdracht....».

Het begin van de vierde zin luidde: «Interne waardeoverdracht....».

De vijfde zin luidde: «Dit ondedeel van het huidige artikel 32a is de basis voor de uitvoering van o.a. artikel 2b.».

De zevende zin luidde: «Bezien is in hoeverre het voorschrift tot gelijke uitkering van toepassing zou moeten zijn op externe waardeoverdracht.».

Het begin van de negende zin luidde: «Bij externe waardeoverdracht..».

De laatste zin luidde: «Omdat het gelijke beloningsbeginsel niet van toepassing is op externe waardeoverdracht en de in de praktijk optredende verschillen bovendien niet opgelost worden door het onder de reikwijdte brengen van het voorschrift van gelijke uitkering, wordt geconcludeerd dat er geen aanleiding is tot aanpassing van de bestaande regeling voor de externe waardeoverdracht.».

3.4. Ruilvoet

De kop van deze paragraaf luidde: «Uitruilfactoren».

De vierde en vijfde zin luidden: «Dat betekent dat de gelijkwaardigheid van de totale aanspraken het uitgangspunt wordt in plaats van individuele actuariële gelijkwaardigheid. Aldus kan een sekseneutrale ruilvoet worden vastegeste, zodat mannen en vrouwen na bijvoorbeeld uitruil of vervroeging dezelfde uitkering ontvangen.».

De zevende zin luidde: «In de algemene maatregel van bestuur zullen regels worden gesteld waarmee wordt gewaarborgd dat er een rechtvaardige financiële verhouding bestaat tussen bijvoorbeeld de in te ruilen aanspraken op nabestaandenpensioen en de daarvoor te verkrijgen extra aanspraken op ouderdomspensioen.».

De laatste alinea is toegevoegd.

4. Algemene wet gelijke behandeling

De tweede en derde zin van de vierde alinea luidden: «Artikel 2b beoogt, zoals eerder aangegeven, iedere deelnemer het recht te geven het nabestaandenpensioen uit te ruilen voor ouderdomspensioen. Hierbij is niet relevant of een pensioenregeling een partnerpensioen bevat, want er dient voor iedere deelnemer een financiële voorziening te zijn in verband met dit recht.». De laatste alinea luidde: «Het wijzigingen van deze bepaling leidt ertoe dat onderscheid naar burgerlijke staan met betrekking tot pensioenvoorzieningen niet langer geoorloofd zal zijn voor de toekomstige opbouw van pensioenaanspraken.».

De één na laatste alinea is geschrapt.

5. Verhouding AWGB/WGB/PSW

De vierde zin luidde: «Voor de volledigheid zij vermeld dat de WGB slechts ziet op onderscheid tussen mannen en vrouwen.». De tweede alinea is verplaatst en opgenomen als vierde zin.

6. Eerbiedigende werking

De eerste zin luidde: «Het recht op uitruil van nabestaandenpensioen in ouderdomspensioen (2b en het voorschrift tot gelijke uitkeringen voor mannen en vrouwen, zoals neergelegd in artikel 32ba en de WGB, hebben eerbiedigende werking (of, zoals in de eerder genoemde brieven geformuleerd: geen terugwerkende kracht, omdat de verwachtingen omtrent aanspraken die zijn opgebouwd vóór het tijdstip van inwerkingtreding worden geëerbiedigd.».

7.1. Macro-economische kostenaspecten

De derde zin van de één na laatste alinea luidde: «De nabestaanden van vrouwen – mannen hebben immers een kortere resterende levensverwachting;».

Artikelsgewijs

In de toelichting op artikel I, onderdeel A, eerste lid zijn in de derde alinea de laatste twee zinnen geschrapt.

In de toelichting op artikel I, onderdeel A, vierde lid (oorspronkelijk het derde lid) zijn aan de laatste alinea twee zinnen toegevoegd.

In de toelichting op artikel I, onderdeel I, (oorspronkelijk onderdeel G) luidde de eerste zin: «Na de regelingen betreffende individuele en collectieve waardeoverdrachten in de artikelen 32a en 32b wordt in artikel 32ba, onderdeel b, de bevoegdheid van pensioenfondsen om pensioen of aanspraken» De eerste zin van de derde alinea luidde: «Afkoop op grond van artikel 32ba, onderdeel b, is toegestaan in het geval dat de werknemer in dienst blijft bij dezelfde werkgever maar bijvoorbeeld binnen dezelfde onderneming een andere functie gaat vervullen waardoor hij onder de werkingssfeer van een andere pensioenregeling gaat vallen (individueel).» De achtste alinea van deze toelichting is vervangen.

In de toelichting op artikel II luidden de laatste twee zinnen van de tweede alinea: «Ten aanzien van deze regelingen wordt voorgeschreven dat die geldelijke bijdragen met betrekking tot aanspraken die worden opgebouwd met ingang van de datum van inwerkingtreding van dit artikel zodanig worden vastgesteld dat de omvang van de pensioenen voor mannen en vrouwen zo veel mogelijk worden gelijk getrokken. Dit voorschrift is niet van toepassing op aanspraken op pensioen die vóór de datum van inwerkingtreding van dit artikel zijn opgebouwd.»

In de toelichting op artikel II luidde de vierde alinea over het vierde lid (thans het derde lid): «Het vierde lid van dit artikel heeft betrekking op pensioenregelingen van beroepsgenoten. Inhoudelijk leidt dit artikellid – anders dan de pensioenregelingen voor werknemers – niet tot een wijziging ten opzichte van de huidige situatie. Dat betekent dat de uitkeringen voor mannen en vrouwen in beschikbare premieregelingen en bij uitruil van pensioensoorten niet gelijk hoeven zijn. In verband met de wijzigingen ten opzichte van de regelingen voor werknemers, is de regeling voor beroepsgenoten nu in een afzonderlijk artikellid ondergebracht.»

In de toelichting op artikel II luidde de vijfde alinea: «Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld omtrent de wijze waarop de pensioenen zo veel mogelijk kunnen worden gelijk getrokken door middel van geldelijke bijdragen die voor mannen en vrouwen verschillend worden vastgesteld. Deze regels zullen onder andere bepalen op welke wijze de premieverschillen voor mannen en vrouwen bepaald dienen te worden, voorzover geen gelijke uitkering wordt gegarandeerd.»

In de toelichting op artikel II luidde de laatste alinea: «Geconcludeerd moet worden dat het gelijk trekken of onderling aanpassen van pensioenprestaties voor beide geslachten rechtvaardigt dat onderscheid naar geslacht wordt gemaakt bij de vaststelling van de premies of geldelijke bijdragen. Het maken van gerechtvaardigd onderscheid is niet in strijd met de artikelen 646 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek en 1a en 12b van de Wet gelijke behandeling van mannen en vrouwen. Het voorgesteld artikel 12c is dan ook geheel in overeen-stemming met deze artikelen alsmede met artikel 119 van het EG verdrag betreffende het beginsel van gelijke beloning.

Naar boven