nr. 33
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
's-Gravenhage, 9 april 2003
Bijgaand doe ik u toekomen het rapport «betreffende het onderzoek
naar het gebruik van sekseneutrale sterftetafels in het buitenland en invoering
van sekseneutrale tarieven voor aanvullende pensioenen in Nederland»1. Dit rapport omvat de resultaten van het onderzoek naar
de mogelijkheid en wenselijkheid van landelijke sekseneutrale tarieven en
sterftetafels in Nederland. Het onderzoek is uitgevoerd ter uitvoering van
de motie van de leden Schimmel en van Zijl (Kamerstukken II 1999/2000, 26 711,
nr. 32). In deze motie is het kabinet verzocht om ten behoeve van de gelijke
behandeling van deelnemers in pensioenregelingen ongeacht geslacht, de mogelijkheden
van unisekstarieven in Nederland te verkennen, en indien de resultaten van
deze verkenning daar aanleiding toe geven, de invoering daarvan te bevorderen.
Het onderzoek naar de mogelijkheid en wenselijkheid bestaat uit twee delen.
Het eerste deel betreft een onderzoek naar de mate waarin en de wijze waarop
in de Europese Unie en in relevante landen buiten de Europese Unie unisekstarieven
worden gebruikt. Het tweede deel betreft een theoretische studie naar de mogelijkheden
tot invoering van sekseneutrale tarieven in Nederland en de effecten daarvan.
Het kabinet is van mening dat de resultaten van dit onderzoek geen aanleiding
vormen om op dit moment over te gaan tot invoering van landelijke sekseneutrale
tarieven of landelijke sekseneutrale sterftetafels. Het kabinet heeft daarvoor
twee overwegingen.
Dat betreft in de eerste plaats het feit dat uit het onderzoek naar de
mate waarin en de wijze waarop in de Europese Unie en in relevante landen
buiten de Europese Unie sekseneutrale tarieven en/of sterftetafels worden
gebruikt, blijkt dat de tijd internationaal gezien nog niet rijp is voor landelijke
sekseneutrale tarieven of sterftetafels. In veel landen bestaan weliswaar
wettelijke regels met betrekking tot de gelijke behandeling van mannen en
vrouwen in collectieve pensioenregelingen, maar heeft dat niet
geleid tot het hanteren van landelijke sekseneutrale tarieven of sekseneutrale
sterftetafels.
De tweede overweging van het kabinet betreft het feit dat uit het onderzoeksrapport
kan worden opgemaakt dat de invoering van landelijke sekseneutrale tarieven
of sterftetafels geen toegevoegde waarde heeft ten opzichte van de huidige
gelijke behandelingsvoorschriften in de Pensioen- en Spaarfondsenwet en de
Wet Gelijke behandeling mannen en vrouwen.
Gezien deze overwegingen is het kabinet van mening dat het de voorkeur
verdient om het huidige voorschrift van gelijke uitkeringen voor mannen en
vrouwen te handhaven en niet over te gaan op de invoering van landelijke sekseneutrale
tarieven of sterftetafels. Daar komt nog bij dat pas in 2005 de bepalingen
betreffende de gelijke behandeling van mannen en vrouwen uit de Wet 2b PSW
in werking treden voor beschikbare premieregelingen. Het kabinet is van mening
dat de resultaten van dit onderzoek geen aanleiding vormen om vooruitlopend
op de inwerkingtreding van de gelijke behandelingsbepalingen voor beschikbare
premieregelingen in 2005 en de evaluatie daarvan nú reeds over te gaan
tot invoering van landelijke sekseneutrale tarieven of landelijke sekseneutrale
sterftetafels.
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
M. Rutte