26 711
Wijziging van de Pensioen- en spaarfondsenwet en enige andere wetten (recht van keuze voor ouderdomspensioen in plaats van nabestaandenpensioen en gelijke behandeling van mannen en vrouwen)

nr. 29
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

's-Gravenhage, 16 juni 2000

Tijdens de plenaire behandeling van wetsvoorstel 2b PSW/gelijke behandeling (Kamerstukken II 1999/2000, 26 711) heb ik de toezegging gedaan op een aantal punten schriftelijk terug te komen voor de stemming d.d. 20 juni a.s.

Gehoord het debat over de inwerkingtredingsdatum, zeg ik u toe dat ik het wetsvoorstel – behoudens het gestelde in amendement nr. 23 – voor alle pensioenuitvoerders per 1 januari 2002 inwerking zal laten treden. Hierbij merk ik wel op dat ik mijn toezegging doe onder het voorbehoud dat ik met de sociale partners tot overeenstemming kom over de gevolgen van dit uitstel tot 1-1-2002 voor het pensioenconvenant. In de meetwijzer zijn de effecten van artikel 2b PSW meegenomen. Het zal niet zo kunnen zijn dat door een latere inwerkingtreding geen rekening behoeft te worden gehouden met de kosten die het recht op uitruil met zich meebrengt, waardoor de doelen van het convenant zonder inspanning gehaald kunnen worden. De thans beschikbare cijfers, die u op korte termijn worden aangeboden, bieden overigens geen aanleiding tot grote zorg op dit punt.

Om invulling te kunnen geven aan de wens van de Kamer omtrent inwerkingtreding van artikel 2b PSW per 1-1-2002, heb ik een nota van wijziging gemaakt, die u bijgaand aantreft (26 711, nr. 30).

In deze nota van wijziging is het volgende geregeld.

1. Het huidige artikel 2b PSW komt te vervallen, om te voorkomen dat dit per 1-1-2001 inwerking treedt.

2. Het voorgestelde artikel 2b PSW treedt in werking op bij koninklijk besluit te bepalen datum.

3. Het recht op keuze op grond van artikel 2b PSW heeft géén betrekking meer op opbouw vanaf 1-1-2001. Dit betekent dus dat het wetsvoorstel géén bepalingen meer omvat die een «terugwerkende kracht» bevatten.

4. Het recht op keuze op grond van artikel 2b PSW heeft dus alléén betrekking op de opbouw van nabestaandenpensioen vanaf de datum van inwerkingtreding, zoals bij koninklijk besluit bepaald.

Indien amendement nr. 23 van de leden Van Zijl en Schimmel wordt aangenomen zullen de bepalingen over de gelijke uitkeringen bij beschikbare premieregelingen (ongeacht of het verplichte regelingen of vrijwillige voorzieningen zijn) en afkoop van kleine pensioenen niet al per 2002 inwerking hoeven te treden. Evenals artikel 2b PSW en de overige bepalingen, treden ook deze bepalingen in werking bij koninklijk besluit. Echter, voor deze bepalingen is geen vaste datum beoogd (1-1-2002), maar een uiterste [dit indien in het amendement, zoals door de indiener in het debat verwoord, inderdaad de term «uiterlijk» wordt toegevoegd], namelijk 1 januari 2005.

De nota van wijziging in combinatie met het ingediende amendement nr. 23 leidt, indien het amendement wordt aangenomen, voor de periode 1 januari 2002 tot 1 januari 2005 tot de volgende situatie.

• Per 1-1-2002 bestaat het recht om de vanaf 1-1-2002 op te bouwen aanspraken op nabestaandenpensioen uit te ruilen voor ouderdomspensioen. Deze uitruil en andere vormen van uitruil dienen sekseneutraal te geschieden.

• Bij een beschikbare premieregeling hoeft de uitruil over de opbouw van nabestaandenpensioen in de periode 2002–2005 echter nog niet op sekseneutrale wijze plaats te vinden. Sekseneutrale uitruil geldt pas vanaf (uiterlijk) 1-1-2005.

• Het voorschrift tot gelijke uitkeringen bij beschikbare premieregelingen en bij afkoop zal ook pas vanaf (uiterlijk) 1-1-2005 gaan gelden.

De consequentie van mijn toezegging omtrent de inwerkingtreding per 2002 is dat amendement nr. 18 van het lid Balkenende overbodig is geworden. Immers, ik zeg u toe dat er per 1-1-2002 sprake zal zijn van een inwerkingtreding die voor alle pensioenuitvoerders hetzelfde is.

Tevens bestaat aan het amendement nr. 21 van het lid Balkenende betreffende het schrappen van het recht op keuze op grond van artikel 2b PSW over de periode van opbouw van nabestaandenpensioen vanaf 2001 geen behoefte meer. Door de nota van wijziging is van uitruil over perioden van arbeid, die liggen vóór inwerkingtreding van dit artikel, geen sprake meer.

Naar aanleiding van amendement nr. 27, ter vervanging van nr. 22 van de leden Blok en Schimmel merk ik op dat aanvaarding van dit amendement zal inhouden dat door het daarin voorgestelde artikel V (de wijziging van artikel IVb, eerste lid) het recht op keuze op grond van artikel 2b PSW, anders dan lijkt te worden beoogd, toch weer betrekking zal hebben op de opbouw van nabestaandenpensioenaanspraken die vanaf 1 januari 2001 zijn opgebouwd. Wettechnisch is dit bij nota van wijziging niet op te lossen.

Naast de uitwerking van de discussie over de datum vanaf wanneer het recht op uitruil, respectievelijk het recht op gelijke uitkeringen geëffectueerd wordt, wil ik ook nog ingaan op een ander onderwerp dat uitgebreid aan de orde is gesteld, nl. het «shoppen». En meer specifiek op het amendement nr. 13 van het lid Schimmel, zoals dat inmiddels vervangen is door amendement nr. 26 van de leden Schimmel en Blok.

Het systeem van het wetsvoorstel is als volgt.

In het wetsvoorstel is tussen de artikelen 32a en 32ba PSW een scheiding aangebracht. Artikel 32a PSW gaat over waardeoverdracht bij wisseling van dienstbetrekking.

Artikel 32ba PSW gaat over waardeoverdracht terwijl de deelnemer bij dezelfde werkgever blijft. Dat laatste is bijvoorbeeld het geval bij uitruil op grond van artikel 2b PSW, maar ook bij het «shoppen». De scheiding tussen de artikelen zorgt ervoor dat het duidelijk is wanneer de waardeoverdracht op sekseneutrale wijze dient te geschieden.

In het amendement 26 van de leden Schimmel en Blok is geen rekening gehouden met deze scheiding tussen de artikelen, hetgeen tot gevolg heeft dat waardeoverdracht op grond van artikel 32a mogelijk is bij wisseling van dienstbetrekking, maar ook wanneer de deelnemer bij dezelfde werkgever blijft. Dit leidt ertoe dat men bijvoorbeeld bij uitruil en bij het «shoppen» naar eigen goeddunken van de pensioenuitvoerder kan kiezen voor waarde-overdracht op grond van artikel 32a of artikel 32ba.

Dat is echter niet de bedoeling, omdat artikel 32ba de voorwaarde kent dat de waarde-overdracht sekseneutraal moet geschieden, terwijl artikel 32a deze voorwaarde niet kent. Door als pensioenuitvoerder de waardeoverdracht via artikel 32a – zoals voorgesteld in amendement nr. 26 – te laten lopen, kan deze onder de voorwaarde dat de waardeoverdracht sekseneutraal moet geschieden uit. Het amendement heeft dus, waarschijnlijk onbedoeld, het effect dat de gelijke behandelingsvoorschriften kunnen worden ontlopen.

Het amendement is bovendien overbodig. Immers zoals ik ook al mondeling heb aangegeven wordt namelijk in het wetsvoorstel «de Aanpassingswet IB 2001» dat 13 juni jl. is ingediend bij de Tweede Kamer, precies geregeld hetgeen de indieners van het amendement beogen. In dit wetsvoorstel worden via het vehikel van de Aanpassingswet IB 2001 de bepalingen over de waardeoverdracht in de PSW gewijzigd. En in dit wetsvoorstel wordt wel rekening gehouden met de scheiding tussen de artikelen.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

J. F. Hoogervorst

Naar boven