26 699
Railveiligheid

nr. 9
BRIEF VAN DE MINISTER VAN VERKEER EN WATERSTAAT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 14 november 2006

Hierbij bied ik u aan de onderzoeksrapporten van de Inspectie Verkeer en Waterstaat inzake de «spoorspattingen» bij Zwammerdam en Landgraaf op respectievelijk 30 juni en 1 juli 2006 (bijlagen 1 en 2, kenmerken RV-06U0426 en RV-06U0427).1 In deze brief informeer ik u over de naar aanleiding van beide onderzoeken vastgestelde tekortkoming, mijn reactie daarop en het nog uit te voeren onderzoek naar de overige meldingen van spoorspattingen tijdens de afgelopen zomerperiode. Tevens ga ik in op de Veiligheidsagenda van ProRail.

Directe oorzaak van de ontsporingen op 30 juni en 1 juli 2006 bij Zwammerdam en Landgraaf is een slinger in het spoor onder invloed van het warme zomerweer (> 25°C), zogenaamde «spoorspattingen». Deze spoorspattingen ontstaan door een combinatie van door het warme weer, te hoog oplopende drukspanning in de spoorstaven en onvoldoende zijdelingse weerstand van het ballastbed.

Het onderzoek van de Inspectie Verkeer en Waterstaat naar beide spoorspattingen heeft geleid tot de conclusie van de Inspectie VenW dat Prorail in dit geval onvoldoende haar zorgplicht in acht heeft genomen. De Inspectie baseert dit op de volgende aspecten:

• De kwaliteit van de relatie tussen ProRail en de procescontractaannemers;

• De wijze van omgang met werkvoorbereiding, in het bijzonder met het aspect risicoanalyses;

• Het onvoldoende signaleren van potentieel gevaarlijke situaties;

• De veilige berijdbaarheid van de infrastructuur is niet onder alle omstandigheden gegarandeerd geweest.

Conform het advies van de Inspectie Verkeer en Waterstaat zal ik de directie van ProRail vragen adequate maatregelen te nemen met betrekking tot de bevindingen van de Inspectie. In reactie op de bijgevoegde rapporten heeft Prorail aangegeven destijds direct maatregelen te hebben genomen, waaronder het afgeven van snelheidsbeperkingen, het stilleggen van ballastroerende werkzaamheden en een extra schouw van het spoor om risico’s te beperken.

Daarnaast is inmiddels bekend dat Prorail onder andere naar aanleiding van de ontsporingen een zogeheten Veiligheidsagenda heeft opgesteld (zie bijlage 3)1. In deze veiligheidsagenda worden de veiligheid in de keten, een intensiever risicomanagement, een betere handhaving geadresseerd en tijd gevraagd voor het uitvoeren van werkzaamheden. Thema’s die wat mij betreft de goede zijn. Deze veiligheidsagenda zal dit jaar verder uitgewerkt worden in een Plan van Aanpak. Ik heb mijn Inspectie gevraagd de maatregelen zoals opgenomen in de Veiligheidsagenda Prorail 2007–2008 en zoals die nader zullen worden uitgewerkt in een Plan van Aanpak te toetsen op hun adequaatheid en de realisatie ervan te monitoren.

Verder zal de Inspectie Verkeer en Waterstaat aanvullend onderzoek uitvoeren naar de achtergronden van het verschijnsel spoorspattingen. In de juli maand werden 285 «vermeende» spoorspattingen gemeld, waarvan uiteindelijk 143 een daadwerkelijke vervorming van het spoor bleken te zijn. Doel van het onderzoek is vast te stellen of dit aantal spoorspattingen uitzonderlijk hoog is en – als dit zo is – wat daarvoor een verklaring kan zijn. De rapportage van de resultaten van het aanvullend onderzoek wordt in het eerste kwartaal van 2007 opgeleverd.

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

K. M. H. Peijs


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven