26 699
Railveiligheid

nr. 1
BRIEF VAN DE MINISTER VAN VERKEER EN WATERSTAAT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

's-Gravenhage, 20 augustus 1999

Hierbij doe ik u toekomen de Kadernota Railveiligheid waarin het beleidskader is geformuleerd voor de veiligheid van het vervoer van reizigers en goederen over zowel de spoorwegen als de regionale en lokale tramwegen. De Kadernota geeft mijn visie weer op de veiligheid van het railvervoer in Nederland, nu en in de komende jaren en op de rol van de diverse actoren die (naast de rijksoverheid) betrokken zijn bij het railvervoer.

De directe aanleiding voor het herformuleren van het beleidskader is gelegen in de veranderde rol van de rijksoverheid in het spoorbestel. Na de verzelfstandiging van de NS in 1995 is de rijksoverheid verantwoordelijk voor het beleid ten aanzien van de railinfrastructuur, de toewijzing van capaciteit op het spoorwegnet en de veiligheid van het railvervoer.

Daarnaast nopen andere ontwikkelingen ertoe een helder beleidskader te hebben voor de railveiligheid, zoals: de ontwikkeling van hogesnelheidstreinen en andere innovatieve vervoersconcepten de (light-rail), de toename van het aantal reizigers met het openbaar vervoer en de ontwikkelingen naar internationale beveiligings- en beheersingssystemen voor het railverkeer.

Bij de visie-ontwikkeling op railveiligheid is een analyse gemaakt van de huidige situatie gebaseerd op de ongevallenhistorie van de doelgroepen van het railveiligheidsbeleid, te weten: de reizigers, het personeel, de overweggebruikers, de omwonenden en de passanten. Van al deze «risicodragers» is een beschouwing van het veiligheidsniveau opgenomen en is per risicogroep aangegeven welke instrumenten worden ingezet om het veiligheidsniveau te handhaven respectievelijk te verbeteren.

In de Kadernota is uiteraard ook mijn beleid opgenomen ten aanzien van de verbetering van de overwegveiligheid. Recent heb ik u het rapport gezonden van het openbaar onderzoek door de Spoorwegongevallenraad naar het overwegongeval in Weert op 13 juli 1998.

De aanbevelingen van de Spoorwegongevallenraad wil ik nog in samenhang bezien met het door mij voorgestane overwegenbeleid. Mijn standpunt over de aanbevelingen zal ik u vóór de behandeling van de Kadernota toezenden.

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

T. Netelenbos

Naar boven