26 696
Wijziging van de Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993 teneinde richtlijn nr. 98/78/EG van het Europese Parlement en de Raad van de Europese Gemeenschappen van 27 oktober 1998 betreffende het aanvullend toezicht op verzekeringsondernemingen in een verzekeringsgroep (PbEG L 330) te verwerken

nr. 5
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 17 november 1999

De leden van de PvdA-fractie vragen in welke mate er sprake is van overlapping met het bestaande samenwerkingsprotocol DNB/Verzekeringskamer, en met de Raad van Financiële Toezichthouders

Doel van de richtlijn en daarmee van het onderhavige wetsvoorstel is het versterken van het instrumentarium van de toezichthoudende autoriteit op verzekeraars die deel uitmaken van een verzekeringsgroep. De reikwijdte van het door de Verzekeringskamer uitgeoefende toezicht op individuele verzekeraars wordt daarmee verbreed tot de gehele verzekeringsgroep waarvan een verzekeraar deel uitmaakt, zonder dat de groep zelf onder toezicht wordt gesteld.

In de huidige toezichtspraktijk wordt van de grotere Nederlandse verzekeraars die deel uitmaken van een groep door de Verzekeringskamer reeds een aangepaste solvabiliteitsberekening verlangd die overeenkomt met de berekening die met deze richtlijn in de gehele Europese Unie wordt ingevoerd. De Nederlandse praktijk wordt door implementatie van richtlijn 98/78/EG (hierna: de richtlijn) dus verbreed tot de gehele EU waar dergelijke aanvullende berekeningen minder gebruikelijk zijn. Aldus wordt bijgedragen aan een level playing field binnen de EU tussen verzekeraars die deel uitmaken van een groep.

Het bestaande samenwerkingsprotocol DNB/Verzekeringskamer (hierna: het Protocol) bevat bepalingen ten aanzien van de wijze waarop genoemde toezichthouders toezien op verschillende soorten financiële instellingen (banken, verzekeraars) die opereren binnen een financieel conglomeraat. Van overlapping tussen regelgeving voortvloeiend uit enerzijds het onderhavige wetsvoorstel en anderzijds het Protocol is geen sprake. Laatstbedoelde regelgeving vormt veeleer een aanvulling op de bepalingen die zullen gaan gelden voor verzekeraars in een verzekeringsgroep.

In het kader van de Raad van Financiële Toezichthouders (RFT) geven de toezichthouders naast hun individuele sectorale verantwoordelijkheid hetzij jegens een individuele juridische entiteit, hetzij – bij voorbeeld op grond van dit wetsvoorstel – voor een verzekeringsgroep, invulling aan hun verantwoordelijkheid voor sectoroverstijgende toezichtsvraagstukken. In dat verband zullen zij afspraken maken over bij voorbeeld de informatieverstrekking door onder toezicht staande instellingen aan afnemers van financiële diensten en de toetsing van de betrouwbaarheid van personen die het beleid van onder toezicht staande instellingen bepalen of mede bepalen. Voorts zullen de toezichthouders in het kader van de Raad een identieke verantwoordelijkheid krijgen voor de sectoroverstijgende aspecten van het bedrijfseconomische toezicht op conglomeraten. Tenslotte kunnen nieuwe ontwikkelingen als elektronische financiële dienstverlening in het kader van de RFT slagvaardig worden aangepakt. Het spreekt vanzelf dat de toezichthouders bij het invullen – in het kader van de RFT – van hun verantwoordelijkheid voor sectoroverstijgende toezichtsvraagstukken, reeds bestaande regelgeving mede in beschouwing zullen nemen.

De leden vragen of een schatting gemaakt kan worden van de extra kosten voor de kleinere in groepsverband opererende verzekeraars.

De extra kosten die voor de kleinere in groepsverband opererende verzekeraars voortvloeien uit de eisen ingevolge de voorgestelde wetgeving zullen vooral betrekking hebben op de arbeidstijd die gekwalificeerde werknemers zullen moeten besteden om de vereiste rapportages samen te stellen. De omvang van een dergelijke rapportage is afhankelijk van de hoeveelheid en de complexiteit van de intragroepsrelaties die bestaan tussen groepsonderdelen en de opzet van het administratieve systeem. Het Verbond van Verzekeraars schat de extra arbeidstijd voor kleinere groepsverzekeraars op twee mensdagen per jaar.

Hebben deze leden goed begrepen dat het Besluit aanvullend toezicht op verzekeraars nog moet verschijnen? Wanneer kunnen zij dat tegemoet zien?

Het concept Besluit aanvullend toezicht verzekeraars in een verzekeringsgroep is als bijlage 3 bij de memorie van toelichting van het onderhavige wetsvoorstel opgenomen. Er wordt naar gestreefd het Besluit gelijktijdig met de wet in werking te laten treden.

De leden van de PvdA-fractie vragen zich voorts af of het wenselijk is dat het begrip «passende maatregelen» niet nader gekwalificeerd wordt. Is het juist dat hiermee een zekere speelruimte voor de toezichthouder ontstaat? Kan de regering ingaan op de vraag of dit niet strijdig is met het uitgangspunt van een «level playing field»?

Het begrip «passende maatregelen» is rechtstreeks overgenomen uit de richtlijn. Dit begrip is bewust niet nader geconcretiseerd om de toezichthouder de ruimte te geven zo adequaat mogelijk op concrete situaties in te spelen. Het nader kwalificeren van het begrip c.q. het geven van concrete voorbeelden houdt het gevaar in zich van een limitatieve opsomming en daarmee van een beperking van de mogelijkheden om het toezichtsinstrumentarium adequaat in te zetten. Een en ander laat onverlet dat gelijke gevallen gelijk dienen te worden behandeld.

De leden van de VVD-fractie stelden de volgende vragen.

Artikel 69c

Waarom is het mogelijk dat aanvullend toezicht ook op financiële conglomeraten van toepassing kan zijn. Is dit in overeenstemming met de beleidsdoelstellingen van de «institutionele vormgeving van het toezicht op de financiële sector» en sectoroverschrijdend toezicht?

Bepalingen inzake informatieverstrekking aan de verzekeringstoezichthouder ten behoeve van het aanvullend toezicht strekken zich uit tot de gehele groep, ongeacht de samenstelling daarvan. Een dergelijke groep kan dus ook een financieel conglomeraat betreffen. De berekening van de aanvullende solvabiliteit is evenwel gericht op een verzekeringsgroep. Om deze berekening te kunnen maken, is informatie benodigd inzake de intragroepsrelaties met andere onder sectoraal toezicht staande onderdelen van de groep.

Het onderhavige wetsvoorstel sluit aan op de beleidsdoelstellingen van de institutionele vormgeving van het toezicht, maar vanuit een andere invalshoek. Dankzij het wetsvoorstel ontstaat een wettelijke verplichting voor verzekeringsgroepen om de solvabiliteit van de verzekeringsgroep te berekenen. Het Protocol voorziet erin dat de solvabiliteit van het financiële conglomeraat in het toezicht wordt betrokken.

Artikel 69d

In dit artikel wordt gesteld dat de Verzekeringskamer geen rekening hoeft te houden met ondernemingen met zetel buiten de Unie voor welke wettelijke belemmeringen bestaan om de nodige informatie ten behoeve van het aanvullend toezicht te verstrekken. Is dit in de praktijk ook het geval, zo vragen deze leden. Zo ja, kan de regering dan toelichten in welke gevallen dit zich voordoet en welke de consequenties kunnen zijn?

In de praktijk is de Verzekeringskamer nog niet met dergelijke gevallen geconfronteerd. Gezien de toenemende mondialisering van de financiële sector is het evenwel denkbaar dat dergelijke gevallen zich in de toekomst zullen voordoen. In dat geval zou dit aanleiding kunnen zijn voor de Verzekeringskamer om extra nauwgezet toe te zien op die groepsonderdelen die wel onder toezicht staan. In voorkomende gevallen zou bij voorbeeld kunnen worden besloten de boekwaarde van een onderneming waarover geen of weinig informatie beschikbaar is geheel of gedeeltelijk in mindering te brengen op de vermogensbestanddelen die in aanmerking komen voor de berekening van de aangepaste solvabiliteit van de onder toezicht staande groepsverzekaar.

Artikel 69e

Is de geformuleerde tekst over de gewenste overeenstemming tussen de verschillende toezichthouders niet te verblijvend? Het is nu mogelijk, zo merken deze leden op, dat één onderneming te maken krijgt met verschillende toezichthouders die allemaal het aanvullend toezicht uitoefenen. Wat is de mening van de regering betreffende het aanscherpen van de bepaling dat de verschillende toezichthouders overeenstemming moeten bereiken over de vraag wie het aanvullend toezicht uitoefent?

De tekst van artikel 69e is inderdaad open geformuleerd. Ook hier is nauw aangesloten bij de tekst van de richtlijn. De tekst van de richtlijn en derhalve ook van artikel 69e is bewust niet nader geconcretiseerd. In een nog uit te werken samenwerkingsprotocol tussen de betrokken toezichthouders zal nader invulling wordt gegeven aan de procedure waarin de toezichthouders in onderling overleg afspreken wie in een concrete situatie de primair verantwoordelijke of coördinerende toezichthouder is. Onder leiding van de Verzekeringskamer wordt momenteel door de EU-toezichthouders gewerkt aan de vormgeving van bovengenoemd protocol.

Artikel III

De leden van de VVD-fractie vragen tenslotte of het genoemde tijdspad ook voor de in het algemeen deel onder punt 4 genoemde kleinere, in groepsverband opererende, verzekeraars een reëel haalbaar tijdspad is.

Desgevraagd heeft het Verbond van Verzekeraars aangegeven geen specifieke problemen te voorzien voor de Nederlandse verzekeringsgroepen met betrekking tot de tijdige naleving van de uit het onderhavige wetsvoorstel voortvloeiende verplichtingen. Daarbij zij overigens aangetekend dat het tijdpad rechtstreeks voortvloeit uit de bepalingen terzake in de richtlijn.

De Minister van Financiën,

G. Zalm

Naar boven