26 695 Voortijdig school verlaten

Nr. 70 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 11 mei 2010

Binnen de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap1, hebben enkele fracties de behoefte om vragen en opmerkingen voor te leggen over de brief van voormalig staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, mw. Dijksma, d.d. 29 januari 2010 inzake de aanbieding van het onderzoek naar het aantal thuiszitters in de leeftijd van 5 tot 18 jaar in het schooljaar 2008–2009 (Kamerstuk 26 695, nr. 66). Bij brief van 11 mei 2010 heeft de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, deze beantwoord. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie,

Van Bochove

Adjunct-griffier van de commissie,

Bošnjaković-van Bemmel

Inhoudsopgave

I

Vragen en opmerkingen uit de fracties

2

Resultaten van het thuiszitteronderzoek

3

Huidige maatregelen voor thuiszitters

3

Aanvullende maatregelen voor thuiszitterproblematiek

5

Motie Spekman

5

II

Reactie van de minister

6

I Vragen en opmerkingen uit de fracties

De leden van de CDA-fractie merken op dat thuiszitten zowel symptoom als voorbode van veel ellende is en dat het daarom serieus moet worden genomen. Wegblijven van school mag niet leiden tot wegblijven uit de maatschappij.

De leden hebben daarom met enige teleurstelling kennisgenomen van de brief van voormalig staatssecretaris, mw. Dijksma. De voorgestelde maatregelen vinden deze leden weinig concreet te noemen, of vertonen een erg vrijblijvend karakter. Ze spreiden daarmee een gebrek aan urgentiegevoel tentoon. Zo wordt door de voormalig staatssecretaris in haar brief gesteld dat de belangrijkste doelstelling «het gesprek tussen onderwijs, leerplicht, Regionaal Meld- en Coördinatiepunt (RMC), gemeenten en partners uit de (jeugd)zorg verder op gang te brengen» is. Een verdere uitwerking daartoe ontbreekt echter. Wat zijn concrete stappen die de minister wenst te zetten en wanneer wil hij dat doen, zo vragen de leden.

De leden van de PvdA-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de voormalig staatssecretaris inzake het onderzoek naar het aantal thuiszitters in de leeftijd van 5 tot 18 jaar in het schooljaar 2008–2009. De leden constateren dat de observaties die zij vijf jaar eerder hebben gedaan in het manifest van de PvdA-fractie «Geen kind tussen wal en schip» (2005), waarbij ook al een cijfer van 2500 thuiszitters werd genoemd, jammer genoeg nog steeds tot de praktijk van alledag behoren. Het is voor deze leden onacceptabel dat voor leerlingen die extra zorg en ondersteuning behoeven, er nog steeds sprake is van wachtlijsten en van thuiszitten. De leden hebben daarom nog enkele vragen over de brief. De leden zien het als een positieve ontwikkeling dat meer gemeenten hebben meegewerkt aan het onderzoek van Ingrado, vereniging voor leerplicht en RMC, om beter inzicht te krijgen in het aantal thuiszitters. De leden constateren dat op deze wijze nog beter de ernst en de problematiek van thuiszitters in beeld is gebracht.

De leden van de SP-fractie zijn blij met de aandacht voor de problemen rond thuiszitters. Iedere jongere verdient een plek op school en thuiszitten moet te allen tijde voorkomen worden. Wanneer dat wel gebeurt, is het zaak een jongere zo snel mogelijk weer op school te krijgen.

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de brief van de voormalig staatssecretaris over het onderzoek naar thuiszitters, schooljaar 2008–2009. De leden zijn in het algemeen van mening dat de thuiszittersproblematiek zo omvangrijk en complex is dat deze vraagt om een stevige aanpak. Het onderzoek dat uitgebreider is dan vorig jaar kan hiertoe een belangrijke aanzet geven. Het is belangrijk om te onderkennen dat thuiszitten vele achtergronden kan hebben. Gedragsproblemen of psychische problemen spelen soms een rol. Ook kan een moeilijke thuissituatie een rol spelen. Het komt voor dat kinderen van school gestuurd worden en er geen plek meer voor ze is. Ouders staan er met hun kind alleen voor. De leden vinden dat er voor ieder kind een passende oplossing gevonden moet worden. Het moto van deze leden is: geen kind een dag van school. Deze leden hebben aanleiding gezien tot het stellen van de volgende vragen.

Resultaten van het thuiszitteronderzoek

De leden van de SP-fractie merken allereerst op dat de opmerking van een gemeente, dat er geen enkel zicht is op het aantal thuiszitters, ongerust stemt. De leden vragen of het hier om een uitzondering gaat, of dat dit vaker voorkomt. Zijn gemeenten goed op de hoogte van het aantal thuiszitters en van de mogelijkheden die zij hebben dit tegen te gaan? Zegt het iets over het functioneren van Leerplicht in die plaatsen, zo vragen de leden.

Huidige maatregelen voor thuiszitters

De leden van de CDA-fractie vragen hoe het mogelijk is dat thuiszitters gemiddeld pas na 28 dagen bekend zijn bij Leerplicht en dat meer dan 50% van de scholen hun thuiszitters meer dan een maand te laat melden. Hopelijk is de minister met deze leden van mening dat de wettelijke termijn van drie dagen gehandhaafd zou moeten worden. Voormalig staatssecretaris Dijksma stelde in dit kader terecht dat scholen verplicht zijn om verzuim te melden bij ongeoorloofde afwezigheid. Maar waarom gebeurt dit niet, dan wel veel te laat? Welke stappen is de minister voornemens te zetten om scholen te dwingen tot inachtneming van de wettelijke termijn? Is het een vreemde gedachte dat we, door een dergelijke onverschillige houding van scholen, per definitie een slecht zicht zouden kunnen hebben op het werkelijke aantal schoolverzuimers, zo vragen de leden.

De leden van de PvdA-fractie delen de opvatting van de voormalig staatssecretaris dat alles op alles gezet moeten worden om te voorkomen dat leerlingen thuis komen te zitten. Het is zorgwekkend om te zien dat thuiszitters gemiddeld pas na 28 dagen bekend zijn bij Leerplicht, terwijl volgens de Leerplichtwet na drie dagen melding zou moeten plaatsvinden. Deelt de minister de mening van de onderzoekers van Ingrado dat een snellere melding aan Leerplicht gestimuleerd moet worden? Indien dit het geval is, hoe gaat de minister gemeenten erop aanspreken om deze melding daadwerkelijk na drie dagen te laten plaatsvinden? Zijn er ook sancties verbonden aan scholen die thuiszitters te laat melden? De leden begrijpen dat in een zorg- en adviesteam (zat) de hulpverlening voor een jongere door verschillende partijen, waaronder ook Leerplicht en gemeenten, opgepakt wordt. De leden vragen wie controleert of leerplichtambtenaren hun werk goed doen. Voorts vragen de leden of gemeenten worden aangesproken als ze het niet goed doen. De leden lezen dat er een aantal initiatieven zijn opgezet, zoals Herstart, het infopunt passend onderwijs, Rebound-en Op de Railsvoorzieningen, om het aantal thuiszitters terug te dringen. De leden stellen echter vast dat er nog steeds geen sprake is van een daling van het aantal thuiszitters. Kan de minister hier een verklaring voor geven? De leden delen de opvatting dat het van belang is dat scholen en leraren beter toegerust moeten zijn om te kunnen omgaan met gedragsproblemen bij leerlingen. Uit het Ingrado onderzoek blijkt dat de voornaamste reden voor thuiszitten naast gedragsproblematiek ook psychische problematiek blijkt te zijn. De leden vragen of de minister van mening is dat scholen en leraren ook toegerust moeten zijn om te kunnen omgaan met psychische problematiek? Is de minister van mening dat leraren en scholen op dit moment voldoende toegerust zijn om hiermee om te gaan? Indien dit niet het geval is, hoe wenst de minister dit aan te pakken? De leden vragen voorts hoeveel plaatsen beschikbaar zijn bij Rebound-en Op de Railsvoorzieningen. Kan er nader gespecificeerd worden voor welke doelgroep deze voorzieningen beschikbaar is? Onderwijsconsulenten bemiddelen tussen ouders en school om voor (thuiszittende) geïndiceerde leerlingen een goede plek in het onderwijs te vinden. Deelt de minister de opvatting dat er blijkbaar onvoldoende plaatsen beschikbaar zijn voor geïndiceerde leerlingen, gezien het feit dat er dagelijks tussen de 800 en 1100 jongeren thuiszitten? De vorming van «plusvoorzieningen» zou een bijdrage kunnen leveren aan de daling van het aantal thuiszitters. De leden vragen op welke wijze de extra 60 miljoen euro verdeeld gaat worden over scholen. Deelt de minister de mening dat een ontschotting van de beschikbare middelen (AWBZ2, OCW-gelden) eveneens een bijdrage kan leveren aan de oplossing voor thuiszittersproblematiek?

De leden van de SP-fractie constateren dat de voornaamste redenen van thuiszitten, volgens het onderzoek van Ingrado, gedrags- en psychische problemen zijn. De leden willen graag weten op welke manier deze problemen een schoolcarrière in de weg staan. Gedrags- en psychische problemen komen immers bij veel meer kinderen voor dan bij de groep die valt onder de thuiszitters. Zijn de scholen niet goed genoeg uitgerust? Is de ondersteuning voor deze kinderen niet op niveau? Of gaat het om een groep die extreem moeilijk te plaatsen is? Welke zogenaamde bijredenen worden bij deze groep vooral opgegeven? Ziet de minister mogelijkheden om de situatie voor deze kinderen te verbeteren, zo vragen de leden.

De leden willen voorts weten hoe het komt dat er zoveel tijd zit tussen de begindatum van het thuiszitten en de datum waarop de melding bij Leerplicht binnenkwam. In plaats van de drie dagen die ervoor staan, duurt dit nu gemiddeld 28 dagen. Zij vragen aan de minister waar dit aan ligt. Zijn scholen traag met het doorgeven van de ongeoorloofde afwezigheid van een leerling? Zo ja, hoe komt dat? Speelt de angst voor eventuele imagoschade daarbij een rol? Kan de minister andere factoren noemen die hieraan bijdragen? Wellicht ligt de oorzaak van de lange periode bij Leerplicht. Is dat het geval? Heeft dit te maken met een capaciteitsprobleem? Kan de minister aangeven hoe hij denkt dit probleem op te lossen? Zijn er manieren waarop scholen gestimuleerd kunnen worden melding te maken, zo vragen de leden.

De leden van de VVD-fractie vragen hoe de minister de rechtspositie van ouders beoordeelt in gevallen waarin een leerling van school is gestuurd en andere scholen een leerling weigeren.

Voor leerlingen die (tijdelijk) niet in hun reguliere klas kunnen blijven, zijn er vanaf circa 2000 Rebound- en Op de Railsvoorzieningen. In het verleden is gebleken dat deze voorzieningen niet altijd voldoen aan de eisen die aan onderwijskwaliteit worden gesteld. Hoe is het momenteel gesteld met de onderwijskwaliteit op deze voorzieningen en welke beleidsaanpak wordt nog overwogen om het onderwijs in deze instellingen te verbeteren?

Vorig jaar bleek dat voor 50% van de thuiszitters geldt dat de school te laat melding maakt van verzuim. Zijn hier nieuwe cijfers van bekend? In hoeverre kan de minister al iets zeggen over de effecten van de vereenvoudigde verzuimmelding? Hoe kijkt de minister aan tegen de verantwoordelijkheid van scholen om verzuim tijdig te melden? Overweegt de minister (hardere) sancties in het geval een school het verzuim niet tijdig meldt? Zo ja, welke? Zo neen, waarom niet?

Voorts vragen de leden hoe het staat met het voornemen van de regering om thuisonderwijs te verplichten voor kinderen die vanwege een geloofsovertuiging vrijstelling hebben van de leerplicht. In het verleden overwoog de voormalig staatssecretaris wetgeving. Is de minister het met deze leden eens dat ook deze kinderen recht hebben op goed onderwijs, zo vragen zij.

Aanvullende maatregelen voor thuiszitterproblematiek

De leden van de CDA-fractie vragen of scholen thans onvoldoende werk maken van de aanpak van thuiszitterproblemen. Is dat hoe deze leden de mededeling moeten lezen dat de invoering van passend onderwijs zal bijdragen aan «het oplossen van de thuiszitterproblematiek»? En in hoeverre wordt het thuiszitten mede veroorzaakt door het ontbreken van een passend aanbod door scholen. Is het de minister bekend of in het mbo onderwijsinstellingen er voldoende in slagen om tussentijdse instroom toe te laten en te faciliteren? Is er bijvoorbeeld een effect van de tweede teldatum in het mbo te zien, niet alleen ten aanzien van het op school blijven van mogelijke uitvallers, maar juist ten aanzien van nieuwe tussentijdse instroom, zo vragen de leden.

Is de minister het met deze leden eens, dat scholen adequater moeten melden; dat alle gemeenten hun leerplichtambtenaren actief moeten inzetten bij het opsporen van thuiszitters en het bemiddelen naar een adequate onderwijsoplossing en dat onderwijsinstellingen flexibeler moeten inspelen op tussentijdse instroom? En zo ja, is de minister bereid om hiervoor de nodige stappen te zetten?

Deze leden zijn van mening dat thuiszitten serieus moet worden genomen. Wegblijven van school lijkt onschuldig, maar het kan in veel gevallen leiden tot wegblijven uit de maatschappij. Dat moeten worden voorkomen, zo menen deze leden.

De leden van de PvdA-fractie merken op dat uit het onderzoek van Ingrado blijkt dat de oplossingsrichtingen van individuele casuïstiek moeilijk te benaderen valt met een globale oplossingrichting per casus. De leden lezen uit het onderzoek van Ingrado dat deskundigen het beoordelen van individuele casuïstiek zien als «een helse klus» waarbij de onderzoekers «geschrokken zijn van de kennelijke onoplosbaarheid van de casussen» (pagina 24). De leden lezen in de brief dat de invoering van passend onderwijs zal bijdragen aan het oplossen van de thuiszittersproblematiek. De leden horen graag van de minister op welke wijze het aantal thuiszitters door invoering van passend onderwijs zal worden teruggedrongen en op welke wijze passend onderwijs voor oplossingen gaat zorgen voor de individuele casussen. Voorts vragen de leden of de minister een reactie en mogelijke beleidvoornemens wil geven op de zes aanbevelingen van het Ingrado rapport (pagina 27).

De leden van de SP-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de aanbevelingen uit het rapport van Ingrado. Zij zijn blij dat de aanbeveling om de registratie beter te laten verlopen, wordt overgenomen, zeker gezien hier in het verleden al verschillende malen op is gewezen door leden van de Tweede Kamer. Daarnaast plaatsen de leden vraagtekens bij de aanbeveling om te beginnen met overleg naar het model van de Rotterdamse actietafel. De leden vragen of een nieuw overlegorgaan de problemen van deze jongeren gaat aanpakken. Hoe ziet de minister dit? Hebben juist de zat’s die rol niet, zo vragen zij.

Tot slot merken de leden op dat zij van mening zij dat er weinig actiebereidheid spreekt uit de onderhavige brief. Vooral de problemen rond het melden van thuiszitten vragen om snelle en adequate aanpak, niet om een nieuw overlegorgaan, zo stellen deze leden.

Motie Spekman

De leden van de CDA-fractie merken op dat de voormalig staatssecretaris terecht constateert dat «leerlingen, waarvoor nog geen school is gevonden», «vrijwel direct terecht [moeten] kunnen bij een dagbestedingproject, dagopvang, of dagbehandelingstraject». Weinig mensen zullen het daarmee oneens zijn. De vraag van de leden is echter, of dit ook gebeurt en hoe de minister hierin verbetering wil brengen. Hoe gaat de minister zorgen dat er geen onoverbrugbare kloof ontstaat tussen thuiszitten en weer opnieuw naar schoolgaan?

De leden van de PvdA-fractie merken op dat de motie Spekman3  waarin de regering verzocht wordt nog voor de inwerkingtreding van de gewijzigde Wajong, per REC-school of cluster REC-scholen inzichtelijk te maken hoeveel kinderen zij naar huis sturen dan wel er thuiszitten, inderdaad deels beantwoord wordt door de cijfers uit het Ingrado onderzoek. De leden willen graag een reactie van de minister op het tweede onderdeel van de motie waarin gevraagd wordt om de leerplichtambtenaar te koppelen aan een of meerdere REC-scholen waarbij maatregelen genomen moeten worden, zodat die kinderen die nu thuiszitten en voor wie (nog) geen school gevonden is, vrijwel direct plaatsing plaatsvindt bij een dagbestedingsproject, dagopvang of dagbehandelingstraject zodat de kloof tussen thuiszitten en weer naar school niet onnodig groot wordt. De leden gaan ervan uit dat alle inspanningen er nu al op gericht zijn om kinderen zo snel mogelijk in het onderwijs te plaatsen. Deelt de minister deze opvatting? Graag horen de leden wat de reactie van de minister is op het voorstel om vrijwel direct een dagbestedingsproject, dagopvang of behandelingstraject voor thuiszittende kinderen te creëren.

II Reactie van de minister

De leden van de CDA-fractie vragen wat de concrete stappen zijn en wanneer die worden gezet. Met Gedragswerk is afgesproken dat in alle 39 RMC-regio’s een aanpak thuiszitterproblematiek opgesteld wordt die ofwel aansluit op datgene wat men in de regio al doet of een aanpak vormt die men gaat hanteren. Tot nu toe is er in 14 RMC-regio’s gesproken over een aanpak voor de thuiszitterproblematiek. Tijdens de gesprekken wordt er gewerkt met een voorgestructureerde werkagenda die in overleg met de partners uit de regio wordt ingevuld. De verschillende partners die hierbij betrokken worden, zijn het regulier onderwijs en het (voortgezet) speciaal onderwijs, leerplicht, de gemeente en zo nodig het schoolmaatschappelijk werk en het bureau jeugdzorg. Het gesprek start op basis van een situatie van een individuele leerling waarmee men in de regio onvoldoende uit de voeten kan en die dreigt uit het onderwijs te vallen of al thuiszit. Gezamenlijk wordt besproken hoe voor die leerling en voor andere leerlingen die dreigen uit te vallen of al thuiszitten een oplossing kan worden gevonden in het onderwijs. De uitkomsten van deze gesprekken zijn veelal positief. Onderwijs en de partners daar omheen leren elkaar beter kennen, zoeken gezamenlijk naar oplossingen en formuleren een aanpak voor het tegengaan van thuiszitters in die regio. Op deze manier wordt de casus die wordt besproken, opgelost en is voor toekomstige casussen een aanpak opgesteld die er toe moet leiden dat thuiszitters sneller weer in het onderwijs worden geplaatst.

Resultaten van het thuiszitteronderzoek

De leden van de SP-fractie vragen of gemeenten op de hoogte zijn van het aantal thuiszitters, van de mogelijkheden om dit tegen te gaan en of dat iets zegt over het functioneren van leerplicht. Aan het onderzoek van Ingrado hebben meer gemeenten meegedaan dan aan het voorgaande onderzoek. Maar leerplichtambtenaren zijn nu nog niet verplicht om over het aantal thuiszitters te rapporteren. Doel is om dat te verbeteren door in de gecombineerde rapportage van leerplicht en RMC de rapportage van het aantal thuiszitters in de gemeente verplicht te stellen, met ingang van het schooljaar 2010–2011.

Huidige maatregelen voor thuiszitters

De leden van de CDA-fractie vragen hoe het mogelijk is dat thuiszitters gemiddeld pas na 28 dagen bekend zijn bij leerplicht en waarom meer dan 50% van de scholen hun thuiszitters meer dan een maand te laat melden. De leden van de CDA-fractie vragen vervolgens wat er wordt gedaan om er voor te zorgen dat scholen binnen de wettelijke termijn gaan melden. In antwoord op deze vragen wordt benadrukt dat het uitgangspunt is dat met een tijdige signalering en melding van verzuim, tijdig hulp kan worden geboden aan leerlingen die dat nodig hebben. Daarom is het van belang dat scholen hun thuiszitters snel melden. Vanuit de huidige wet- en regelgeving zijn er twee mogelijkheden van verzuim: relatief verzuim en absoluut verzuim. Bij absoluut verzuim staat de leerling niet (meer) ingeschreven bij een school en bij relatief verzuim is de leerling wel ingeschreven bij een school maar verzuimt de leerling zonder geldige reden van les- of praktijktijd. Scholen zijn wettelijk verplicht om te melden bij de beide vormen van verzuim. Eén van de oorzaken van het slechte meldgedrag door scholen is de onbekendheid met en de ingewikkeldheid van de wettelijke termijnen en procedures. Er zijn daarom maatregelen getroffen om de huidige meldprocedures te harmoniseren en te vereenvoudigen. In de voortgangsbrief van 18 maart jl. aan uw Kamer over maatregelen gericht op het tegengaan van schoolverzuim (Kamerstuk 26 695, nr. 69) is een overzicht gegeven van de bereikte resultaten in 2009 en de meest actuele cijfers van het schoolverzuim over het schooljaar 2008-2009. Daarnaast is met de wijziging van onder meer de Leerplichtwet in verband met onder meer het vereenvoudigen van de procedure voor verzuimmelding (Stb. 2009, 334) een belangrijke stap gezet in de richting van het stroomlijnen van de meldprocedure voor relatief verzuim. Bij die wet is ook het centrale digitale loket voor het melden van relatief verzuim ingevoerd en zijn meldtermijnen voor kortdurend verzuim uit de Leerplichtwet teruggebracht tot één heldere termijn: afwezigheid van zestien uur in een periode van vier weken. Het Wetsvoorstel Schoolverzuim, dat onlangs aan de Tweede Kamer is aangeboden, trekt die lijn door en harmoniseert de meldtermijnen uit de sectorwetten voor langdurig ongeoorloofd verzuim. Deze zijn van toepassing op leerlingen die niet langer leerplichtig zijn en geen startkwalificatie hebben.

De leden van de CDA-fractie vragen of het een vreemde gedachte is dat door een onverschillige houding van scholen er per definitie een slecht zicht is op het werkelijke aantal schoolverzuimers. In antwoord op deze vraag kan worden gesteld dat het niet waarschijnlijk is dat scholen een slecht zicht hebben op schoolverzuimers. De meldtermijn van 16 uur in vier weken brengt namelijk met zich mee dat scholen elk uur de aan- of afwezigheid van een leerling bij moeten houden.

De leden van de PvdA-fractie vragen of de mening van de onderzoekers van Ingrado wordt gedeeld dat een snellere melding aan Leerplicht gestimuleerd moet worden. En zij vragen hoe gemeenten erop aangesproken worden om deze melding daadwerkelijk na drie dagen te laten plaatsvinden. Deze visie van de onderzoekers van Ingrado wordt gedeeld. Het is belangrijk dat aan de leerplichtambtenaar snel melding wordt gemaakt van leerlingen die thuis zijn komen te zitten. Scholen hebben de taak om deze melding binnen de wettelijke termijnen te doen. In antwoord op de vragen van de leden van de CDA-fractie wordt aangegeven dat er maatregelen zijn getroffen om de huidige meldtermijnen te harmoniseren en te vereenvoudigen omdat bleek dat scholen vaak te laat melden vanwege de ingewikkeldheid van de meldprocedures. Ook is het centrale digitale loket voor het melden van relatief verzuim ingevoerd.

De leden van de PvdA-fractie vragen of er ook sancties aan zijn verbonden als scholen te laat melden. Het toezicht op de naleving van de Leerplichtwet door scholen zal éénduidig worden belegd bij de inspectie. Gestreefd wordt om per 1 januari 2011 dit toezicht door de inspectie te laten uitvoeren. Nu is het nog zo dat zowel de leerplichtambtenaar als de inspectie toezicht houdt op het verzuimbeleid van scholen. Het is de kerntaak van de inspectie om uitsluitend toezicht te houden op scholen. Een school die de meldverplichtingen uit de Leerplichtwet niet naleeft, kan in de nieuwe situatie een bestuurlijke boete opgelegd krijgen. De leerplichtambtenaar zal aan de inspectie signalen over een verkeerde naleving van de meldverplichtingen door scholen doorgeven. Vooral in de grote steden zal deze signaleringsrol een belangrijke schakel vormen in de samenwerking in de keten.

De leden van de PvdA-fractie vragen wie controleert of leerplichtambtenaren hun werk goed doen en of gemeenten worden aangesproken als leerplichtambtenaren het niet goed doen. De leerplichtambtenaar is in dienst van de gemeente. Het gemeentebestuur (het College van Burgemeester en Wethouders) is er voor verantwoordelijk dat de leerplichtambtenaar zijn werk goed doet. Het College van Burgemeester en Wethouders stelt een instructie voor de uitvoering van de taken van de leerplichtambtenaar vast.

De leden van de PvdA-fractie vragen of een verklaring kan worden gegeven voor het feit dat het aantal thuiszitters nog niet is gedaald. In antwoord op deze vraag wordt aangegeven dat het onderzoek naar de thuiszitters door Ingrado vorig jaar voor het tweede achtereenvolgende jaar is uitgevoerd. Uit het eerste onderzoek kwam het beeld naar voren van 2500–3000 thuiszitters. Uit het tweede onderzoek kwam het beeld van 2500 thuiszitters naar voren, maar aan dat onderzoek deden meer gemeenten (van 90 naar 243) mee dan aan het onderzoek in het jaar daarvoor. Hiermee is het zicht op het aantal thuiszitters betrouwbaarder geworden. Gelet op het verschil van het aantal gemeenten dat aan beide onderzoeken heeft deelgenomen, is het lastig om een verklaring te geven voor het feit dat het aantal thuiszitters nog niet is gedaald. Desondanks is het wenselijk dat het aantal thuiszitters daalt. Daarom is er na het tweede onderzoek van Ingrado ingezet op de verbetering van de registratie van thuiszitters en het stimuleren van regionale aanpakken van thuiszitters met ondersteuning vanuit het project Gedragswerk. Er wordt vanuit gegaan dat dit leidt tot een daling van het aantal thuiszitters en dat ook de duur van het thuiszitten korter zal worden.

De leden van de PvdA-fractie vragen of scholen en leraren ook toegerust moeten zijn om te kunnen omgaan met psychische problematiek. Daaropvolgend vragen de leden of scholen en leraren op dit moment voldoende zijn toegerust om hiermee om te kunnen gaan en hoe dit wordt aangepakt als dat niet het geval is. Het antwoord op deze vragen is dat de toerusting van leraren een speerpunt zal blijven bij passend onderwijs. Er is aandacht nodig voor een goede signalering door de leerkracht bij problemen van een leerling en het is van belang dat er een interne zorgstructuur op de school aanwezig is waarop de leerkracht zonodig een beroep kan doen. Maar ook een zorg- en adviesteam rondom de school kan bijdragen aan het beschikbaar komen van zorg voor de leerling of aan de overdracht van expertise vanuit de zorg aan de leerkracht. De Onderwijsraad heeft op 15 februari het advies «De school en leerlingen met gedragsproblemen» uitgebracht. Naar aanleiding van dit advies van de Onderwijsraad wordt bekeken welke acties er kunnen worden uitgezet om de omgang bij (gedrags)problemen in het onderwijs te verbeteren. Hiertoe wordt eerst een expertmeeting georganiseerd waarbij de onderwijsorganisaties worden uitgenodigd.

De leden van de PvdA-fractie vragen naar het aantal plaatsen dat beschikbaar is bij Rebound en Op de rails en of nader kan worden gespecificeerd voor welke doelgroep deze voorzieningen beschikbaar zijn.

De Reboundvoorziening biedt tijdelijke opvang aan gedragsmoeilijke leerlingen van scholen voor voortgezet onderwijs waarvoor de interne leerlingenzorg van de school niet toereikend is en die zorgen voor een onveilige situatie in de klas. Doel is terugkeer naar de eigen school of een andere school binnen het samenwerkingsverband. Primaire doelgroep bestaat uit leerlingen van het vmbo, maar ook leerlingen van de havo en het vwo en het praktijkonderwijs komen in aanmerking voor de Rebound. Er zijn 4354 plaatsen. Gedurende het schooljaar 2007–2008 hebben 3124 leerlingen gebruik gemaakt van een Reboundvoorziening.

Op de rails is bedoeld voor leerlingen in het basis- en voortgezet onderwijs die vanwege hun gedrag op school een bedreiging vormen voor de leerkracht, voor medeleerlingen of voor zichzelf. Zij dreigen te ontsporen. Deze leerlingen volgen gedurende maximaal 1 jaar een speciaal programma. Daarna stromen zij weer terug in het regulier onderwijs of in het (voortgezet) speciaal onderwijs. Er zijn 1000 plaatsen. Omdat een leerling niet altijd gedurende een heel jaar deelneemt, konden vorig jaar 1756 leerlingen een programma in het kader van Op de rails volgen.

Naast Rebound en Op de rails is er ook Herstart. Herstart is bedoeld voor kinderen die thuiszitten. Voor deze kinderen die afkomstig zijn uit het basis- of voortgezet onderwijs en minstens 4 weken thuiszitten zonder zicht op plaatsing op een school, zijn in het (voortgezet) speciaal onderwijs plaatsen gereserveerd. Leerlingen kunnen gedurende 13 tot 16 weken een onderwijsprogramma volgen. Daarna worden de leerlingen structureel geplaatst op een school. Dit kan regulier onderwijs zijn, maar ook speciaal onderwijs. Tijdens de Herstart-periode wordt bekeken welk onderwijs het beste bij de leerling past. Vorig jaar zijn bijna 500 leerlingen via een Herstart-programma begeleid naar een plek in het onderwijs.

De leden van de PvdA-fractie vragen of de opvatting wordt gedeeld dat er blijkbaar onvoldoende plaatsen beschikbaar zijn voor geïndiceerde leerlingen, gezien het feit dat er dagelijks tussen de 800 en 1100 jongeren thuiszitten. Gezien dat getal wordt de capaciteit van Rebound, Op de rails en Herstart gezamenlijk als voldoende beoordeeld.

De leden van de PvdA-fractie vragen op welke wijze de extra 60 miljoen voor de plusvoorzieningen wordt verdeeld. Het antwoord op deze vraag is dat er in totaal voor de overbelaste jongeren € 29 750 000 beschikbaar is in het schooljaar 2009-2010 en € 29 750 000 voor het schooljaar 2010–2011. Zie hiervoor de Tijdelijke subsidieregeling plusvoorzieningen overbelaste jongeren, Staatscourant van 22 september 2009, nummer 14040.

De subsidie wordt uitgekeerd aan de contactschool in de RMC-regio, maar is bedoeld voor alle scholen die (willen) deelnemen aan de plusvoorziening. Uitgangspunt bij de verdeling van de middelen over de RMC-regio’s is dat daar waar de problematiek het zwaarst is, het meeste geld naar toe gaat. De RMC-regio is het aangrijpingspunt voor een regionale aanpak van voortijdig schoolverlaten. De scholen en gemeenten in de RMC-regio zijn gezamenlijk verantwoordelijk voor de opvang van deze groep jongeren die te «licht» zijn voor het speciaal onderwijs maar te «zwaar» voor het reguliere onderwijs.

De middelen worden uitgekeerd aan de regio in plaats van de school omdat anders de bedragen te veel versnipperd zouden worden om substantieel bij te kunnen dragen aan het oplossen van de «overbelastenproblematiek». Door de middelen uit te keren aan de contactschool in de regio kunnen scholen gezamenlijk afspraken maken met partijen zoals gemeenten en zorginstanties in plaats van op individuele basis. Een regio staat daarin sterker dan een individuele school.

Door de leden van de PvdA-fractie wordt tevens gevraagd of een ontschotting van de beschikbare middelen (AWBZ-gelden en OCW-gelden) eveneens een bijdrage kan leveren aan de oplossing voor thuiszitterproblematiek. Een ontschotting van de AWBZ-gelden en de OCW-gelden is niet per definitie noodzakelijk. Scholen kunnen in samenwerking met de partners uit de zorgketen voor die leerlingen voor wie dat nodig is, een samenwerking realiseren om gezamenlijk een onderwijs en zorgaanbod tot stand te brengen. Hiermee wordt voor die leerlingen voorkomen dat zij thuis komen te zitten.

De leden van de SP-fractie vragen op welke manier de gedrags- en psychische problemen een schoolcarrière in de weg staan en of scholen hiervoor niet goed genoeg zijn toegerust. Ook vragen zij of de ondersteuning voor deze kinderen op niveau is of dat het gaat om een groep die extreem moeilijk te plaatsen is. Als reactie op deze vragen wordt aangegeven dat dit niet éénduidig te beantwoorden is. Of een leerling met psychische en/of gedragsproblemen moeilijk een plek kan vinden in het onderwijs, is afhankelijk van veel factoren en of de school een passend aanbod kan realiseren. Evenals op de vragen van de leden van de PvdA-fractie, wordt geantwoord dat het toerusten van leraren, waaronder ook het omgaan met gedragsproblemen bij leerlingen, een speerpunt is bij passend onderwijs.

De leden van de SP-fractie vragen ook welke bijredenen bij deze groep worden opgegeven. Uit het onderzoek van Ingrado blijkt dat de volgende bijredenen het meest worden genoemd: een problematische thuissituatie, de onwelwillendheid van de leerling en/of de ouders of een school/beroepskeuzeprobleem.

Aanvullend daarop vragen de leden of er mogelijkheden zijn om de situatie voor deze kinderen te verbeteren. Ter beantwoording op deze vraag wordt aangegeven dat met de huidige Reboundvoorzieningen en Op de rails er voor leerlingen met gedragsproblemen mogelijkheden zijn om een specifiek onderwijsprogramma te volgen. Voor leerlingen met psychische problemen kunnen de zorg- en adviesteams in en om de school hulp bieden of kunnen de leerlingen worden doorgeleid naar verdere hulpverlening.

De leden van de SP-fractie vragen hoe het komt dat er zoveel tijd zit tussen de begindatum van thuiszitten en de datum waarop de melding bij leerplicht binnenkwam. Voor het antwoord op deze vraag wordt verwezen naar de beantwoording op de vragen van de leden van de CDA-fractie over de melding door scholen.

Voorts vragen zij of scholen traag zijn bij het doorgeven van de ongeoorloofde afwezigheid van een leerling. Zij vragen ook hoe dat komt en of de angst voor imagoschade daarbij een rol speelt en welke andere factoren hieraan bijdragen. Het antwoord op deze vragen is dat het gaat om een wettelijke verplichting voor scholen. Er is geen nader onderzoek gedaan naar de vraag of de angst voor imagoschade een rol speelt.

De leden van de SP-fractie vragen of de oorzaak wellicht bij Leerplicht ligt en of een capaciteitsprobleem bij leerplicht daarvan de oorzaak is en hoe dat probleem wordt opgelost. De uitvoering van de leerplichtfunctie door gemeenten is kwalitatief en kwantitatief steeds beter op orde. In opdracht van het ministerie van OCW heeft ECORYS onderzoek gedaan naar de gemeentelijke invulling van de leerplichtfunctie. Vanaf 2008 gaat structureel € 13 miljoen per jaar via de RMC-regio’s naar de gemeenten ter versterking van de leerplichthandhaving. Uit het rapport komt naar voren dat gemeenten met deze extra middelen de uitvoering van de leerplichtfunctie verbeterd hebben. Daarnaast ondersteunt Ingrado leerplichtambtenaren bij het inrichten van de leerplichtfunctie.

Tot slot vragen de leden van de SP-fractie of er manieren zijn waarop scholen gestimuleerd kunnen worden melding te maken. Voor het antwoord wordt verwezen naar het antwoord op dezelfde vraag van de leden van de CDA-fractie waarin wordt aangegeven dat er maatregelen zijn getroffen om het voor scholen eenvoudiger te maken om te melden. Hiermee wordt verwacht dat scholen meer gestimuleerd worden om melding van verzuim te maken.

De leden van de VVD-fractie vragen hoe de rechtspositie van ouders wordt beoordeeld in gevallen waarin een leerling van school is gestuurd en andere scholen een leerling weigeren. Het antwoord hierop is dat in principe de juridische positie van de ouders van een kind dat van school is verwijderd geen andere is dan bij een verhuizing of een eerste toelating tot een school. Dit betekent dat ouders verantwoordelijk zijn voor de inschrijving van hun kind op een school. De weigeringgronden van de school zijn ook niet anders en tegen een weigering door de school staat ook bezwaar en beroep open voor de ouders. Overigens, wanneer de zorgplicht in het kader van passend onderwijs zal worden ingevoerd, kan het niet meer zo zijn dat er geen onderwijsaanbod voor de leerling is.

De leden van de VVD-fractie vragen hoe het momenteel is gesteld met de onderwijskwaliteit op de voorzieningen Rebound en Op de rails en welke beleidsaanpak wordt overwogen om het onderwijs op deze instellingen te verbeteren. In antwoord op deze vraag wordt gemeld dat de inspectie in 2007 de kwaliteit van 21 Reboundvoorzieningen in het voortgezet onderwijs heeft onderzocht. De sterke punten van deze voorzieningen liggen met name in de pedagogische sfeer. Uit dit onderzoek blijkt dat de Reboundvoorzieningen er in slagen om jongeren die in het regulier onderwijs in de problemen zijn geraakt weer te motiveren om naar school te gaan. Daar staat tegenover dat de Reboundvoorzieningen er soms onvoldoende in slagen een goed cognitief aanbod te verzorgen. Ook stuiten ze soms op een moeizame samenwerking met de scholen. De monitor van de Reboundvoorziening in 2008 liet wel zien dat er een groei is van de onderwijstijd. Het percentage samenwerkingsverbanden dat schriftelijke afspraken heeft gemaakt met de scholen over lesstof is 93%.

Naar aanleiding van het inspectierapport heeft het NJI opdracht gekregen in hun ondersteuningsprogramma voor de Reboundvoorzieningen aandacht te geven aan het cognitief aanbod, de samenwerking met de scholen en voldoende onderwijstijd.

In 2008 zijn de projecten Herstart en Op de rails door de inspectie bezocht. Eerder constateerde de inspectie dat de manier waarop het onderwijs wordt vorm gegeven voor de leerlingen in een Herstart of Op de rails voorziening onderling sterk verschilt. Hierdoor verschilt ook de kwaliteit van het onderwijs tussen de voorzieningen. Positief punt was dat de relatie van de leerkrachten met de leerlingen doorgaans goed is. Aandachtspunten waren de kwaliteit van de handelingsplannen, de aansluiting van het cognitieve aanbod bij het aanbod van de school van herkomst en het onderwijsaanbod op havo/vwo niveau. Sinds de bezoeken van de inspectie is verder gewerkt aan de onderwijskwaliteit. Zo is bijvoorbeeld de aansluiting met het regulier onderwijs verbeterd. Dit blijkt uit het feit dat er meer leerlingen naar het regulier onderwijs uitstromen dan in de voorgaande jaren. Van de leerlingen die Op de rails hebben gevolgd, stroomde in het eerste projectjaar 21% uit naar het regulier onderwijs, maar in het derde projectjaar stroomde 40% van de leerlingen uit naar het regulier onderwijs. Van de leerlingen die Herstart hebben gevolgd, stroomde in het eerste projectjaar 19% uit naar het regulier onderwijs en in het derde projectjaar stroomde 29% van de leerlingen uit naar het regulier onderwijs. Op korte termijn zal de rapportage van de inspectie beschikbaar zijn.

De leden van de VVD-fractie vragen of er al nieuwe cijfers bekend zijn ten opzichte van de cijfers van vorig jaar waarin voor 50% van de thuiszitters geldt dat de school te laat melding maakt. Als antwoord op deze vraag wordt verwezen naar de eerdere beantwoording op de vraag van de leden van de CDA-fractie naar de redenen van te laat melden. Er zijn geen nieuwe cijfers beschikbaar over het meldgedrag van scholen bij thuiszitters.

De leden van de VVD-fractie vragen of er al iets kan worden gezegd over de effecten van de vereenvoudigde verzuimmelding. Er kan nog niet exact worden aangegeven wat de effecten zijn van de vereenvoudiging en verduidelijking van de meldtermijnen omdat deze vereenvoudiging nog niet zo lang geleden in werking is getreden, namelijk per 1 augustus 2009. Wel wordt verwacht dat deze vereenvoudiging zal bijdragen aan verbetering van het meldgedrag van scholen.

Aansluitend daarop vragen de leden van de VVD-fractie hoe wordt aangekeken tegen de verantwoordelijkheid van scholen om verzuim tijdig te melden. Als antwoord op deze vraag wordt gesteld dat conform de wet- en regelgeving het de verantwoordelijkheid is van scholen dat zij binnen de wettelijke termijnen melding van verzuim maken. De leden vragen of in dit verband (hardere) sancties worden overwogen, zo ja welke en zo nee, waarom niet. Zoals aangegeven bij het antwoord op de vraag van de leden van de PvdA-fractie zijn er sancties aan verbonden als scholen niet of te laat melden. Het toezicht daarop zal naar verwachting vanaf januari 2011 door de inspectie worden uitgevoerd. Vanwege dit voorgenomen toezichtarrangement worden op dit moment geen (hardere) sancties overwogen.

De leden van de VVD-fractie vragen hoe het staat met het voornemen om thuisonderwijs te verplichten voor kinderen die vanwege geloofsovertuiging vrijstelling hebben van de leerplicht. Zoals aangegeven in een brief aan uw Kamer van 19 mei 2009 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, 31 700 VIII, nr. 184) is vervolgonderzoek uitgezet om een goede afweging te kunnen maken over de noodzaak en proportionaliteit van eventuele wettelijke maatregelen ten aanzien van het thuisonderwijs. Dit onderzoek is inmiddels bijna afgerond en zal naar verwachting nog dit voorjaar aan uw Kamer worden toegezonden. Gezien de demissionaire status van het kabinet wordt het onderzoek ter informatie toegezonden en is het aan het volgende kabinet om mede op basis van dit onderzoek een beslissing te nemen over eventuele wettelijke maatregelen. Aansluitend hierop vragen de leden of ik het met deze leden eens ben dat ook deze kinderen recht hebben op goed onderwijs. Ieder kind heeft recht op goed onderwijs. Dit recht is onder meer vastgelegd in het Europees verdrag voor de rechten van de mens. Op basis van de Leerplichtwet kunnen ouders een beroep doen op vrijstelling van de plicht om hun kind op een school in te schrijven, als zij bedenkingen hebben tegen de richting van alle scholen in hun omgeving. In het geval van een vrijstelling is het aan de ouders om invulling te geven aan het recht op onderwijs van hun kinderen.

Aanvullende maatregelen voor thuiszitterproblematiek

Door de leden van de CDA-fractie wordt gevraagd of scholen onvoldoende werk maken van de aanpak van thuiszitterproblemen en of de mededeling dat de invoering van passend onderwijs zal bijdragen aan het oplossen van de thuiszitterproblematiek, dan ook zo moet worden gelezen. Voorts vragen de leden van de CDA-fractie in hoeverre het thuiszitten mede wordt veroorzaakt door het ontbreken van een passend aanbod door scholen. In antwoord op deze vragen wordt aangegeven dat er meerdere oorzaken kunnen zijn die ten grondslag liggen aan het thuiszitten. Dat blijkt ook uit het onderzoek van Ingrado. In die situaties is niet één «schuldige» aan te wijzen. Scholen doen meestal hun best, maar ondanks dat, kan een kind toch thuis komen te zitten. Belangrijk is om in samenwerking met de partners rondom de school (zorg, gemeenten) de leerling weer zo snel mogelijk in het onderwijs te plaatsen.

De leden van de CDA-fractie vragen of het bekend is of in het mbo onderwijsinstellingen erin slagen om tussentijdse instroom toe te laten en te faciliteren en of er een effect van de tweede teldatum in het mbo te zien is. Ja, dat is bekend. Er is een effect te zien in het mbo. De tweede teldatum is enkele jaren geleden ingevoerd. De correctie van het macrobudget als gevolg van de tweede teldatum wordt tot nu toe per jaar minder. Dat betekent dat er sprake is van minder uitval en/of van een verhoogde instroom tijdens een studiejaar. Zo is er in het studiejaar 2008-2009 ten opzichte van het studiejaar 2007–2008 een positief effect van ruim € 4 miljoen. De terugval in deelnemers op de tweede teldatum in het studiejaar 2008–2009 (1 februari 2009) is gering, te weten circa 1,5%. De voorlopige cijfers voor het schooljaar 2009–2010 (1 februari 2010) geven aan dat terugval in deelnemers op de tweede teldatum 1% is.

De leden van de CDA-fractie vragen of de visie wordt gedeeld dat scholen adequater moeten melden; dat alle gemeenten hun leerplichtambtenaren actief moeten inzetten bij het opsporen van thuiszitters en het bemiddelen naar een adequate oplossing. De taak van eenleerplichtambtenaar is om leerlingen die thuiszitten «door te geven» aan de partners uit het onderwijs die de thuiszittende leerling weer terug naar school kunnen geleiden, zonodig in samenwerking met de zorginstellingen. Zij hebben hierover overleg met ketenpartners, als Bureau Jeugdzorg, GGD, schoolmaatschappelijk werk, het Openbaar Ministerie, politie en veiligheidshuizen. Positief is dat de gemeenten steeds meer regionale samenwerking binnen de RMC-regio’s zoeken. Als het gaat om kinderen uit het (voortgezet) speciaal onderwijs kunnen leerplichtambtenaren samenwerking zoeken met de onderwijsconsulenten of de coördinatoren van Herstart en Op de rails.

Vervolgens vragen de leden van de CDA-fractie nog of onderwijsinstellingen flexibeler moeten inspelen op tussentijdse instroom en of hiervoor de nodige stappen worden gezet. In antwoord op deze vraag wordt vermeld dat scholen nu al tussentijds leerlingen kunnen toelaten. Hiervoor zijn geen belemmeringen in de huidige wet- en regelgeving.

De leden van de PvdA-fractie vragen naar de oplossingen van passend onderwijs: op welke wijze zal het aantal thuiszitters worden teruggedrongen door de invoering van passend onderwijs en op welke wijze gaat passend onderwijs zorgen voor oplossingen voor individuele casussen. Het antwoord is dat wordt beoogd dat met de invoering van passend onderwijs de zorgplicht voor schoolbesturen zal worden gerealiseerd. Dit betekent dat scholen de verantwoordelijkheid krijgen om voor alle leerlingen een passende plek in het onderwijs te vinden. Om aan de zorgplicht te kunnen voldoen, zal het schoolbestuur maatwerk moeten bieden aan de leerling en zonodig moeten samenwerken met andere schoolbesturen of zorginstellingen.

Het antwoord op de vraag van de leden van de PvdA-fractie of de Rotterdamse actietafel een nieuw overlegorgaan is dat de problemen van de jongeren gaat aanpakken en of de zorg-en adviesteams die rol juist niet hebben, is dat de actietafel in Rotterdam tijdelijk is ingesteld naar aanleiding van het grote aantal thuiszitters dat in de gemeente Rotterdam was geconstateerd. In dit overlegorgaan maken de betrokken partners vanuit de gemeente, het onderwijs en de zorg afspraken over de herplaatsing van de thuiszitters in het onderwijs en of daarbij eventueel extra zorg nodig is. Dit is geen nieuw overlegorgaan dat problemen van jongeren gaat aanpakken, maar een overlegsituatie die nadrukkelijk tijdelijk is ingesteld ten behoeve van een snelle herplaatsing van thuiszitters in het onderwijs. Dit is een heel andere functie dan die van de zorg- en adviesteams (zat’s). De zat’s functioneren in en om de scholen en zijn bedoeld voor het bieden van hulp of het doorverwijzen naar gespecialiseerde hulp.

De leden van de PvdA-fractie vragen om een reactie op de zes aanbevelingen in het Ingrado-rapport. De aanbevelingen van Ingrado zijn gericht aan een aantal partijen die zijn betrokken bij het oplossen van de problematiek van thuiszitters. Hierbij volgt een reactie op de zes aanbevelingen:

  • 1. De eerste aanbeveling heeft betrekking op de registratie van thuiszitters: neem de rapportage van aantallen thuiszitters op in de DUO-CFI-opgave door gemeenten. Deze aanbeveling wordt opgevolgd. Voornemen is om vanaf het schooljaar 2010–2011 in de gecombineerde rapportage van de RMC’s en leerplicht het aantal thuiszitters op te nemen. Hiertoe wordt de betreffende regelgeving aangepast.

  • 2. De tweede aanbeveling hangt samen met de deelname van gemeenten aan het onderzoek van Ingrado om de niet deelnemende gemeenten te bevragen over de mate waarin thuiszitterproblematiek in beeld is. Deze aanbeveling zal worden uitgevoerd door Ingrado. Ook in de regionale gesprekken die vanuit het project Gedragswerk met ondersteuning van Ingrado worden gevoerd, worden gemeenten bevraagd over het aantal thuiszitters en de maatregelen die zijn genomen ter bestrijding van de thuiszitterproblematiek.

  • 3. De derde aanbeveling van Ingrado over het stimuleren van het bespreken van thuiszitters in een zorg- en adviesteam, sluit goed aan bij de activiteiten van het NJI ten behoeve van de zorg- en adviesteams. Aan het NJI is gevraagd om de bespreking van (dreigende) thuiszitters als aandachtspunt op te nemen in het ondersteuningsprogramma van de zorg- en adviesteams. Dit punt zal ook terugkomen in de monitor zorg- en adviesteams.

  • 4. Als vierde beveelt Ingrado aan om een snellere melding aan leerplicht te stimuleren. Ingrado zal hiervoor bij haar leden aandacht vragen. Vanuit OCW wordt gewerkt aan een wetsvoorstel dat het voor scholen makkelijker maakt om sneller te melden.

  • 5. De vijfde aanbeveling past goed bij de aanpak van de regionale gesprekken die vanuit het project Gedragswerk worden gevoerd. Ingrado pleit namelijk voor de aanpak van de thuiszitterproblematiek naar het model van de Rotterdamse actietafel. Kern van dit model is het samenbrengen van relevante partijen die kunnen bijdragen aan de oplossing van de thuiszitterproblematiek. Dit is ook het uitgangspunt van de aanpak door het project Gedragswerk. In de regio kunnen de partijen zelf kiezen voor een model, eventueel analoog aan het model van de gemeente Rotterdam, zonder dat er nieuwe bureaucratische overlegorganen worden ingericht.

  • 6. De zesde en laatste aanbeveling die Ingrado doet, is om na het in kaart brengen van de problematiek, gericht in te zetten op de Herstart en Op de rails-plaatsen. Deze aanbeveling past in de gekozen lijn om thuiszitters weer zo snel mogelijk in het onderwijs te plaatsen. Herstart-plaatsen zijn hiervoor direct beschikbaar en daar wordt ook goed gebruik van gemaakt. Door de WEC-raad en Ingrado worden leerplichtambtenaren en de coördinatoren Herstart en Op de rails met elkaar in contact gebracht.

Motie Spekman

Op de vraag van de leden van de CDA-fractie hoe er voor wordt gezorgd dat er geen onoverbrugbare kloof ontstaat tussen thuiszitten en weer opnieuw naar school gaan, wordt geantwoord dat het zeer onwenselijk is als er een kloof ontstaat tussen thuiszitten en weer opnieuw naar school gaan. Deze periode moet zo kort mogelijk zijn. Speerpunt van de aanpak van de thuiszitterproblematiek is daarom het voorkomen van thuiszitten en de duur van het thuiszitten zo kort mogelijk houden. Er zijn maatregelen in gang gezet om dit te bereiken. Ingrado werkt momenteel aan een verdiepend onderzoek naar de oorzaken van thuiszitten en de factoren die van invloed zijn op de duur van het thuiszitten. Wanneer er meer bekend is over de oorzaken van de thuiszitterproblematiek, komen de oplossingen om de duur van het thuiszitten te verkorten, nog beter in beeld.

De leden van de PvdA-fractie vragen om een reactie op het voorstel om een leerplichtambtenaar te koppelen aan één of meerdere REC-scholen. Op dit voorstel wordt gereageerd dat een leerplichtambtenaar niet alleen aan een REC-school zou moeten worden gekoppeld, maar aan alle scholen in de regio waarin de leerplichtambtenaar werkzaam is. Belangrijk is dat de leerplichtambtenaar met alle scholen in de regio contact houdt ten behoeve van de terugplaatsing van alle thuiszitters in de regio.

Tot slot vragen de leden van de PvdA-fractie of de opvatting wordt gedeeld dat alle inspanningen erop gericht zijn om kinderen zo snel mogelijk in het onderwijs te plaatsen. En wat de reactie is op het voorstel om vrijwel direct een dagbestedingproject, dagopvang of behandelingstraject voor thuiszittende kinderen te creëren. In antwoord op deze vragen wordt benadrukt dat alle inspanningen erop gericht moeten zijn dat kinderen die thuis zijn komen te zitten in de eerste plaats zo snel mogelijk in beeld te hebben en om hen daarna weer zo snel mogelijk onderwijs te laten volgen. Ook wordt met maatregelen zoals het stimuleren van de inrichting van zorg- en adviesteams en het opstellen van een aanpak thuiszitters in de regio’s zoals dat door het project Gedragswerk wordt uitgevoerd, beoogd dat thuiszitten wordt voorkomen. Met deze inspanningen is het de bedoeling dat het aantal thuiszitters wordt teruggedrongen en dat wanneer een leerling toch thuis komt te zitten, de duur van het thuiszitten zo kort mogelijk is. Nadrukkelijk is hierbij het uitgangspunt dat voorkomen moet worden dat het plaatsen van kinderen die thuiszitten in een vorm van een dagbestedingproject een uitweg wordt voor plaatsing in het onderwijs.


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Vlies, B.J. van der (SGP), Albayrak, N. (PvdA), Remkes, J.W. (VVD), Bochove, B.J. Van (CDA), voorzitter, Joldersma, F. (CDA), Vries, J.M. de (CDA), Vroonhoven-Kok, J.N. van (CDA), Dijk, J.J. van (CDA), Leerdam, J.A.W.J. (PvdA), Dezentjé Hamming-Bluemink, I. (VVD), Kraneveldt-van der Veen, M. (PvdA), Roefs, C.W.J.M. (PvdA), ondervoorzitter, Verdonk, M.C.F. (Verdonk), Leeuwen, H. van (SP), Biskop, J.J.G.M. (CDA), Bosma, M. (PVV), Pechtold, A. (D66), Langkamp, M.C. (SP), Dijk, J.J. van (SP), Besselink, M. (PvdA), Ouwehand, E. (PvdD), Dibi, T. (GL), Anker, E.W. (CU), Smits, M (SP) en Harbers, M.G.J. (VVD).

Plv. leden: Staaij, C.G. van der (SGP), Yücel, K (PvdA), Miltenburg, A. van (VVD), Atsma, J.J. (CDA), Ferrier, K.G. (CDA), Uitslag, A.S. (CDA), Vietsch, C.A. (CDA), Schinkelshoek, J. (CDA), Jacobi, L. (PvdA), Elias, T.M.Ch. (VVD), Timmer, A.J. (PvdA), Dam, M.H.P. Van (PvdA), Burg, B.I. van der (VVD), Gesthuizen, S.M.J.G. (SP), Jonker, C.W.A. (CDA), Fritsma, S.R. (PVV), Ham, B. van der (D66), Bommel, H. van (SP), Leijten, R.M. (SP), Bouchibti, S. (PvdA), Thieme, M.L. (PvdD), Peters, M. (GL), Ortega-Martijn, C.A. (CU), Gerkens, A.M.V. (SP) en Broeke, J.H. Ten (VVD).

XNoot
2

AWBZ: Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten.

XNoot
3

Kamerstuk 31 780, nr. 37.

Naar boven