26 694
Wijziging van de Wet op de rechterlijke organisatie (verruiming van mogelijkheid om nevenzittingsplaatsen van gerechtshoven aan te wijzen en invoering van mogelijkheid om voor risicovolle zittingen locatie aan te wijzen)

nr. 5
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 21 januari 2000

Graag beantwoord ik het verslag van de vaste commissie voor Justitie over dit wetsvoorstel als volgt.

Met genoegen heb ik kennis genomen van de waardering van de leden van de PvdA-fractie voor het wetsvoorstel. Dit wetsvoorstel zal er inderdaad toe bijdragen dat de mogelijkheden worden vergroot om zittingen op een veilige wijze doorgang te laten vinden. Het verruimt ten eerste de mogelijkheden om voor gerechtshoven bij algemene maatregel van bestuur nevenzittingsplaatsen aan te wijzen. Deze aanwijzing zal ook de plaatsen Rotterdam en Amsterdam kunnen betreffen, alwaar gebouwelijke voorzieningen zijn getroffen voor het houden van risicovolle zittingen. Hierdoor wordt het ook voor gerechtshoven, net als nu al voor arrondissementsrechtbanken en kantongerechten, mogelijk om voor zittingen uit veiligheidsoverwegingen uit te wijken naar een op het houden van risicovolle zittingen berekende locatie. Ten tweede wordt in aanvulling hierop aan de minister van Justitie de bevoegdheid toegekend om, na overleg met de betrokken president of kantonrechter, oudste in rang van benoeming, in een concrete zaak te bepalen dat de zitting zal worden gehouden in een andere dan de reguliere locatie, indien de veiligheid van personen hiertoe noodzaakt. De aan te wijzen locatie zal in beginsel de bovenbedoelde gebouwelijke voorziening in Rotterdam of Amsterdam betreffen, maar dit hoeft niet zo te zijn.

De leden van de PvdA-fractie vragen of het voornemen bestaat om nadere regels te stellen omtrent de aard en de vorm van het overleg tussen de minister van Justitie en de betrokken gerechtspresident of kantonrechter, oudste in rang, dat plaatsvindt indien de eerstgenoemde overweegt om met het oog op de veiligheid van personen een locatie voor het houden van een zitting aan te wijzen. Voorts vernemen zij graag wat de rol van de betrokken rechter is, ten aanzien van wie het in de rede ligt dat de betrokken president of kantonrechter, oudste in rang, hem over het voorgenomen aanwijzen van een andere locatie raadpleegt.

In antwoord op deze vragen merk ik graag het volgende op. Vooralsnog ben ik niet voornemens om voor het bovenbedoelde overleg tussen de minister en de betrokken gerechtspresident of kantonrechter, oudste in rang, nadere regels te stellen. Naar mijn mening zijn zowel de redenen voor het vereist stellen van dit overleg als de onderwerpen die in dit overleg aan de orde dienen te komen, niet voor twijfel vatbaar. Door de minister kan uiteraard niet worden besloten om in een bij een gerecht aanhangige zaak een andere zittingslocatie aan te wijzen, zonder dat hij ten minste bij dat gerecht van zijn voornemen daartoe melding heeft gemaakt en kennis heeft genomen van de mening van dat gerecht met betrekking tot dat voornemen. Hierbij zal hij de redenen waarom hij tot het overwegen van het aanwijzen van een andere locatie is gekomen toelichten, en derhalve melding maken van de hem gebleken aanwijzingen dat aan het houden van de betreffende zitting een veiligheidsrisico is verbonden. Het spreekt voor zich dat de minister zich er bij de president of kantonrechter, oudste in rang, van op de hoogte zal stellen of en in hoeverre, met het oog op vorenbedoelde aanwijzingen, het houden van de zitting het treffen van veiligheidsvoorzieningen vergt, of die voorzieningen in het gewone gerechtsgebouw kunnen worden gerealiseerd, en in welke mate het treffen van die voorzieningen de normale gang van zaken zal verstoren. Indien duidelijk is of wordt dat de president of kantonrechter, oudste in rang, in een eerder stadium geen reden heeft gezien voor het uitwijken naar een andere zittingslocatie, zal in het overleg aan de orde kunnen komen om welke redenen hij hiertoe geen reden heeft gezien, en of hij inmiddels aanleiding ziet om zijn mening te herzien. Daarnaast ligt het in de rede dat het hoofd van het betrokken parket, ter beoordeling van het risicovolle gehalte van de desbetreffende zitting, wordt geraadpleegd, voorzover dit nog nodig is indien juist door dat parket bij de minister is gevraagd om gebruikmaking van zijn bevoegdheid. Ook ligt het in de rede dat de betrokken rechter door zijn functionele autoriteit wordt geraadpleegd, dit vanwege zijn verantwoordelijkheid voor de leiding van het onderzoek in de betreffende zaak en het handhaven van de orde op de in die zaak te houden zitting. De uitkomst van het laatstbedoelde raadplegen zal dan door de functionele autoriteit kunnen worden ingebracht in het overleg met de minister.

De leden van de PvdA-fractie zien graag de beoordeling van het risico van een rechtszitting nader verduidelijkt. Ook vragen zij hoe de situatie, dat de minister en de betrokken president of kantonrechter, oudste in rang, wat dit risico betreft van mening verschillen, zal worden voorkomen.

Voor het beoordelen van het aan een zitting verbonden veiligheidsrisico zal de minister zich, zoals hierboven al vermeld, met het hoofd van het betrokken parket verstaan, die zich op zijn beurt door tussenkomst van het hoofd van het landelijk parket verder op de hoogte zal laten stellen van het aan de openbare behandeling van een (straf)zaak verbonden veiligheidsrisico. Een dergelijk risico kan bijvoorbeeld aanwezig worden geacht omdat er aanwijzingen zijn dat acties worden voorbereid die gericht zijn op het uitschakelen van getuigen, verdachten of leden van de rechterlijke macht, het gewelddadig bevrijden van een verdachte, dan wel het bezetten van het gerechtsgebouw. Daarnaast zal de minister zich, zoals reeds toegelicht, bij het betrokken gerecht in ieder geval op de hoogte laten stellen van de normale gang van zaken in het gerechtsgebouw en de mogelijkheden om eventueel benodigde veiligheidsvoorzieningen te treffen. Vervolgens zal worden beoordeeld of de zitting in een concrete zaak, ondanks de daaraan verbonden veiligheidsrisico's, door het treffen van veiligheidsvoorzieningen toch doorgang kan vinden in het gewone gerechtsgebouw, of dat naar een andere, meer op het houden van risicovolle zittingen berekende, locatie wordt uitgeweken omdat het treffen van de benodigde voorzieningen niet mogelijk is dan wel de normale gang van zaken in het gerechtsgebouw in ernstige mate verstoort. Bij deze beoordeling wordt niet alleen de veiligheid van de bij de desbetreffende zitting betrokken leden van de rechterlijke macht, partijen, getuigen en publiek in ogenschouw genomen, maar onder meer ook die van in het gerechtsgebouw aanwezig personeel en in verband met andere zittingen in het gerechtsgebouw aanwezige partijen.

Zoals de leden van de PvdA-fractie al opmerken, zal de mening van de betrokken president of kantonrechter, oudste in rang, over het aan het houden van een zitting verbonden veiligheidsrisico en het in verband hiermee al dan niet houden van de zitting in het gewone gerechtsgebouw, voor de minister zwaar wegen. Dat de minister en de betrokken president of kantonrechter, oudste in rang, uiteindelijk van mening blijven verschillen, behoort echter tot de mogelijkheden. Dit laatste zal zich naar mijn mening overigens niet zeer regelmatig voordoen, ook omdat de presidenten en kantonrechters, oudste in rang, zelf al eerder tot het aanwijzen van een andere zittingslocatie kunnen besluiten en zij in dat stadium, zo meen ik, niet al te lichtvaardig zullen besluiten om, ondanks (bijvoorbeeld door het hoofd van het betrokken parket aangedragen) aanwijzingen dat aan het houden van een zitting risico's voor de veiligheid van personen zijn verbonden, een zitting in het gewone gerechtsgebouw doorgang te laten vinden. Ook als deze aanwijzingen zich pas daarna aandienen, dan wel sprake is van nadien gebleken aanvullende informatie, verwacht ik van de presidenten en kantonrechters, oudste in rang, niet een op voorhand afwijzende houding, indien deze (nieuwe) aanwijzingen door de minister aan de orde worden gesteld in het overleg dat plaatsvindt indien de minister het aanwijzen van een andere zittingslocatie overweegt.

Ingevolge de in het wetsvoorstel voorgestelde bepalingen kan de minister van Justitie alleen gebruik maken van zijn bevoegdheid om een locatie voor het houden van een zitting in een concrete zaak aan te wijzen, indien dit noodzakelijk is in verband met de veiligheid van personen. De leden van de PvdA-fractie vragen wanneer een dergelijk veiligheidsrisico aanwezig wordt geacht ten aanzien van personen die ten tijde van de desbetreffende zitting om een andere reden dan in verband met die zitting in het gerechtsgebouw aanwezig zullen zijn. Ook vragen deze leden wie in een dergelijke situatie de uiteindelijke beslissing neemt.

Hierboven is reeds toegelicht in welke situaties sprake kan zijn van een aan het houden van een zitting verbonden veiligheidsrisico en hoe beoordeeld wordt of dat risico reden vormt om naar een andere zittingslocatie uit te wijken. Vermeld is dat in het kader van die beoordeling ook de veiligheid van personen die niet (alleen) in verband met de desbetreffende zitting in het gerechtsgebouw aanwezig zullen zijn, wordt betrokken. Een risicovol geachte zitting zal niet zonder meer in een andere locatie dan het gewone gerechtsgebouw doorgang hoeven te vinden. Steeds zal worden afgewogen of door het in het gerechtsgebouw treffen van veiligheidsvoorzieningen de veiligheid van in dat gebouw aanwezige personen in voldoende mate kan worden gewaarborgd, en zo ja, of door die voorzieningen de normale gang van zaken in het gerechtsgebouw niet onevenredig zal worden verstoord. In dit verband zal onder meer ook beoordeeld worden of het tijdelijk minder of niet toegankelijk stellen van het gebied waarbinnen een (risicovolle) zitting plaatsvindt, tot de mogelijkheden behoort. De beoordeling of het aan een zitting verbonden veiligheidsrisico het uitwijken naar een andere locatie noodzakelijk maakt, zal van geval tot geval verschillen. Niet alleen zal de mate waarin de veiligheid van personen in het gedrang kan komen per zaak verschillen, ook verschillen de mogelijkheden om afdoende veiligheidsvoorzieningen in verband hiermee te treffen van gerechtsgebouw tot gerechtsgebouw. De uiteindelijke beslissing, of het aanwijzen van een andere locatie in verband met de veiligheid van personen noodzakelijk is, wordt na overleg met de betrokken president of kantonrechter, oudste in rang, genomen door de minister. Daarbij zij opgemerkt dat, zoals hierboven al is vermeld, de president of kantonrechter daaraan voorafgaand al kan besluiten om een zitting uit veiligheidsoverwegingen in een andere locatie doorgang te laten vinden.

Met genoegen heb ik kennis genomen van de steun van de leden van de PvdA-fractie voor het in Amsterdam en Rotterdam treffen van gebouwelijke voorzieningen voor het houden van risicovolle zittingen. Deze leden merken op dat het denkbaar is dat de behoefte aan op het houden van risicovolle zittingen berekende locaties zal toenemen. Zij vragen hoe tegemoet zal worden gekomen aan een dergelijke groter wordende behoefte.

De voor het houden van risicovolle zittingen ingerichte locaties in Rotterdam en Amsterdam zijn inmiddels beide operationeel. Naar verwachting zal met deze twee locaties nu in voldoende mate kunnen worden voldaan aan de vraag naar locaties die berekend zijn op het houden van dergelijke zittingen. Uit de evaluatie van het gebruik van deze twee locaties, alsmede op basis van het toenemend inzicht in het aanbod van risicovolle zaken, kan op termijn blijken dat de behoefte aan locaties voor het houden van risicovolle zittingen zodanig is geworden dat besloten moet worden tot een uitbreiding van het aantal locaties. Voor het realiseren van nieuwe locaties zouden dan bijvoorbeeld Den Bosch en Arnhem in aanmerking kunnen komen.

Het verheugt mij dat de leden van de D66-fractie ook van mening zijn dat de zittingen in (straf)zaken, die in de afgelopen periode het treffen van zodanige veiligheidsvoorzieningen vergden dat daardoor de normale gang van zaken in een gerechtsgebouw in het gedrang kwam, plaats moeten kunnen vinden in voor het houden van zulke risicovolle zittingen uitgeruste locaties.

De leden van de D66-fractie vragen, daarbij verwijzend naar een aantal verwikkelingen betreffende de in Amsterdam gerealiseerde tijdelijke voorziening voor het houden van risicovolle zittingen, om een toelichting op de tijdelijkheid van de locatie in Amsterdam. Ook zien deze leden graag de locatiekeuze met betrekking tot de omgeving nader toegelicht.

De huidige locatie in Amsterdam is bedoeld als een tijdelijke locatie voor het houden van risicovolle zittingen. Het betreffende pand is voor een periode van vijf jaar gehuurd. In dit pand kunnen momenteel zowel zittingen van de meervoudige strafkamers van de arrondissementsrechtbanken als zittingen van de Amsterdamse gerechten plaatsvinden. Er is voor gekozen om deze locatie nog gedurende de gehele periode waarvoor de huurovereenkomst geldt, als locatie voor het houden van risicovolle zittingen in gebruik te houden, dit onder meer met het oog op de reeds gemaakte kosten (huur, investeringen). In dezelfde periode zal een onderzoek worden gedaan naar de integrale huisvestingsbehoefte van de gerechten in Amsterdam. Bij dit onderzoek zal uitdrukkelijk ook de definitieve voorziening voor het houden van risicovolle zittingen worden betrokken. De in Rotterdam voor het houden van risicovole zittingen getroffen gebouwelijke voorziening maakt deel uit van het gerechtsgebouw en is sinds 1 november 1999 operationeel. Dit betreft een definitieve locatie. Zittingen van de meervoudige strafkamers van alle arrondissementsrechtbanken kunnen krachtens artikel 3b van het Besluit nevenzittingsplaatsen met ingang van laatstgenoemde datum zowel in Rotterdam als in Amsterdam plaatsvinden.

Bij de keuze van de locaties voor het houden van risicovolle zittingen wordt rekening gehouden met verschillende factoren. Daartoe behoren ook factoren die de omgeving betreffen. Beoordeling van de geschiktheid van een locatie geschiedt niet alleen aan de hand van factoren als de bereikbaarheid in verband met gedetineerdenvervoer, de mogelijkheid van een voldoende en flexibele inzet van politie- en gerechtelijk personeel en de ligging ten opzichte van penitentiaire inrichtingen. Ook de mogelijke overlast voor omwonenden als gevolg van de aan- en afvoer van gedetineerden (en het in verband hiermee afgezet worden van wegen) wordt nadrukkelijk in deze beoordeling betrokken.

In de memorie van toelichting is vermeld dat de minister bijvoorbeeld naar aanleiding van een daartoe strekkend verzoek van het hoofd van het betrokken parket kan besluiten tot het aanwijzen van een locatie voor het houden van een zitting in een concrete zaak. De leden van de D66-fractie vragen of hiermee bedoeld wordt dat de minister tevens de bevoegdheid heeft om in samenspraak met de betrokken president of kantonrechter, oudste in rang, een andere locatie aan te wijzen, en of er nog een andere wijze waarop dit mogelijk is aanwezig wordt geacht.

Zoals ik hierboven heb toegelicht, is het in eerste instantie de gerechtspresident of de kantonrechter die beoordeelt of een zitting in het gewone gerechtsgebouw doorgang vindt of dat daarvoor een andere locatie wordt aangewezen. Ook voor deze beoordeling op gerechtsniveau kan de aanleiding gelegen zijn in een verzoek van het hoofd van het parket op basis van hem ter beschikking staande aanwijzingen dat het houden van een zitting veiligheidsrisico's met zich brengt. Het op basis van deze beoordeling uit veiligheidsoverwegingen aanwijzen van een andere locatie geschiedt dan derhalve door de president of kantonrechter. Wordt door het gerecht geen aanleiding gezien om tot een dergelijke aanwijzing over te gaan, dan kan de minister in verband met de veiligheid van personen nog tot het aanwijzen van een andere zittingslocatie besluiten. Het door de minister in overweging nemen hiervan zal meestal zijn ingegeven door een verzoek van het hoofd van het betrokken parket, indien dit hoofd, ook al heeft het gerecht zelf niet tot het uitwijken naar een andere locatie besloten, van mening is dat een zitting niet in de reguliere locatie zou moeten plaatsvinden. Ook is het niet uitgesloten dat de minister op een andere wijze verneemt van aanwijzingen dat het houden van een zitting in het gewone gerechtsgebouw een risico kan betekenen voor de veiligheid van personen. De minister zal hoe dan ook dan in overleg met de betrokken president of kantonrechter treden alvorens hij tot het aanwijzen van een andere zittingslocatie beslist. Het is zeker voorstelbaar dat de betrokken president of kantonrechter, oudste in rang, zich in dit overleg schaart achter het door de minister overwogen aanwijzen van een andere locatie.

De leden van de D66-fractie vragen wat de consequenties zijn voor het verloop van een zaak, indien de betrokken rechter van mening verschilt met zijn functionele autoriteit over het al dan niet uitwijken naar een andere zittingslocatie.

Hierboven is reeds vermeld dat de president of kantonrechter, oudste in rang, de betrokken rechter raadpleegt indien ten aanzien van zijn zaak door de minister wordt overwogen om de zitting in verband met de veiligheid van personen in een andere locatie te houden. Hetzelfde geldt uiteraard indien al door de president of de kantonrechter wordt overwogen om de zitting uit veiligheidsoverwegingen niet in het gewone gerechtsgebouw doorgang te laten vinden. De mening van de betrokken rechter zal door zijn functionele autoriteit worden betrokken in diens beoordeling of tot het aanwijzen van een andere zittingslocatie wordt besloten, onderscheidenlijk in diens in het overleg met de minister naar voren te brengen mening. Indien de president of kantonrechter dan wel de minister uiteindelijk besluit dat voor het houden van de zitting in een zaak vanwege de daaraan verbonden veiligheidsrisico's een andere locatie wordt aangewezen, heeft dit tot gevolg dat die zitting, ook in het geval dat de betrokken rechter hieromtrent een tegengestelde mening is toegedaan, in die andere locatie wordt gehouden.

De leden van de D66-fractie vernemen graag of de argumenten om een zitting elders te laten plaatsvinden op schrift zullen worden gesteld en aan de verdediging bekend zullen worden gemaakt.

De bij een rechtsgeding betrokken partijen zullen door het gerecht tijdig op de hoogte worden gesteld van het besluit van de minister dat met het oog op de veiligheid van personen de zitting in een andere locatie zal worden gehouden, met vermelding van de locatie waarin de zitting zal plaatsvinden. Dat in de kennisgeving tevens zal worden toegelicht om welke specifieke redenen de veiligheid van personen bij het houden van de zitting in het gewone gerechtsgebouw geacht wordt in het gedrang te komen, acht ik niet noodzakelijk. Dit wordt overigens momenteel ook niet toegelicht indien door de gerechtspresident of kantonrechter tot het aanwijzen van een andere zittingslocatie wordt besloten.

Voor het antwoord op de vraag van de leden van de D66-fractie, welke criteria worden gehanteerd om vast te stellen of iemands veiligheid in het geding is, meen ik te mogen verwijzen naar de bovenvermelde antwoorden op de vragen van de PvdA-fractie, wanneer een risico met betrekking tot de veiligheid van personen aanwezig wordt geacht en hoe de beoordeling van het veiligheidsrisico van een zitting geschiedt.

De leden van de D66-fractie stellen terecht vast dat als bijvoorbeeld in een bij de Roermondse arrondissementsrechtbank aanhangige zaak wordt besloten tot het houden van de zitting in bijvoorbeeld Amsterdam, die in Amsterdam te houden zitting een zitting van de arrondissementsrechtbank te Roermond is. Dit betekent, zoals de leden van D66-fractie ook veronderstellen, dat op de in het voorbeeld genoemde zitting wordt opgetreden door tot die Roermondse rechtbank behorende rechters en bij het Roermondse arrondissementsparket werkzame officieren van justitie. Een besluit van de minister tot het aanwijzen van een andere zittingslocatie kan derhalve tot gevolg hebben dat in verband met het elders houden van de zitting kosten worden gemaakt, bijvoorbeeld reis- en verblijfkosten voor rechters en officieren van justitie en transportkosten (van dossiers etc.). Het wetsvoorstel heeft strikt bezien geen financiële gevolgen, maar in geval van gebruikmaking van de voorgestelde bevoegdheid van de minister om te bepalen dat een zitting in een concrete zaak elders plaatsvindt, kan daarvan derhalve wel sprake zijn. De hiervoor genoemde kosten worden dan opgevangen binnen de lopende begroting van het ministerie van Justitie.

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

Naar boven