26 694
Wijziging van de Wet op de rechterlijke organisatie (verruiming van mogelijkheid om nevenzittingsplaatsen van gerechtshoven aan te wijzen en invoering van mogelijkheid om voor risicovolle zittingen locatie aan te wijzen)

nr. 3
MEMORIE VAN TOELICHTING

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt, omdat het zonder meer instemmend luidt (artikel 25a, vierde lid, onderdeel b, van de Wet op de Raad van State).

Algemeen

In de afgelopen periode is de rechterlijke organisatie enkele malen geconfronteerd met (straf)zaken waarin zodanige beveiligingsmaatregelen moesten worden getroffen dat deze maatregelen niet adequaat in het gewone gerechtsgebouw konden worden verwezenlijkt, of die gelet op hun omvang zodanige veiligheidsvoorzieningen vergden dat het – om technische of financiële redenen of omdat de gewone gang van zaken in het desbetreffende gerechtsgebouw ernstig werd verstoord – niet doelmatig was deze in het gewone gerechtsgebouw te treffen. De opgedane ervaringen hebben mij tot het oordeel gebracht dat terzake structurele voorzieningen moeten worden getroffen.

Ten eerste ben ik voornemens om op een tweetal plaatsen (Rotterdam, Amsterdam) voor het houden van risicovolle terechtzittingen gebouwelijke voorzieningen te treffen. Deze plaatsen zullen bij algemene maatregel van bestuur kunnen worden aangewezen als nevenzittingsplaats voor arrondissementsrechtbanken, gerechtshoven en kantongerechten; de desbetreffende president of kantonrechter kan dan bepalen dat in een concrete zaak de terechtzitting daar zal plaatsvinden. Voor de kantongerechten en de arrondissementsrechtbanken voorziet de Wet op de rechterlijke organisatie er reeds in dat bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat, overeenkomstig de daarbij te stellen regels, ook buiten de hoofdplaats van het rechtsgebied of buiten het rechtsgebied terechtzittingen zullen of kunnen worden gehouden (artikel 34, tweede lid; artikel 50, tweede lid). In dit wetsvoorstel wordt geregeld dat dat ook voor de gerechtshoven kan worden bepaald. Volledigheidshalve merk ik nog op dat in Amsterdam een tijdelijke voorziening voor het houden van risicovolle zittingen is getroffen en dat met het oog hierop Amsterdam in (artikel 3b van) het Besluit nevenzittingsplaatsen al is aangewezen als nevenzittingsplaats voor de meervoudige strafkamers van de arrondissementsrechtbanken.

Ten tweede strekt dit wetsvoorstel ertoe in de Wet op de rechterlijke organisatie als aanvullende voorziening de mogelijkheid op te nemen dat de Minister van Justitie, na overleg met de betrokken functionele autoriteit (de kantonrechter oudste in rang van benoeming, de president van de arrondissementsrechtbank dan wel de president van het gerechtshof), bepaalt dat in een concrete zaak de terechtzitting zal worden gehouden in een door hem aan te wijzen locatie, indien dit in verband met de veiligheid van personen noodzakelijk is. Deze voorziening heeft betrekking op de kantongerechten, de arrondissementsrechtbanken en de gerechtshoven. Zij zal bijvoorbeeld bij de meervoudige strafkamers van de arrondissementsrechtbanken en de gerechtshoven van belang zijn. Voor de Hoge Raad bestaat hieraan vooralsnog geen behoefte.

De Wet op de rechterlijke organisatie bepaalt dat de kantongerechten, de arrondissementsrechtbanken en de gerechtshoven hun terechtzittingen in de hoofdplaats van het rechtsgebied houden (artikel 34, eerste lid; artikel 50, eerste lid; artikel 60, derde lid); deze terechtzittingen zullen in de regel in het daarvoor bestemde gerechtsgebouw in de hoofdplaats plaatsvinden. Voor een gerecht kunnen bij algemene maatregel van bestuur echter nevenzittingsplaatsen zijn aangewezen; in die gevallen bepaalt de betrokken functionele autoriteit welke zaken in die plaatsen worden behandeld. Bij de in de vorige alinea voorgestelde voorziening gaat het niet om een vaszte nevenlocatie van een bepaald gerecht, maar is sprake van aanwijzing van een locatie in een concrete zaak, met het oog op de veiligheid van personen, door de Minister van Justitie. Een dergelijke aanwijzing kan bijvoorbeeld geschieden na een daartoe strekkend verzoek van het hoofd van het betrokken parket.

De laatstbedoelde voorziening bevat een aantal elementen. In de eerste plaats komt de bevoegdheid om in een zaak voor het houden van de terechtzitting een locatie aan te wijzen toe aan de Minister van Justitie, zulks gelet op diens verantwoordelijkheid voor het bewaken van de veiligheid in de gebouwen waar recht wordt gesproken.

De Minister van Justitie kan deze bevoegdheid alleen uitoefenen indien overleg heeft plaatsgevonden met de betrokken functionele autoriteit. Het ligt in de rede dat tevens overleg plaatsvindt met het hoofd van het betrokken parket. Voorts ligt het in de rede dat de betrokken functionele autoriteit de rechter, die voor zover het de desbetreffende zaak aangaat verantwoordelijk is voor de leiding van het onderzoek en het handhaven van de orde op de terechtzitting, raadpleegt.

In de tweede plaats wordt de uitoefening van de bevoegdheid om in een concrete zaak een locatie voor het houden van de terechtzitting aan te wijzen genormeerd: aanwijzing van een locatie kan alleen geschieden indien dit in verband met de veiligheid van personen noodzakelijk is. Hierbij kan het zowel de veiligheid betreffen van personen die de desbetreffende terechtzitting zullen bijwonen (bijvoorbeeld getuigen), als de veiligheid van personen die ten tijde van het houden van laatstbedoelde terechtzitting om een andere reden in het gerechtsgebouw aanwezig zullen zijn (bijvoorbeeld partijen bij andere terechtzittingen). In de derde plaats wordt aangegeven welke categorieën locaties kunnen worden aangewezen: het kan gaan om een locatie in de hoofdplaats van het rechtsgebied van het gerecht, een locatie in een andere plaats binnen dat rechtsgebied, of een locatie buiten dat rechtsgebied. De Minister van Justitie zal bijvoorbeeld ook de hierboven genoemde, op het houden van risicovolle zittingen berekende, locaties in Rotterdam en Amsterdam kunnen aanwijzen.

Met de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak is over een concept van het wetsvoorstel overleg gevoerd in het Sectoroverleg rechterlijke macht. De reactie van de NVvR op het concept was positief.

Financiële gevolgen

Het wetsvoorstel zelf heeft geen financiële gevolgen. De kosten die in verband met het houden van een terecht-zitting in een door de Minister van Justitie aangewezen locatie worden gemaakt, worden binnen de lopende be-groting van Justitie opgevangen.

Artikelsgewijs

Artikel I

De voorgestelde artikelen 34, derde lid, 50, derde lid, en 60, vijfde lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie bevatten de aanvullende voor- ziening, inhoudende dat de Minister van Justitie in verband met de veiligheid van personen een locatie voor het houden van een terechtzitting door een kantongerecht, een arrondissementsrechtbank respectievelijk een gerechtshof kan aanwijzen (onderdelen A, B en C). Voorts wordt aan artikel 60 van de Wet op de rechterlijke organisatie een vierde lid toegevoegd dat artikel 34, tweede lid, van dezelfde wet van overeenkomstige toepassing verklaart (onderdeel C). Daarmee wordt bewerkstelligd dat ook voor (alle kamers van) de gerechtshoven bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat, overeenkomstig de daarbij te stellen regels, ook buiten de hoofdplaats van het rechtsgebied of buiten het rechtsgebied terechtzittingen zullen of kunnen worden gehouden. In verband hiermee kan het huidige artikel 71, derde lid, dat artikel 34, tweede lid, alleen van overeenkomstige toepassing verklaart op de belastingkamers van de gerechtshoven, vervallen (onderdeel D).

Artikel II

De beslissing van de Minister van Justitie om in een concrete zaak in verband met de veiligheid van personen een locatie voor de terechtzitting aan te wijzen, heeft voor het betrokken gerecht tot gevolg dat het verplicht is om de terechtzitting op die andere locatie te houden. Een dergelijke beslissing zou als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht kunnen worden aangemerkt. Het spreekt voor zich dat het niet gewenst is dat gerechten tegen dergelijke beslissingen beroep instellen. Daarom worden de artikelen 34, derde lid, 50, derde lid, en 60, vijfde lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie in de bijlage bij de Algemene wet bestuursrecht toegevoegd aan de reeks van wettelijke voorschriften waarvoor geldt dat tegen op basis daarvan genomen besluiten geen beroep kan worden ingesteld.

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

Naar boven