26 693
Aanpassing van de Boeken 3 en 6 van het Burgerlijk Wetboek aan de richtlijn betreffende het doen staken van inbreuken in het raam van de bescherming van de consumentenbelangen

nr. 6
NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 1 maart 2000

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

A. Artikel I wordt als volgt gewijzigd:

Onderdeel A komt te luiden:

A

Artikel 305a wordt als volgt gewijzigd:

1. Aan lid 2 wordt een tweede zin toegevoegd, luidende:

Een termijn van twee weken na de ontvangst door de gedaagde van een verzoek tot overleg onder vermelding van het gevorderde, is daartoe in elk geval voldoende.

2. Lid 3 komt te luiden:

3. Een rechtsvordering als bedoeld in lid 1 kan strekken tot veroordeling van de gedaagde tot het openbaar maken of laten openbaar maken van de uitspraak, zulks op een door de rechter te bepalen wijze en op kosten van de door de rechter aan te geven partij of partijen. Zij kan niet strekken tot schadevergoeding te voldoen in geld.

B. Artikel II wordt als volgt gewijzigd:

Onderdeel B komt te luiden:

B

In artikel 241 wordt na lid 5 een lid ingevoegd, luidende:

6. Tot kennisneming van vorderingen in kort geding strekkende tot veroordelingen als bedoeld in lid 3, ingesteld door rechtspersonen als bedoeld in artikel 240 lid 3, is de president van de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage bij uitsluiting bevoegd. Lid 5, alsmede de artikelen 4 onder 13°, 9 lid 3, 1003, 1005 en 1006 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering zijn van overeenkomstige toepassing.

Toelichting

Algemeen

Met deze nota van wijziging wordt beoogd ook nadrukkelijk in de wet uitvoering te geven aan artikel 2, eerste lid, onder b, van richtlijn nr. 98/27/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 19 mei 1998 betreffende het doen staken van inbreuken in het raam van de bescherming van de consumentenbelangen (PbEG L 166). Dit bepaalt dat een bevoegde instantie de veroordeling kan vorderen van de volledige of gedeeltelijke bekendmaking van de beslissing of publicatie van een rechtzetting. In een aantal specifieke gevallen is de mogelijkheid van een rectificatie of publicatie van een uitspraak uitdrukkelijk in de wet geregeld. Men zie de artikelen 167, 196 en 241, derde lid, onder c, van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Maar aangenomen kan worden dat de publicatie van een vonnis ook mogelijk is buiten de gevallen die door deze artikelen bestreken worden. Zo aan de daaraan gestelde vereisten is voldaan kan een veroordeling tot publicatie van een vonnis daarbij gebaseerd worden op artikel 296 van Boek 3 BW, of op artikel 162 jo artikel 103 van Boek 6 BW. Ingevolge artikel 305a van Boek 3 BW kan ook een belangenorganisatie een dergelijke veroordeling vorderen. Desalniettemin is het om iedere onduidelijkheid op dit punt weg te nemen bij nader inzien toch raadzaam de door de richtlijn vereiste veroordeling tot publicatie van een vonnis nadrukkelijk in de wet te noemen.

A

Teneinde de door de richtlijn vereiste veroordeling tot publicatie van een vonnis nadrukkelijk in de wet op te nemen wordt in het derde lid van artikel 305a Boek 3 BW deze mogelijkheid expliciet genoemd. De redactie daarvan is gebaseerd op die van de hierboven genoemde artikelen. Deze redactie brengt tot uitdrukking dat de rechter op grond van de omstandigheden van het geval een publicatie kan weigeren. Indien hij evenwel een publicatie zinvol acht is de rechter vrij om te bepalen op welke wijze de publicatie moet geschieden en voor rekening van welke partij de kosten komen. Vergelijk HR 16 mei 1997, NJ 2000, 1. Opgemerkt zij nog dat ook in de artikelen 305b en 305c Boek 3 BW het derde lid van artikel 305a overeenkomstige toepassing is verklaard, zodat ook voor publiekrechtelijke rechtspersonen en bevoegde buitenlandse instanties nadrukkelijk geregeld is dat zij een veroordeling tot publicatie van de uitspraak kunnen vorderen.

Voldoende was geweest de mogelijkheid van een veroordeling tot publicatie alleen te laten gelden voor consumentenorganisaties c.q. bevoegde instanties die de naleving vorderen van de in de richtlijn bedoelde omgezette bepalingen. Een dergelijke beperking is echter vanuit het oogpunt van eenheid van regelgeving niet wenselijk, waarbij – zoals hierboven aangegeven – bovendien bedacht moet worden dat ook thans belangenorganisaties een dergelijke veroordeling kunnen vorderen. Een beperking als genoemd zou mogelijk ten onrechte tot het oordeel kunnen leiden dat andere belangenorganisaties dan consumentenorganisaties en bevoegde instanties deze mogelijkheid missen.

B

Het aanvankelijk voorgestelde zesde lid van artikel 241 van Boek 6 BW bevat een limitatieve opsomming van veroordelingen die een consumentenorganisatie of bevoegde instantie ter zake van de preventieve toetsing van bedingen in algemene voorwaarden in kort geding bij de president van de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage kan vorderen. Daarbij is in afwijking van het derde lid van artikel 241 niet opgenomen de veroordeling tot publicatie van de uitspraak. Strikt genomen zou dit betekenen dat een dergelijke veroordeling in kort geding gevorderd zou moeten worden bij de president die volgens de gewone regels van competentie bevoegd is. Dit is uiteraard onpraktisch omdat dit in veel gevallen een andere president is dan de president die de uitspraak heeft gedaan. Daarom wordt de veroordeling tot publicatie van de uitspraak alsnog in het zesde lid van artikel 241 opgenomen, en wel door te verwijzen naar de veroordelingen die in het derde lid van dit artikel zijn opgesomd. Omdat in dit laatste lid de vorderingen zijn opgesomd die in de bodemprocedure ingesteld kunnen worden, en het in kort geding wel om vergelijkbare vorderingen gaat, is er in de nieuwe redactie van het zesde lid vanaf gezien deze vorderingen uit te schrijven, en wordt volstaan met de woorden «strekkende tot veroordelingen als bedoeld in lid 3».

Overigens zij opgemerkt dat de richtlijn niet verplicht tot de mogelijkheid om in kort geding een veroordeling tot publicatie van de uitspraak te vorderen, maar omdat deze mogelijkheid ook thans bestaat is het om bovengenoemde reden praktisch de vordering te concentreren bij de president van de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage. Zie hierover ook L.J.H. Mölenberg en Y.M.P. Ritzen, Wetsvoorstel implementatie EU-Richtlijn grensoverschrijdende collectieve acties, Tijdschrift voor Consumentenrecht 1999, p. 305, die evenwel ten onrechte aannemen dat het in zaken als deze niet mogelijk is om in kort geding een veroordeling als genoemd te vorderen. Genoemde auteurs bepleiten in dit artikel ook in zaken als deze de president de bevoegdheid te geven om een dwangsom op te leggen. Ingevolge artikel 611a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering beschikt evenwel (ook) de president over deze bevoegdheid. Het limitatieve karakter van artikel 241, zesde lid, Boek 6 BW, doet daaraan niet af. Vergelijk ook Parl. Gesch. Boek 6 (Inv.), p. 1786, onder 3.

Tenslotte wordt in de tweede zin van het nu voorgestelde zesde lid van artikel 241 van Boek 6 BW bij deze nota van wijziging ook het vijfde lid van dit artikel van overeenkomstige toepassing verklaard. Hierdoor worden geschillen die kunnen rijzen ter zake van de tenuitvoerlegging van de door de president van de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage uitgesproken veroordelingen of geschillen ter zake van van een eventuele veroordeling tot betaling van een dwangsom, bij deze president zelf geconcentreerd. De president zal immers zelf het beste in staat zijn om te beoordelen of zijn uitspraak is overtreden. Vergelijk ook Parl. Gesch. Boek 6 (Inv.), p. 1784.

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

Naar boven