26 692
Wijziging van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek en de Wet op het voortgezet onderwijs in verband met de modernisering van de universitaire opleiding tot eerstegraads leraar voortgezet onderwijs

nr. 4
VERSLAG

Vastgesteld 18 november 1999

De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, brengt als volgt verslag van haar bevindingen.

Onder het voorbehoud dat de regering de gestelde vragen en gemaakte opmerkingen genoegzaam zal hebben beantwoord, acht de commissie de openbare beraadslaging over dit voorstel van wet voldoende voorbereid.

INHOUD

IAlgemeen 
IIMemorie van toelichting 
 Algemeen deel 
 Meer wegen naar het leraarsberoep 
 Benoembaarheid in het voortgezet onderwijs 
 Bekostiging van de universitaire lerarenopleidingen 
IIIArtikelsgewijs 

I Algemeen

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van het ulo-convenant en de uitwerking hiervan in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW) en de Wet op het voortgezet onderwijs (WVO). Om meer universitaire studenten te interesseren voor het leraarsberoep is het zeker wenselijk hun meer keuzemogelijkheden te bieden voor het volgen van een opleiding tot leraar. Daarnaast sluit het streven naar meer variëteit in leerwegen ook goed aan bij het bredere beleid dat erop gericht is meer ruimte te creëren voor zij-instroom in de opleidingen en het beroep.

De leden van de PvdA-fractie willen echter opmerken dat de inrichting van de lerarenopleidingen slechts één ingang is, als het gaat om de aantrekkelijkheid van het leraarsberoep te vergroten. Daarbij is het nog maar de vraag of deze ingang aantrekkelijk genoeg is. Deze leden willen er dan ook bij de regering op aandringen dat zij zich in de toekomst sterk blijft maken het leraarsberoep aantrekkelijker te maken.

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van het wetsvoorstel. Hoewel zij het openstellen van nieuwe wegen die tot het beroep van leraar leiden positief vinden, menen zij dat de kwaliteit van opleiding en leraar hierbij altijd uitgangspunt behoren te zijn.

De behoefte aan nieuwe leerwegen wordt gemotiveerd door te wijzen op de drempel voor studenten die de huidige leerwegen vormen in hun keuze voor het leraarsberoep. Is ook onderzocht welke effecten de voorgestelde nieuwe leerwegen op de instroom zouden kunnen hebben, zo vragen deze leden.

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van het voorliggende wetsvoorstel. De leden van de CDA-fractie willen eerst graag worden geïnformeerd over de ervaringen en resultaten van het door de vorige minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen in gang gezette experiment om universitair afgestudeerden via een spoedcursus om te scholen tot leraar. Een zelfde vraag hebben deze leden ten aanzien van het op 1 mei 1998 afgesloten ulo (universitaire lerarenopleiding) – convenant (duale leertrajecten) en het zogenoemde bèta-convenant.

De leden van de CDA-fractie constateren dat het doel van het wetsvoorstel is de wettelijke kaders zodanig aan te passen dat andere leerwegen, gericht op het leraarsberoep mogelijk worden. Studenten krijgen meer keuzemogelijkheden voor het volgen van een opleiding tot leraar. Nu volgt de universitaire lerarenopleiding als éénjarige opleiding op een doctoraalopleiding. Dat is relatief lang en kan daardoor een barrière vormen om te kiezen voor het leraarsberoep. De leden van de CDA-fractie verzoeken de regering toe te lichten waarop deze veronderstelling is gebaseerd. Welk onderzoek heeft daartoe plaatsgevonden, zo vragen deze leden. Onder welke doelgroep?

De leden van de fractie van D66 hebben met belangstelling kennis genomen van het wetsvoorstel dat de modernisering van de universitaire eerstegraads lerarenopleiding regelt. De leden van de fractie van D66 onderschrijven de opmerking dat een grotere instroom van eerstegraads leraren in het voortgezet onderwijs zowel nodig als wenselijk is. Deze leden hopen dat onderhavig wetsvoorstel om studenten meer keuzemogelijkheden te bieden om de lerarenopleiding aan de universiteit te volgen daartoe zal bijdragen.

De leden van de fractie van D66 merken wel op, evenals de Raad van State en de Onderwijsraad, dat het hier om een complexe materie gaat waarbij een expliciete visie op een samenhangend geheel van eerste- en tweedegraads lerarenopleidingen van groot belang is. De Kamer heeft in het nota-overleg over «Maatwerk voor morgen» op 31 mei 1999 middels de motie Hamer c.s. ook aan de minister om een visie op een samenhangend geheel van lerarenopleidingen gevraagd. De leden van de fractie van D66 vragen of door het ontbreken van een dergelijke visie nu wellicht maatregelen worden genomen die op de langere termijn niet houdbaar blijken te zijn. De Onderwijsraad is ook van mening dat er onvoldoende erkenning is voor de complexe veranderingen die gevraagd worden van de lerarenopleidingen en vraagt zich impliciet af of het budget wel toereikend is om deze veranderingen goed in te voeren. De leden van de fractie van D66 willen graag een reactie hierop van de regering.

De leden van de fracties van RPF en GPV hebben kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel. Zij leiden uit het wetsvoorstel af dat een regeling zal worden getroffen de mogelijkheden binnen het universitair onderwijs voor de opleiding tot eerstegraadsleraar voortgezet onderwijs te verruimen. De belangrijkste reden tot deze verruiming is het dreigende tekort aan eerstegraadsleraren. De leden van de beide fracties erkennen dat een dergelijk tekort in de toekomst zeker aanwezig is en dat maatregelen genomen moeten worden om meer eerstegraadsleraren op te leiden voor het voortgezet onderwijs. De leden van de fracties van RPF en GPV willen ten aanzien van de keuze, die de regering in het onderhavige wetsvoorstel maakt, een aantal opmerkingen plaatsen.

De leden van de fracties van RPF en GPV wijzen er op dat enkele jaren geleden de visitatiecommissie onder leiding van mevr. drs. N.G.M. Ginjaar-Maas de belangrijkste universitaire opleidingen een goede beoordeling heeft gegeven. De commissie-Ginjaar constateerde in 1997 dat de bezochte universitaire lerarenopleidingen een duidelijker beroepsprofiel aangaven dan in 1992 het geval was. De leden van de fracties van RPF en GPV delen de opvatting van de regering dat vanuit kwalitatief oogpunt een grotere instroom van universitair geschoolden in het voortgezet onderwijs gewenst is.

De leden van de SGP-fractie waarderen het dat de regering maatregelen wil nemen om het leraarsberoep aantrekkelijker te maken. Het wegnemen van een bestaande drempel in het hoger onderwijs kan daaraan een bijdrage leveren.

II Memorie van Toelichting

Algemeen deel

De leden van de PvdA-fractie vragen of de regering van mening is dat de aanpassing van de structuur van de universitaire lerarenopleidingen voldoende is om het leraarsberoep aantrekkelijker te maken. Is zij bereid ook in de toekomst op zoek te blijven gaan naar nieuwe maatregelen, zo vragen deze leden.

De leden van de PvdA-fractie constateren dat studenten die de opleiding tot leraar volgen dit over het algemeen vaker doen vanuit hun interesse voor een bepaald vakgebied dan vanwege hun affectie met het leraarschap. Denkt de regering dat haar structuuraanpassing hier verandering in kan aanbrengen, zo vragen deze leden. Zo nee, zijn er andere mogelijkheden om de affectie met het leraarschap te laten toenemen?

De leden van de fractie van D66 constateren dat uit oogpunt van kwaliteit een grotere instroom van eerstegraads docenten in het voortgezet onderwijs is gewenst. De leden van fractie van D66 vragen of het de regering bekend is of het voortgezet onderwijs deze opvatting deelt. Scholen worden immers steeds autonomer in hun personeelsbeleid en kunnen vanwege de kosten ook afzien van het binnen halen van eerstegraads docenten. De leden van de fractie van D66 vragen hoe de regering hier tegenover staat.

In de Memorie van Toelichting staat dat «studenten zo nodig onder nadere condities het leraarsberoep kunnen betreden». De leden van de fractie van D66 willen graag weten of deze nadere condities voor alle drie de varianten van de lerarenopleiding gelden en welke condities dat zijn?

Op 1 mei 1998 is het ulo-convenant gesloten met onder andere de afspraak een aantal wettelijke bepalingen aan te passen om ruimte te bieden voor nieuwe ontwikkelingen. Hoeveel en welke universiteiten zijn al bezig met de invoering van nieuwe leerwegen gericht op het leraarsberoep, zo vragen genoemde leden. De leden van de fractie van D66 vragen hoe ver de desbetreffende opleidingen daarmee zijn en of onderhavig wetsvoorstel in feite een bekrachtiging is van een al bestaande praktijk. Denkt de regering dat verdere aanpassingen op termijn noodzakelijk zijn om van de nieuwe leerwegen een succes te maken, zo vragen genoemde leden.

De leden van de SGP-fractie constateren dat het streven is meer variëteit aan te brengen in de leerwegen voor het opleiden van leraren aan de universiteiten. Het ulo-convenant heeft tot doel de keuzemogelijkheden voor studenten te vergroten. Naast de huidige postdoctorale opleiding kunnen zij kiezen voor het integreren van de voorbereiding op het leraarsberoep en de doctoraalopleiding. Het bèta-convenant voorziet alleen in de laatstgenoemde mogelijkheid. De leden van de SGP-fractie vragen of er bij de bèta-opleidingen dan nog wel sprake is van het aanbrengen van meer variëteit in de universitaire leerwegen die opleiden tot leraar. Zo nee, wat zijn de mogelijke consequenties van deze beperking voor het aantrekken van zij-instromers, zo vragen deze leden.

Meer wegen naar het leraarsberoep

De leden van de PvdA-fractie vragen of de regering kan toelichten of het consecutieve model van kracht blijft. Zo ja, kan zij toelichten welke reden hieraan ten grondslag ligt?

Bij de tweede variant dient een deel van de opleiding na het doctoraalexamen afgerond te worden. Gelden voor deze variant niet dezelfde bezwaren als voor het consecutieve model, zo vragen genoemde leden. Zo nee, kan de regering dan de voordelen noemen van deze variant ten op zichte van het consecutieve model?

In het ulo-convenant wordt 5,1 mln. gulden in de periode 2000–2002 beschikbaar gesteld. De leden van de PvdA-fractie vragen waarop dit bedrag is gebaseerd en voor welke activiteiten dit bedrag wordt gebruikt.

De leden van de PvdA-fractie constateren dat aan een duaal traject, waarbij de betrokken student voor een bepaalde periode als leraar in opleiding werkt, het bezwaar kleeft, dat deze studenten vaak als volwaardige leraren beoordeeld worden. Dit komt niet geheel overeen met het principe van de leraar in opleiding. Hoe staat de regering hier tegenover en welke maatregelen kunnen hier tegen genomen worden, zo vragen genoemde leden.

Belangrijk uitgangspunt voor de leden van de VVD-fractie bij de integratie van een deel van de lerarenopleiding in de doctoraalopleiding is dat dit niet ten koste mag gaan van het huidige academische kwaliteitsniveau van de leraren- en doctoraalopleiding. Voorgesteld wordt een afstudeervariant binnen de doctoraalopleiding ter voorbereiding op het lerarenberoep en een parallel traject. Gesteld wordt dat de afstudeerrichting gebruik zal maken van een combinatie van vakken en de vrije ruimte van studie en stage. De leden van de VVD-fractie hebben de volgende vragen. Hoeveel studiepunten zal het gedeelte van de lerarenopleiding dat binnen de doctoraalstudie wordt gegeven omvatten? Welk gedeelte hiervan komt uit de vrije ruimte, en welk gedeelte is gedeeld door de leraren- en doctoraalopleiding? Hoeveel studiepunten blijven over voor het gedeelte van de lerarenopleiding na het doctoraal?

Minder duidelijk is de opzet van het parallele of geïntegreerde traject. De leden van de VVD-fractie nemen aan dat bij dit traject doctoraal en lerarenopleiding gelijktijdig worden afgesloten. Duurt de totale opleiding dan minstens vijf of zes jaar, zo vragen deze leden.

De leden van de VVD-fractie vragen in hoeverre bij afstudeerrichting en geïntegreerd traject sprake is van een wezenlijk andere inrichting van de studie, waarvoor toetsing via de Adviescommissie onderwijsaanbod(volgens de huidige wetgeving) vereist is.

De leden van de VVD-fractie vragen waarom wettelijke verankering van de afstudeerrichting wel is geregeld, en van de geïntegreerde opleiding niet.

Een belangrijk aspect is het kwaliteitstoezicht. De leden van de VVD-fractie vragen of de in het doctoraal geïntegreerde opleiding of de afstudeerrichting samen met de postdoctorale opleiding als een geheel wordt gevisiteerd of wordt deze meegenomen in de visitatie van de doctoraalopleiding. Hoe kan in het laatste geval voldoende zicht op de kwaliteit van de lerarenopleiding blijven bestaan, zo vragen deze leden.

De leden van de VVD-fractie vragen hoe de regering oordeelt over het aanbieden van de lerarenopleiding als apart «mastertraject» volgend op het kandidaatsniveau in de studie, waarin eerst de (academische) basis van het vakgebied wordt gelegd. Wat zijn de mogelijkheden van de instellingen daartoe, zo vragen deze leden.

Vrijstellingen worden mogelijk gemaakt zodat er postdoctorale trajecten op maat kunnen komen voor diegenen die relevante werkervaring elders hebben opgedaan. De leden van de VVD-fractie vragen de regering hoe ver de universiteiten zijn met het opzetten van deze op maat gesneden trajecten. Zullen deze trajecten onder bepaalde omstandigheden ook toegankelijk kunnen zijn voor afgestudeerde HBO'ers met relevante opleiding en werkervaring, zo vragen deze leden. De leden vragen hoe verkorte trajecten gericht op diegenen die nog geen hoger-onderwijsdiploma hebben, vorm krijgen.

Naast het consecutieve model worden andere varianten mogelijk gemaakt waarbij de opleiding tot leraar meer wordt geïntegreerd in de doctoraalopleiding.

De leden van de CDA-fractie vragen de regering toe te lichten op welke wijze deze drie nieuwe trajecten bijdragen aan het vergroten van de mobiliteit van en naar het leraarsberoep. Op basis waarvan is de regering van mening dat deze geïntegreerde trajecten meer studenten zullen trekken dan de huidige trajecten, zo vragen deze leden.

De leden van de CDA-fractie constateren dat in de Memorie van toelichting de indruk wordt gewekt dat bij een gelijkblijvende studielast en verkorting van het totale traject het programma van de universitaire lerarenopleiding geheel of gedeeltelijk parallel aan de doctoraalopleiding kan worden gevolgd. De leden van de CDA-fractie verzoeken de regering toe te lichten of deze indruk juist is en op welke wijze gegarandeerd wordt dat de kwaliteit van de opleiding gelijk blijft.

De leden van de CDA-fractie hebben de volgende vragen. Is in alle gevallen een vervolgtraject nodig om de volledige bevoegdheid als eerstegraads docent te behalen? Hoe lang duurt dat traject? Op welke wijze worden de scholen voor voortgezet onderwijs inhoudelijk en didactisch ondersteund om hun nieuwe taak als «leerplaats voor de startende professional» goed te kunnen invullen?

De leden van de fractie van D66 onderschrijven het voorstel om naast het consecutieve model andere varianten mogelijk te maken waarbij de opleiding tot leraar meer wordt geïntegreerd in de doctoraalopleiding. De regering is er van verzekerd dat het huidige kwaliteitsniveau gehandhaafd blijft ondanks de ingrijpende wijzigingen in de lerarenopleidingen. De leden van de fractie van D66 zouden graag vernemen waarop de regering deze veronderstelling baseert. Zou het niet wenselijk zijn om in de wet een een garantie voor kwaliteit op te nemen zodat ook op de langere termijn de kwaliteit van de opleiding gegarandeerd wordt, zo vragen deze leden.

De leden van de fractie van D66 vragen de regering of zij denkt dat de lerarenopleidingen voldoende capaciteit in huis hebben om de leertrajecten op maat aan te bieden. Is samenwerking met tweedegraadsopleidingen en pabo's niet noodzakelijk om dat maatwerk op goede wijze aan te kunnen bieden, zo vragen deze leden.

De leden van de fractie van D66 nemen aan dat bij alle drie de voorgestelde varianten de studenten al in een vroeg stadium in aanraking komen met de praktijk van het lesgeven in het voortgezet onderwijs opdat zowel de student als opleiding geen kostbare tijd verliezen. Hebben de leden van de fractie van D66 het goed begrepen dat een assesment voor zij-instromers niet wettelijk verplicht is en dat de opleidingen de vrijheid hebben zelf te beslissen of ze een assesment houden of niet?

Deze leden zouden ook graag vernemen bij de afstudeerrichting gericht op de opleiding tot leraar welk gedeelte van de lerarenopleiding opgenomen wordt in de bredere communicatie- en educatievariant en wat het vervolgtraject voor de afgestudeerde inhoudt. Zijn bijvoorbeeld didactische vaardigheden en praktijkervaring in de vorm van een stage in het voortgezet onderwijs al voorzien in de doctorale fase van de opleiding, zo vragen genoemde leden. Hebben de leden van de fractie van D66 het goed begrepen dat de afgestudeerde een jaar de tijd krijgt om een eerstegraads bevoegdheid te halen met de uitloopmogelijkheid van nog een jaar. Is twee jaar niet te lang, zo vragen deze leden. De leden van de fractie van D66 vragen of het de bedoeling is dat de afgestudeerde als docent-assistent wordt ingezet of dat de afgestudeerde een volledige onderwijstaak krijgt.

De leden van de fracties van RPF en GPV hebben de indruk dat de regering het consecutieve model1 als drempel beschouwt om te kiezen voor het leraarsberoep. In hoeverre kan deze indruk, wellicht met cijfers, worden onderbouwd? Kan de regering een overzicht geven van de instroom in de universitaire opleidingen sinds 1990, zo vragen deze leden. De leden van de fracties van RPF en GPV menen dat behalve het consecutieve model ook andere oorzaken zijn te noemen, die hebben geleid tot een afname van de instroom. Zij denken hierbij bijvoorbeeld aan de hoge werkdruk in het voortgezet onderwijs en aan het weinig aantrekkelijke beeld dat ten aanzien van het leraarschap in de maatschappij leeft. Wordt deze opvatting door de regering gedeeld, zo vragen de leden van de fracties van RPF en GPV. Zo ja, kan de verklaren hoe deze negatieve perceptie van het leraarschap in de samenleving is ontstaan, zo vragen deze leden.

De leden van de fracties RPF en GPV constateren dat naast het consecutieve model nu andere varianten worden geïntroduceerd. De opleiding tot leraar wordt in de nieuwe varianten meer geïntegreerd in de doctoraalopleidingen. De leden van de fracties van RPF en GPV vragen in hoeverre bij deze integratie de wetenschappelijke functie van de universitaire studies in het geding komt. Is verder enige indicatie te geven van de toename van de instroom als studenten van de nieuwe varianten gebruik kunnen maken, zo vragen deze leden. Is er vooraf een behoefte-onderzoek geweest naar deze varianten, zo vragen deze leden.

De leden van de fracties van RPF en GPV vragen naar de nascholingsactiviteiten van de universitaire lerarenopleidingen. In hoeverre wordt bij de nascholingsactiviteiten samengewerkt met HBO-lerarenopleidingen, zo vragen deze leden.

De leden van de SGP-fractie constateren dat uit de memorie van toelichting blijkt dat het in sommige gevallen mogelijk is de eerstegraads lerarenopleiding volledig te integreren in de doctoraalopleiding. Bij andere studierichtingen, waaronder in ieder geval de bèta-opleidingen, wordt binnen de doctoraalopleiding een afstudeerrichting gericht op de opleiding tot leraar gevolgd. Daarna kunnen de studenten als startende leraar of lerares hun opleiding voltooien. De leden van de SGP-fractie hebben de volgende vragen. Bij welke studies kunnen de twee opleidingen volledig worden geïntegreerd? Van welke factoren is dat afhankelijk? Van de beschikbare vrije keuzeruimte? Duidelijkheid over de mogelijkheden en het hanteren van heldere criteria is vooral voor studenten van groot belang, zo vinden de leden van de SGP-fractie.

Binnen de duale trajecten is de praktijkcomponent stevig verankerd in de doctoraalopleiding. In vergelijking met de afstudeerrichtingen binnen opleidingen met een vierjarige cursusduur wordt er bij duale opleidingen meer aandacht besteed aan het leraarsberoep, wat tot gevolg heeft dat de studieduur langer is. De leden van de SGP-fractie vragen waarom deze twee mogelijkheden naast elkaar bestaan. Vindt de regering het gewenst dat er meerdere mogelijkheden zijn de eerstegraads lerarenopleiding en de doctoraalopleiding bij studies van gelijke duur (vier jaar) te combineren, ook na een eventuele positieve evaluatie van de duale opleidingstrajecten, zo vragen deze leden.

Benoembaarheid in het voortgezet onderwijs

De leden van de PvdA-fractie vragen de regering of zij de mogelijkheid openhoudt om certificering voor postdoctorale trajecten te introduceren. Zo ja, op welke termijn denkt zij hier uitvoering aan te kunnen geven?

De leden van de VVD-fractie constateren dat een vrijstelling van de bevoegdheidsvereisten mogelijk wordt gemaakt, waardoor deelnemers aan het postdoctorale traject voor een jaar als leraar kunnen worden aangesteld. Geldt deze aanstellingsmogelijkheid alleen voor diegenen die de leraar-afstudeerrichting hebben gevolgd of staat deze ook open voor anderen, zo vragen deze leden. De leden van de VVD-fractie vragen of het volgen van een theoriedeel ook vereist is en voor hoeveel dagen per week minimaal. In hoeverre wijkt dit af van een duaal traject? Hoe is in dit verband de huidige verdeling tussen het praktijkdeel en het theoriedeel in de universitaire lerarenopleiding, zo vragen deze leden.

Het wetsvoorstel regelt de benoembaarheid in het voortgezet onderwijs van afgestudeerden van op het lerarenberoep gerichte afstudeerrichtingen. De afgestudeerden kunnen gedurende een jaar worden benoemd als leraar. De leden van de CDA-fractie hebben op dit onderdeel een aantal vragen. Welke onderwijspraktijkervaringen hebben deze afgestudeerden reeds opgedaan? De leden van de CDA-fractie constateren dat als er geen tijdelijke aanstelling mogelijk is «de student zijn studie als stagiair of als leraar in opleiding» kan voltooien. Hoe worden deze personen betaald? Wat is het verschil in positie tussen deze groep en degenen die met precies hetzelfde diploma een tijdelijke aanstelling van een jaar hebben, zo vragen genoemde leden. Wat rechtvaardigt het verschil in positie en benadering? De betrokkene moet op de werkplek worden begeleid binnen de schoolorganisatie en vanuit de universiteit. Hoe wordt dit georganiseerd, zo vragen genoemde leden.

De leden van de CDA-fractie vragen of deze personen allemaal dezelfde begeleiding krijgen en wordt dit allemaal betaald uit de 5.1 miljoen (van in totaal 12.8 miljoen) per jaar van het ulo – convenant?

Voor duale lerarenopleidingen is geen aparte regeling opgenomen voor afwijking van de bevoegdheidseisen; die moet voor individuele gevallen apart worden bepaald. De leden van de CDA-fractie vragen een nadere toelichting hieromtrent. Tevens vragen deze leden naar de ervaringen tot nu toe.

Bij de trajecten op maat moeten gerichte vrijstellingen ertoe leiden dat bepaalde categorieën studenten op maat gesneden postdoctorale trajecten kunnen volgen. Het wetsvoorstel is onduidelijk over de wijze waarop het civiele effect van een dergelijk postdoctoraal traject kan worden geregeld. De leden van de CDA-fractie vinden dat spijtig, want dat maakt het voor de aio's en oio's, de groep waaraan met name wordt gedacht, moeilijk. De regering heeft gedacht aan certificering, maar daar is van af gezien omdat zij niet wil vooruitlopen op de discussie over de mogelijkheid en wenselijkheid van certificering voor de universitaire lerarenopleiding. Wordt daarmee de nu voorgestelde aanpak niet eigenlijk een lege huls, zo vragen de leden van de CDA-fractie.

De leden van de fractie van D66 vinden overleg tussen de universiteiten en het voortgezet onderwijs over de begeleiding van aankomende leraren een goede zaak. Zijn de universitaire lerarenopleidingen al in overleg getreden met het voortgezet onderwijs? Zo ja, wat is het resultaat van deze gesprekken? De leden van de fractie van D66 vragen of de scholen voor voortgezet onderwijs wel in de gelegenheid zijn de leraren goed te begeleiden, want er is daar immers sprake van een tekort aan leerkrachten. De leden van de fractie van D66 constateren dat veel scholen al onbevoegde docenten voor de klas hebben staan en voor uitvallende lessen geen vervangers kunnen vinden. De leden van de fractie van D66 zouden het geen goede ontwikkeling vinden als mede door onderhavig wetsvoorstel in feite onbevoegde docenten voor de klas komen te staan zonder adequate begeleiding. Kan een school begeleiding garanderen, zo vragen deze leden. In de praktijk tot nu toe blijken veel scholen daar niet aan toe te komen. De leden van de fractie van D66 vragen hoe de kwaliteit is van de begeleiding van de studenten door de universitaire lerarenopleidingen op dit moment? En is een andere vorm van begeleiding nodig voor de nieuwe groep studenten, zo vragen deze leden.

De leden van de fractie van D66 vragen of uit het oogpunt van kwaliteit van het leraarschap niet tussentijds bekeken moet worden of de scholen voor voortgezet onderwijs en de lerarenopleidingen de intensieve begeleiding van studenten wel kunnen waarmaken, gezien het tekort aan leerkrachten en financiële middelen.

Bekostiging van de universitaire lerarenopleidingen

Voor het opleiden van leraren stelt de regering, via een geleidelijk groeipad, maximaal 12,8 mln. gulden per jaar beschikbaar tot 2005. De leden van de PvdA-fractie vragen wat de regering verstaat onder een geleidelijk groeipad. Waar is deze berekening op gebaseerd en kan de regering toelichten hoeveel miljoen voor het aankomende jaar vrijgemaakt wordt, zo vragen deze leden.

De leden van de VVD-fractie vragen of de nieuwe regeling voor de bekostiging van de lerarenopleidingen naast de oormerking ook qua systematiek zal afwijken van de normale bekostigingsregels aan de universiteiten. Zo ja, wat is de motivatie hierachter, zo vragen deze leden.

De leden van de CDA-fractie constateren dat in het ulo-convenant extra middelen voorhanden zijn voor de opleiding van leraren. Die middelen zijn alleen voor de opleiding van leraren bestemd. Daarom wordt een specifieke bekostiging voorgesteld. Die nieuwe bekostiging wordt ingevoerd per 1 januari 2001. De leden van de CDA-fractie vragen of dit betekent dat tot op dat moment geen sprake is van een extra impuls. Het extra bedrag van 12,8 miljoen komt beschikbaar op basis van het feitelijk aantal opgeleide leraren. De leden van de CDA-fractie vragen waarom hier wordt gekozen voor output bekostiging. Binnen de 12,8 miljoen zijn gelden gereserveerd voor curriculumontwikkeling. Worden die gelden ook als output bekostiging verdeeld? Wat heeft dit voor consequenties als in 2005 blijkt dat het aantal van 1200 extra opgeleide universitaire leraren niet is gehaald? Of is het juist dat, gelet op de wettekst er geen sprake is van outputbekostiging? Zo ja, waarom wordt dit wel in de Memorie van toelichting gesuggereerd, zo vragen de leden van de CDA-fractie.

De leden van de fractie van D66 vragen waarom de bijzondere berekeningswijze bij algemene maatregel van bestuur wordt geregeld en niet in onderhavig wetsvoorstel.

De separate bekostiging van de vernieuwing van de universitaire lerarenopleiding vinden de leden van de SGP-fractie een goede zaak. Zodoende kan ten aanzien van de besteding een vinger aan de pols worden gehouden. Hoe wil de regering daadwerkelijk op de besteding van de gelden toezien, zo vragen genoemde leden.

De leden van de SGP-fractie vragen of de regering het voornemen heeft de wijziging in de universitaire lerarenopleidingen te evalueren. Zo ja, op welke termijn? Bij een evaluatie moet in elk geval het effect op de aantrekkelijkheid van het leraarsberoep worden meegenomen, zo vinden genoemde leden.

III Artikelsgewijs

Artikel 33, lid 11

De leden van de fractie van D66 constateren dat het nieuwe elfde lid van artikel 33 de zinsnede bevat «voor een beperkte periode tot leraar aan een school voor voortgezet onderwijs worden benoemd». Bestaat met deze formulering niet het gevaar dat de maatregel tot onbevoegde docenten voor de klas leidt in plaats van studenten/afgestudeerden die begeleid worden in hun onderwijstaak, zo vragen deze leden.

De voorzitter van de commissie,

Van der Hoeven

De griffier voor dit verslag,

Atkins


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Schutte (GPV), Van der Vlies (SGP), Van de Camp (CDA), Van der Hoeven (CDA), voorzitter, Rabbae (GL), Lambrechts (D66), Dittrich (D66), Cornielje (VVD), De Vries (VVD), Dijksma (PvdA), Van Zuijlen (PvdA), Cherribi (VVD), Rehwinkel (PvdA), ondervoorzitter, Passtoors (VVD), Belinfante (PvdA), Kortram (PvdA), Ross-van Dorp (CDA), Hamer (PvdA), Nicolaï (VVD), Van Bommel (SP), Barth (PvdA), Halsema (GL), Örgü (VVD), Wijn (CDA) en Eurlings (CDA).

Plv. leden: Stellingwerf (RPF), Schimmel (D66), Mosterd (CDA), Atsma (CDA), Harrewijn (GL), Bakker (D66), Ravestein (D66), E. Meijer (VVD), Van Baalen (VVD), Valk (PvdA), De Cloe (PvdA), Udo (VVD), Van der Hoek (PvdA), Gortzak (PvdA), Middel (PvdA), Schreijer-Pierik (CDA), Spoelman (PvdA), Brood (VVD), Poppe (SP), Arib (PvdA), Blok (VVD), Vendrik (GL), Rijpstra (VVD), Verhagen (CDA) en Visser-van Doorn (CDA).

XNoot
1

Bij dit model volgt de ulo als opleiding van één jaar op de doctoraalopleiding.

Naar boven