26 690
Bestrijding van seksueel misbruik en van seksueel geweld tegen kinderen

nr. 9
BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 29 december 2000

Inleiding

Op 19 april 2000 is het Nationaal Actieplan Aanpak seksueel misbruik van kinderen (NAPS) aan de Tweede Kamer aangeboden (Kamerstukken II 1999–2000, 26 690, nr 6). Dit Actieplan vormt een nadere uitwerking van de eerder verschenen kabinetsnota over dit onderwerp.

Zowel de kabinetsnota als het daarop gebaseerde Actieplan beslaat het gehele spectrum van de aanpak van seksueel geweld tegen en misbruik van kinderen.

Een adequate aanpak van seksueel misbruik van en geweld tegen kinderen is alleen gewaarborgd indien er voldoende mogelijkheden zijn om vroegtijdig te signaleren en te interveniëren en adequate hulp aan slachtoffers te bieden, kinderen weerbaar te maken, politie en openbaar ministerie op basis van goede wetgeving te kunnen laten optreden en ten slotte effectieve behandelmogelijkheden en -methodieken te scheppen voor zedendelinquenten en deze bij terugkeer in de maatschappij goed te begeleiden.

Vanuit deze ketengedachte worden in het Actieplan verbindingen gelegd tussen de activiteiten van de diverse departementen en organisaties. De aanpak van deze problematiek omvat daarom overheidszorg en zorg van instellingen en particulieren op de terreinen van preventie, hulpverlening, repressie en regelgeving.

Het Actieplan geeft een overzicht en een beschrijving van de benodigde acties in onderling verband met de doelstellingen, prioriteiten, partners en tijdplanning. Voor elke activiteit is een departement als trekker aangewezen.

Daarnaast voorziet het Actieplan in de vorming van een projectteam, bestaande uit vertegenwoordigers van de betrokken departementen en non-gouvernementele organisaties. Naast begeleiding van de uitvoering van het NAPS heeft dit projectteam tot taak een monitoringsinstrument op te zetten, de verdere verspreiding van «best practices» te stimuleren, registratie van seksueel misbruik te verbeteren, experimenten en projecten te initiëren en een voorlichtingscampagne op te zetten. Er is inmiddels een stuurgroep ingesteld op hoog ambtelijk niveau die onder leiding van de Directeur-Generaal Preventie, Jeugd en Sancties van het ministerie van Justitie het projectteam zal begeleiden. Het project NAPS zal eind 2002 worden besloten met een evaluatie.

Bij de bespreking van de kabinetsnota en het Actieplan met de vaste commissie voor Justitie op 15 mei 2000 heb ik toegezegd dat periodiek zal worden gerapporteerd over de vorderingen die met de uitvoering van het Actieplan worden gemaakt, te beginnen met een eerste bericht voor het eind van het jaar. Met deze brief geef ik, mede namens de ministers van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, gevolg aan deze toezegging.

In deze eerste rapportage zal voornamelijk worden ingegaan op de voortgang die de verschillende departementen tot nu toe hebben geboekt met de uitvoering van de activiteiten waarvoor zij als trekker verantwoordelijk zijn.

In deze brief zal de volgorde die in het Actieplan wordt gehanteerd, worden aangehouden. Vanwege de korte tijdspanne die sinds de behandeling van het NAPS in de Tweede Kamer is verstreken, zal in deze brief alleen worden ingegaan op die actiepunten waarover nieuwe ontwikkelingen zijn te melden. Ingevolge het verzoek van de Tweede Kamer zal de aanpak van de jeugdprostitutie tevens onderdeel vormen van deze en volgende rapportages.

1. Preventie

a. Vroegtijdige signalering en interventie

– bestrijding seksuele intimidatie op scholen

Stand van zaken: het ministerie van OCW zal in de loop van het voorjaar van 2001 samen met de ministeries van Justitie, BZK en SZW een brief aan uw Kamer uitbrengen over de veiligheid op school. De aanpak van seksuele intimidatie op scholen zal daar onderdeel van uitmaken.

– regionale verbetering melding en doorgeleiding van geweld en misbruik

Stand van zaken: diverse partijen hebben gewerkt aan de totstandkoming van een landelijk telefoonnummer voor de Advies- en Meldpunten Kindermishandeling (AMK's). Hiermee wordt de bereikbaarheid (24-uurs) van de AMK's vergroot. Er wordt naar gestreefd dat het landelijk nummer begin volgend jaar, uiterlijk in februari, operationeel is. Door regionale campagnes zal het algemeen publiek geïnformeerd worden over het bestaan en de werkwijze van het AMK en het bijbehorende landelijk nummer. De eerste pilot-projecten hiervoor gaan begin volgend jaar van start. Daarop volgend kan iedere provincie, zodra het AMK volledig gereed is daarvoor, de regionale campagne starten.

b. Terugdringen recidive en verruiming van het toezicht

– bevorderen van een effectief volgsysteem

Stand van zaken: de werkgroep die tot taak heeft voorstellen te doen voor de intensivering van het reclasseringstoezicht bij terbeschikkinggestelde pedoseksuelen en andere plegers van ernstige geweldscriminaliteit in het kader van de voorwaardelijke beëindiging van de verpleging, is zijn werkzaamheden in het najaar van 2000 begonnen. Naar verwachting zal de werkgroep voor de zomer van 2001 met voorstellen komen. Inmiddels is ook een concept-wetsvoorstel tot verlenging van de proeftijd voor advies aan de Raad van State voorgelegd.

– informatieverstrekking over terugkeer in de maatschappij van pedoseksuele delinquenten

Stand van zaken: bij het openbaar ministerie en DJI is de uitwerking van het beleid ter hand genomen. Het openbaar ministerie is voornemens om vanaf 1 januari 2001 informatie over pedoseksuele delinquenten die vrij komen, te geven aan slachtoffers die dat willen en aan de politie. De verwerking van de gegevens zal voorlopig nog handmatig moeten plaatsvinden, aangezien de geautomatiseerde informatiesystemen van het OM en DJI niet op elkaar aansluiten. Het OM en DJI zijn in overleg om desondanks een oplossing te vinden, zodat per 1 januari a.s. een start kan worden gemaakt met de informatieverstrekking.

c. Weerbaarheid

– vergroten van de mogelijkheden om kinderen weerbaar te maken tegen seksueel misbruik

Stand van zaken: ook in 2001 zal gebruik kunnen worden gemaakt van een stimuleringsregeling voor het opzetten van Marietje Kesselsprojecten op basisscholen. Het ministerie van OCW zal helpen bevorderen dat een vergelijkbare cursus voor de onderbouw van het voortgezet onderwijs zal worden geïntroduceerd.

Komend jaar zullen alle scholen aangesloten zijn op het kennisnet. Via dit medium zal informatie over seksueel misbruik beschikbaar worden gesteld.

2. Hulpverlening

– verbetering hulp aan specifieke slachtoffergroepen

Stand van zaken: om te komen tot een breed scala van hulp- en dienstverlening aan (licht) verstandelijk gehandicapte kinderen en jeugdigen met psychiatrische problematiek – oa. als gevolg van seksueel misbruik – worden Multifunctionele centra (MFC's) opgezet. Een MFC is een samenwerkingsverband tussen een instelling voor Kinder- en Jeugdpsychiatrie en een instelling voor (licht) verstandelijk gehandicapten.

Voor de oprichting van de MFC's is een platform ingesteld, bestaande uit de Vereniging Gehandicaptenzorg Nederland en Geestelijke Gezondheidszorg (GGZ) Nederland, dat de opdracht heeft gekregen de nota «Multifunctionele centra voor licht verstandelijk gehandicapte jeugdigen met psychiatrische stoornissen» (april 1998) verder uit te werken. In het regeringsstandpunt van 13 april 1999 is aangegeven dat de betrokken koepels de volgende onderwerpen ter hand moeten nemen:

– actualisering van de behoefteraming;

– verbreding met de doelgroep matig en ernstig verstandelijk gehandicapte jeugdigen met psychiatrische problematiek;

– verantwoordelijkheidsverdeling, ketenverantwoordelijkheid;

– vorming van (samenwerking met) ambulante zorg en preventie;

– vormgeving van samenwerking met jeugdzorg, jeugdbescherming, onderwijs;

– verheldering van indicatiecriteria en ontwikkeling van diagnostische instrumenten;

– verheldering van de positie van cliënten.

Een actualisering van de behoefteraming is inmiddels afgerond. Ook zijn er al enige MCF's daadwerkelijk actief.

Het platform rondt haar werkzaamheden medio 2003 af.

In september 2000 is het project «Belangenplatform regie in eigen handen» van start gegaan. In dit project worden mensen met een lichamelijke handicap zelf in de gelegenheid gesteld te voorzien in een belangrijk deel van de hulpverlening na seksueel misbruik. De eerste opvang, de informatieverstrekking, de advisering, de verwijzing, enz. gebeurt op basis van de kennis, de ervaringen en de deskundigheid van gehandicapten zelf. Daarnaast is het de bedoeling dat het Belangenplatform opkomt voor de belangen van slachtoffers met een handicap bij overheden, hulpverleningsinstellingen, zorgverzekeraars, enz.

Het project is opgezet door de Gehandicaptenraad en Transact en heeft een looptijd van twee jaar.

– vergroten van deskundigheid, verbetering van de verspreiding van nieuwe methodieken en verbetering inzicht in samenwerkingsverbanden

Stand van zaken: VWS subsidieert Transact al sinds de oprichting als landelijk expertisecentrum op het gebied van seksueel geweld, ook seksueel geweld tegen kinderen. Vanaf 1997 tot en met 2000 zijn tijdelijk extra middelen beschikbaar gesteld om de aandacht voor verbetering van regionale samenwerking, kwaliteitsbeleid, beroepsopleidingen en de stem van de cliënt, te intensiveren.

In dit kader is een inventarisatie van modules seksueel misbruik binnen verschillende beroepsopleidingen uitgevoerd. In vervolg hierop wordt bij de verschillende opleidingsinstituten aangekaart hoe zij het scholingsaanbod kunnen verbeteren. Daarnaast verzorgt Transact ook een aanbod van bij- en nascholing voor hulpverlening na seksueel misbruik.

De inventarisatie van zorgprogramma's in de GGZ en het effect daarvan op het hulpaanbod aan cliënten met verschillende vormen van seksueel geweldservaringen start in 2001. Het oordeel van de cliënten weegt daarbij zwaar. Het uiteindelijk doel van het project is om zorginstellingen inzicht te geven in het effect van zorgprogramma's, onder andere op de diverse groepen cliënten bij wie seksueel misbruik als jongen of meisje een rol speelt in de problematiek, en in de tevredenheid van de verschillende groepen cliënten. De manier waarop rekening wordt gehouden met culturele/etnische achtergrond in de zorgprogramma's maakt onderdeel uit van het project.

Een «landkaart» van regionale samenwerkingsverbanden wordt jaarlijks gemaakt door Transact; het gaat daarbij om een activiteit in het kader van de versterking van het regionaal beleid en het regionaal zorgaanbod aan cliënten met seksueel misbruikervaringen.

Tot de reguliere activiteiten van Transact behoren het samenbrengen en verspreiden van informatie die hulpverleners helpt bij preventie, signaleren, opvang, hulpverlening en verwijzing. Het gaat hier echter om informatie die op maat van de verschillende groepen cliënten met seksueel misbruikervaringen moet worden gemaakt. Het afgelopen jaar is aandacht besteed aan onder meer jongens met seksueel misbruikervaringen en aan kinderen uit gewelddadige gezinnen (project «Let op de kleintjes»).

Onderzoek naar verbreding en toepasbaarheid van bestaande hulpverleningsmethoden en zorgdragen voor verspreiding en implementatie van deze kennis, gericht op een optimaal hulpaanbod is, zoals ook uit bovenstaande mag blijken, een structurele activiteit van Transact. Dergelijk onderzoek maakt deel uit van nagenoeg alle projecten.

– hulp en opvang voor minderjarige prostituees

Stand van zaken: als reactie op het groeiend aantal minderjarige meisjes dat gelokt of gedwongen door zogenaamde loverboys in de prostitutie terecht was gekomen, is de politie Utrecht in 1995 met steun van het ministerie van Justitie begonnen met het zogeheten Project 13. Voornaamste doel van dit project was om meisjes uit de prostitutie te halen en te houden. Daarnaast heeft dit project zich toegelegd op de ontwikkeling van een zorgprogramma met aandacht voor zaken als het versterken van eigen waarde, assertiviteit en de opbouw van een positief netwerk.

In Leeuwarden is vorig jaar een vergelijkbaar initiatief, genaamd Asja, gestart. Met beide experimenten zijn inmiddels resultaten geboekt. Het ministerie van Justitie zal bezien op welke manier kan worden gestimuleerd dat deze vorm van hulpverlening op een grotere schaal mogelijk zal worden gemaakt.

3. Repressie

– verbeteren van de aanpak van kinderpornografie

Stand van zaken: met het project Gemeenschappelijke Voorziening aanpak kinderpornografie (GVAK) is vorig jaar een belangrijke impuls gegeven aan de bestrijding van kinderpornografie.

Inmiddels is er het nodige bereikt. Ik breng in dit verband de volgende activiteiten in herinnering.

Er is bij de divisie Recherche inmiddels een digitaal archief operationeel. Daarnaast heeft het politiekorps Amsterdam-Amstelland een systeem ontwikkeld waarmee het mogelijk is om plaatjes aan daders en slachtoffers te koppelen. Dit systeem is onlangs in gebruik genomen en aan de andere korpsen gepresenteerd op een congres dat het GVAK op 5 oktober jl. heeft georganiseerd.

De invoering bij de korpsen van het VICLAS-systeem, waarin rechercheurs alle moord- en zedenzaken registreren, vordert gestaag. Hierdoor wordt het mogelijk om gegevens van pedoseksuele misdrijven uit te wisselen, ook internationaal.

De korpsen kunnen een beroep doen op degenen die werkzaam zijn bij het programma Moord en Zeden van de divisie Recherche voor ondersteuning bij recherche-tactische vragen over kinderpornografisch beeldmateriaal.

Op operationeel niveau komen experts regelmatig bijeen en wisselen zij informatie uit. Elk parket heeft een officier voor wie dit onderwerp een apart taakelement is.

Een speciaal internetteam van het Korps Landelijke Politie Diensten heeft tussen oktober 1999 en mei 2000 het Internet uitgekamd. Resultaat: 86 zaken, waarvan in 56 gevallen proces-verbaal is opgemaakt.

Ook op het gebied van deskundigheidsbevordering is het nodige in gang gezet. De onderwerpen kinderpornografie en pedoseksuele netwerken maken deel uit van het huidige cursusaanbod van het Landelijk Selectie Opleidingsinstituut Politie. Een praktisch draaiboek voor de aanpak van een kinderpornografie-zaak is in de maak.

In de komende periode zal verder worden geïnvesteerd in het vergroten van de expertise bij de zedenrechercheurs, in het samenwerken met anderen, zoals hulpverleningsorganisaties, en in het leren omgaan met nieuwe technieken. Ook zal er een nieuwe structuur worden ontwikkeld om de toenemende stroom van meldingen van kinderpornografisch materiaal op het Internet op een goede wijze te verwerken. Daarnaast zijn er plannen in de maak voor een structurele surveillance op het Internet naar kinderpornografisch materiaal.

4. Wetgeving

– partiële wijziging van de zedelijkheidswetgeving

Stand van zaken: het in de kabinetsnota toegezegde wetsvoorstel partiële herziening van de zedelijkheidswetgeving zal op korte termijn voor advies aan de Raad van State worden aangeboden.

De voorgestelde wijziging van de zedelijkheidswetgeving bevat vijf onderdelen:

(1) wijziging van artikel 240b van het Wetboek van Strafrecht inzake kinderpornografie

(2) schrapping van het klachtvereiste en invoering van een hoorrecht van enkele categorieën van minderjarige slachtoffers van zedendelicten

(3) strafbaarstelling van uitbuiting van andere seksuele dienstverlening dan prostitutie en van het gebruik van deze seksuele diensten van een minderjarige.

(4) strafbaarstelling van seksueel misbruik van een verminderde bewustzijnstoestand

(5) uitbreiding van de toepasselijkheid van de strafwet tot buiten Nederland gepleegde zedendelicten door vreemdelingen die in Nederland een vaste woon- of verblijfplaats hebben.

Vermeldenswaard in dit verband is dat het voornemen bestaat om strafbaarstelling van virtuele kinderpornografie in het wetsvoorstel op te nemen. Vanwege het bereiken van consensus in internationaal verband over strafbaarstelling van kinderpornografie en gelet op de door de Tweede Kamer aanvaarde gewijzigde motie van Van der Staaij c.s. (Kamerstukken II 1999/2000, 26 690, nr. 7) en het standpunt van het OM dat strafbaarstelling van virtuele kinderporno wenselijk is, is de tijd rijp om ook deze vorm van kinderporno strafbaar te stellen.

Deze strafbaarstelling heeft tot gevolg dat voor de vervolging en berechting van kinderpornografie het niet langer noodzakelijk is om te bewijzen dat een echt kind bij de vervaardiging van kinderpornografie daadwerkelijk betrokken is geweest. Het gaat om een afbeelding van een seksuele gedraging waarbij een kind is betrokken, echt of niet echt.

– wijziging Wet op de Jeugdhulpverlening

Stand van zaken: het wetsvoorstel tot aanpassing van de Wet op de jeugdhulpverlening in verband met de advies- en meldpunten kindermishandeling ligt sinds 11 december 2000 bij de Raad van State ter advisering.

Het gaat er daarbij om voorwaarden te scheppen voor een adequate hulpverlening, een voor de melder herkenbare instantie voor het melden van een (vermoeden van) kindermishandeling. Daardoor zal kindermishandeling in een zo vroeg mogelijk stadium kunnen worden gesignaleerd en kan, eveneens zo snel mogelijk, adequate hulp op gang worden gebracht.

Gekozen is voor een bevoegdheid tot melden, voor de beroepsbeoefenaren met een geheimhoudingsplicht, indien dit melden noodzakelijk kan worden geacht om een situatie van kindermishandeling of van een redelijk vermoeden van kindermishandeling te beëindigen.

Van belang is dat beroepsbeoefenaren hun verantwoordelijkheid ook daadwerkelijk nemen, indien zij met (vermoedens van) seksueel misbruik of andere vormen van kindermishandeling worden geconfronteerd. Dat kan door beroepscodes, door een instellingsbeleid dat zich daadwerkelijk richt op de aanpak van kindermishandeling, en door handelingsprotocollen die beroepskrachten een richtsnoer bieden voor hun handelen ter zake.

Het NIZW rondt binnenkort een notitie af waarin voorstellen staan uitgewerkt rond gedragscodes en handelingsprotocollen.

5. Publieksvoorlichting

– brochure met feiten rond pedoseksualiteit

Stand van zaken: de door het Nederlands Instituut voor Sociaal Seksuologisch Onderzoek op verzoek van het ministerie van Justitie opgestelde tekst voor een brochure met feiten over pedoseksualiteit is onlangs beschikbaar gekomen. De brochure zal begin volgend jaar worden verspreid.

– regionale voorlichting aan beroepsgroepen, inventarisatie en effectmeting

Stand van zaken: uit inventarisatie van het NIZW blijkt dat diverse AMK regio's een bijdrage hebben geleverd aan het verbeteren van de kennis bij betrokken beroepsgroepen over de nieuwe werkwijze van het AMK. Als vervolg hierop is in overleg met het ministerie van Justitie een campagneplan opgesteld voor een regionale publiekscampagne. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de publieksbrochure «Voorzichtig met angst».

6. Deskundigheidsbevordering

– ontwikkeling lesmateriaal basisonderwijs (NIZW)

Stand van zaken: voor leerkrachten in opleiding is de bronnenwijzer verschenen. Er zal binnenkort worden gestart met het ontwikkelen van lesmateriaal voor de middenbouw.

7. Onderzoek

Zeden-gerelateerde onderzoeken in 2001:

• ontwikkeling van exhibitionisme tot aanranding en verkrachting en mogelijkheden om vroegtijdig in te grijpen (start 2001)

• het in kaart brengen van nieuwe bestemmingen van kindersekstoerisme (start 2001)

• monitor prostitutiebeleid (start eerste kwartaal 2001; doorlooptijd twee jaar)

• sepots in zedenzaken (start 2001)

• aard en omvang pedoseksuele delicten (start eerste kwartaal 2001; afronding eind 2001)

• ontwikkeling screeningsinstrument jeugdige zedendelinquenten (start eerste kwartaal 2001)

• de rol (kracht) van het DNA-onderzoek in de opsporing en bewijsvoering in strafzaken

• seksueel misbruik (en prostitutie) van (allochtone) jongens (afronding eind 2001)

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

Naar boven