26 676
Informatieverstrekking aan de consument van financiële diensten

nr. 6
LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 19 november 2001

In de vaste commissie voor Financiën1 bestond bij enkele fracties de behoefte om naar aanleiding van de brief van de minister van Financiën van 19 september 2001 over de Financiële Bijsluiter (26 676, nr. 5) ter beantwoording een aantal vragen voor te leggen. Deze vragen, alsmede de daarop op 19 november 2001 gegeven antwoorden, zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie,

Van Gijzel,

De griffier van de commissie,

Berck

1

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de brief van de minister van Financiën. Op jaarbasis worden 25 miljoen financiële producten verhandeld. Onderscheidt de regering nog diverse productsoorten, met mogelijke gevolgen voor de vormgeving van de financiële bijsluiter?

Het Besluit Financiële Bijsluiter geeft het juridische kader waarbinnen de toezichthouders de bevoegdheid wordt gegeven om, door het vaststellen van nadere regels, de financiële bijsluiter te concretiseren. Voor wat betreft de vormgeving van de financiële bijsluiter heeft de RFT inmiddels laten weten vier modellen te hebben ontwikkeld voor de weergave van rendement en kosten. Deze wijken alleen van elkaar af voor zover een exact identieke weergave afbreuk zou doen aan het specifieke karakter van deze verschillende producttypen en de consument onnodig een verkeerde indruk zou geven, ten aanzien van de hoogte van rendement en kosten van het aan te schaffen product. Onderscheiden worden hierbij respectievelijk het model voor beleggingsverzekeringen, een model voor winstdelende verzekeringen, een model voor beleggingsinstellingen en een model voor effectenleaseproducten. Voor de inhoudelijke elementen is bij de vormgeving van de financiële bijsluiter geen onderscheid gemaakt tussen productsoorten.

Daarnaast biedt het Besluit de mogelijkheid om voor bepaalde productsoorten additionele eisen te stellen. Zo is het bijvoorbeeld wenselijk om voor producten met een kredietcomponent informatievoorschriften op te nemen ten aanzien van de aflossing van het krediet. Dergelijke eisen zijn niet van belang voor producten zonder kredietcomponent.

2

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van het Besluit Financiële Bijsluiter. Het besluit vormt een belangrijke stap in de totstandkoming van een financiële bijsluiter in de financiële dienstverlening.

Deze leden onderschrijven de noodzaak tot actieve verstrekking van de financiële bijsluiter. Hierdoor kan de financiële bijsluiter een vaste positie krijgen in de financiële dienstverlening.

Niet alleen verstrekking bij complex samengestelde producten, maar ook bij producten die complex van aard zijn zouden tot de reikwijdte van de financiële bijsluiter moeten horen. Daartoe moeten ook de hypotheken worden gerekend, aldus de leden van de VVD-fractie.

Het kabinet heeft er voor gekozen de verplichting tot het verstrekken van een financiële bijsluiter vooralsnog te beperken tot zogenaamde «complexe» financiële producten. Bij deze producten zijn de financiële risico's veelal het grootst en het minst eenvoudig te doorgronden. Dit betekent dat voor deze producten de toegevoegde waarde van de extra informatieverstrekking aan de consument heel zwaar weegt en de stijging van de administratieve lasten voor het bedrijfsleven rechtvaardigt. Voor producten zonder beleggingscomponent is dit niet direct evident en is een zekere terughoudendheid uit het oogpunt van administratieve lasten op zijn plaats. Voorts wordt een zo hoog mogelijk maar, wel reëel, ambitieniveau nagestreefd, zowel wat betreft de mogelijkheden tot handhaving van de regels als de inspanning voor de sector (administratieve lasten en logistieke inspanning). De definitie van «complex» bepaalt aldus voor een belangrijk deel de reikwijdte van de verplichting tot het verstrekken van een financiële bijsluiter.

In het Besluit is daarnaast voor de toezichthouders de mogelijkheid gecreëerd ook niet-complexe producten onder de reikwijdte van de financiële bijsluiter te brengen, daar waar dit uit een oogpunt van onderlinge vergelijkbaarheid van producten wenselijk is, zoals bij beleggingsproducten het geval is. De verplichting tot het verstrekken van een financiële bijsluiter is door de toezichthouders voor de volgende producten aangewezen: rechten van deelneming in een beleggingsinstelling en levensverzekeringen met winstdeling.

Hypotheken zijn financiële producten waarmee doorgaans voor de consument aanzienlijke financiële belangen zijn gemoeid. De hypothecaire lening is echter in zichzelf een betrekkelijk eenvoudig product, welke veelal door koppeling met een beleggingsproduct aan transparantie verliest. Juist voor deze categorie is de financiële bijsluiter daarom verplicht. Een zelfde argumentatie geldt ten aanzien van de levensverzekering.

Voor hypotheken en levensverzekeringen worden overigens reeds inspanningen verricht om op basis van zelfregulering de transparantie te vergroten.

Met betrekking tot hypotheken kan in deze melding worden gemaakt van het «single page information sheet». Dit betreft zelfregulering op EU niveau voor hypotheekproducten, die naar verwachting vanaf september 2002 geïmplementeerd wordt. Voor levensverzekeringen wordt momenteel gewerkt aan de uitwerking van een aangepaste versie van de financiële bijsluiter. Hierdoor wordt ook voor deze niet-complexe producten voorzien in een verbetering in de informatieverstrekking aan consumenten.

De financiële bijsluiter is uitvoerig getest. Dit neemt niet weg dat het in de toekomst wenselijk kan blijken om ook voor andere financiële producten de financiële bijsluiter in te voeren. Alvorens een dergelijk besluit wordt overwogen is het wenselijk eerst ervaring op te doen met de financiële bijsluiter zoals deze thans wordt voorgesteld. Deze afweging kan in ieder geval plaatsvinden in het kader van de aangekondigde evaluatie na 2 jaar.

3

De leden van de D66-fractie vragen of het ter beschikking stellen van een financiële bijsluiter zo moet worden begrepen dat een bijsluiter op aanvraag bij het product schriftelijk moet worden versterkt of is een verwijzing naar een internetsite voldoende?

De financiële bijsluiter zal in principe vooraf ter beschikking moeten worden gesteld. Dat kan schriftelijk maar ook op andere dragers (compact disc, via e-mail, etc). Op verzoek dient echter altijd een papieren versie te worden verstrekt.

Wel kan de toezichthouder bepalen uitzonderingen te maken op deze regel. Daarin wordt meegewogen dat consumenten in die gevallen voldoende in staat moet worden geacht om kennis te nemen van de financiële bijsluiter. Zo geldt een uitzondering op de regel bij het verwerven van producten via secundaire handel. Zie voor nadere bepalingen en de overwegingen hierbij ook het antwoord op vraag 18.

4

Is er al een voorbeeld-exemplaar of richtsnoer van de financiële bijsluiter beschikbaar, zo vragen de leden van de VVD-fractie.

Er zijn ten behoeve van het onderzoek dat door het NIPO is verricht een groot aantal voorbeelden gemaakt, die zijn weergegeven in het rapport van de RFT. De definitieve modellen zullen ter beschikking komen bij de publicatie van de nadere regelgeving door de toezichthouders, medio december.

5

De leden van de PvdA-fractie vragen of de regering nader kan ingaan op de berekening en presentatie van het «voorbeeldrendement»?

Als bijlage bij de lagere regelgeving worden voorschriften gevoegd over de wijze waarop de tabellen in de bijsluiter moeten worden uitgevoerd en ingevuld. Voor het vaststellen van de voorbeeldrendementen zelf worden regels opgesteld, onder andere ten aanzien van het vermelden van historische rendementen. De getoonde rendementen zullen voor alle producten van een bepaalde soort uniform zijn.

6

Kan de regering nader ingaan op de kwantitatieve risico-indicator, zo vragen de leden van de PvdA-fractie. Wordt daarbij gedacht aan een bètawaarde en standaarddeviatie, zoals die bekend is in het CAPM-model uit de financieringsleer?

Een standaarddeviatiemodel is in principe goed bruikbaar voor gestandaardiseerde producten. Er zijn evenwel producten die zich niet lenen voor een dergelijke benadering omdat zij niet voldoen aan de bij deze berekeningsmethode gehanteerde achterliggende veronderstelling van een standaardnormale verdeling van de verwachte uitkomsten. Het gaat dan bijvoorbeeld om een product als een aandelenleaseplan. Dit product kent een eenzijdige kansverdeling of hoog «catastrofe risico». Om dit te kunnen ondervangen zullen geavanceerde technieken nodig zijn.

Voorts bestaat de kans dat aanbieders producten ontwikkelen die door de mazen van het doorgaans gehanteerde 95% betrouwbaarheidsinterval heen glippen. Met name de handhaafbaarheid van een indicator is derhalve nog een moeilijke kwestie. Het onderzoek naar de kwantitatieve risico-indicator wordt hierop dan ook gericht.

7

Op welke termijn verwacht de minister dat er een kwantitatieve risico-indicator beschikbaar komt, zo vragen de leden van de VVD-fractie.

Het streven van de RFT is om eind 2002 de systematiek van een kwantitatieve risico-indicator ontwikkeld te hebben. De Raad is voornemens de implementatie en invoering van de risico-indicator te laten samenvallen met eventuele wijzigingen die voortvloeien uit de evaluatie van de financiële bijsluiter.

8

Indien een kwalitatieve (tekstuele) risico-indicator gebruikt wordt, wie bepaalt dan de kwalificatie per product, zo willen de leden van de PvdA-fractie weten.

De kwalitatieve risico-indicator bestaat uit de hoofdkenmerken van het product. In de regelgeving zijn hiervoor standaardformuleringen opgenomen, die gebruikt moeten worden als het product bepaalde kenmerken vertoont. De bepaling welke standaardformuleringen voor een product worden opgenomen, gebeurt door de financiële aanbieders zelf. Wel wordt door de toezichthouder steekproefsgewijs gecontroleerd of dit op een correcte wijze is geschied.

9

De leden van de VVD-fractie vragen op welke wijze de kwalitatieve risico-indicator zal worden gepresenteerd? Wordt hierbij gebruik gemaakt van door de RFT vastgestelde definities?

Zie het antwoord op vraag 8.

10

De leden van de PvdA-fractie vragen waarom een financiële bijsluiter alleen verplicht is indien sprake is van een beleggingscomponent?

Zie het antwoord op vraag 2.

11

Is het de bedoeling om ook voor zogenaamde samenstel producten, waarin ieder product op zich niet wordt aangemerkt als complex, te verplichten een financiële bijsluiter ter beschikking te stellen, zo vragen de leden van de D66-fractie. Zo ja, kan worden toegelicht wie verantwoordelijk is voor het ter beschikking stellen van een financiële bijsluiter als het samenstel producten betreft die door een tussenpersoon worden geleverd? Wie is dan in de zin van de financiële bijsluiter de aanbieder?

Indien een samenstel van producten door een aanbieder als één pakket wordt gepresenteerd zal op deze aanbieder de verplichting rusten een financiële bijsluiter te verstrekken. Wordt ditzelfde samenstel via een tussenpersoon aan de consument aangeboden, dan rust op de aanbieder een zorgplicht om te bevorderen dat de tussenpersoon de bijbehorende bijsluiter versterkt. Van een zelfstandige verplichting voor alle tussenpersonen is thans geen sprake. De wenselijkheid om nadere eisen te stellen aan de informatie die door een tussenpersoon aan de consument wordt verstrekt, is één van de onderwerpen die aan de orde komen in de consultatienota «bemiddeling in financiële diensten». Over de uitkomsten van deze consultatie en de daaruit voortvloeiende beleidsinitiatieven wordt u later dit jaar geïnformeerd.

12

Deelt de regering de mening van de leden van de PvdA-fractie dat levensverzekeringen en hypotheken gepaard gaan met langjarige financiële verplichtingen die een relatief groot deel van het besteedbaar inkomen in beslag kunnen nemen? Deelt de regering de mening dat juist hypotheken en levensverzekeringen onder de FB-plicht moeten vallen, ook in het kader van de gelijk speelveld gedachte?

Zie het antwoord op vraag 2.

13

De leden van de VVD-fractie vragen of de minister kan aangeven welke overwegingen centraal staan bij een op zich wenselijke uitbreiding van de financiële bijsluiter naar andere producten dan complex samengestelde, zoals bijvoorbeeld de hypotheken?

Zie het antwoord op vraag 2.

14

Waarom wordt niet overgegaan tot het verplicht ter beschikking stellen van een financiële bijsluiter voor ieder product, zodat praktijkproblemen waarbij aanvankelijk eenvoudig gekenmerkte producten toch veel onduidelijkheid bij de consument oproepen kunnen worden voorkomen, zo vragen de leden van de D66-fractie. Is de regering van mening dat eenduidige ter beschikking stelling bijdraagt aan het streven naar optimale transparantie?

Zie het antwoord op vraag 2.

15

De leden van de VVD-fractie vragen op welke manier op elektronische wijze de financiële bijsluiter zal worden aangeboden? Wordt hiervoor een format ontwikkeld hoe bij online dienstverlening de presentatie moet geschieden?

Bij elektronische aanbieding van de financiële bijsluiter kan worden gedacht aan het verzenden per e-mail. Aanbieders die consumenten de mogelijkheid bieden hun producten via internet te bestellen zullen een systeem moeten hanteren waarbij de consument, voor aanschaf van een product, eerst een financiële bijsluiter gepresenteerd krijgt. Voor de elektronische verstrekking van een financiële bijsluiter gelden wat de inhoud en vormgeving betreft dezelfde regels die ook op de papieren versie van toepassing zijn.

16

De leden van de D66-fractie vragen of kan worden toegelicht hoe het verschil in kostprijs van een financiële bijsluiter zoals berekend door de NVB en door het Verbond van Verzekeraars tot stand is gekomen?

De cijfers zijn afkomstig van het Verbond van Verzekeraars en van de NVB. Een analyse van deze cijfers leert dat het verschil in variabele kostprijs per verstrekte financiële bijsluiter grotendeels kan worden verklaard door de wijze waarop de kostprijzen zijn opgebouwd. Deze verschilt per sector. De variabele kostprijs voor de verzekeringssector bevat drukkosten, papierkosten en kosten voor de beantwoording van vragen van call centra en kantoren (totaal euro 0,71). Voor de bancaire sector bevat de variabele kostprijs daarnaast enkel kostenposten die in de verzekeringssector zijn opgenomen in de vaste kosten, nl. de verzendkosten, kosten transport kantorennet, kosten van het op voorraad en in opslag houden van de financiële bijsluiters en de kosten van het bijbestellen (totale variabele kosten 4 euro per financiële bijsluiter). Een nadere analyse van de cijfers leert dat deze kosten door de verzekeraars deels worden verantwoord onder de post ontwikkelingskosten. Voorts verwachten de verzekeraars de financiële bijsluiter gezamenlijk met ander materiaal aan cliënten te kunnen toesturen. Dit bespaart verzendkosten en kosten voor het transport binnen het kantorennet, aangezien verzending in dit geval veelal centraal kan plaatsvinden.

17

Hoe wordt «actieve verstrekking» gewaarborgd, zo vragen de leden van de PvdA-fractie. Kan de regering nader ingaan op de wijze van verstrekking? Hoe wordt gewaarborgd dat de financiële bijsluiter effectief is? Deelt de regering de mening dat de financiële bijsluiter alleen effectief kan zijn als er een voldoende bedenktijd is tussen het moment van verstrekking en het moment dat beslist wordt over het al dan niet aanschaffen van het financiële product?

De toezichthouders zullen er op toezien dat verstrekking actief plaatsvindt, waar deze verplichting geldt. Dit kan deels door te toetsen of een financiële instelling hierover intern procedures heeft opgesteld voor haar medewerkers, welke dienen te worden gevolgd bij het afsluiten van financiële transacties met consumenten.

Daarnaast zal de consument alert moeten worden gemaakt op het bestaan van de financiële bijsluiter. Hiertoe zal onder meer de verplichting worden geïntroduceerd dat aanbieders bij reclame voor complexe producten naar de financiële bijsluiter verwijzen. Ook zullen de toezichthouders in het voorjaar een mediacampagne starten die moet bevorderen dat de consument zich bewust wordt van de mogelijkheden en het belang van de financiële bijsluiter. Langs deze wegen kan de consument er alert op worden gemaakt dat hij de financiële bijsluiter moet bestuderen alvorens tot de aanschaf van een product over te gaan. Zodra bekendheid is gegeven aan het bestaan, het belang en de mogelijkheden van de financiële bijsluiter mag van consumenten verwacht worden dat zij deze betrekken in hun afwegingen bij de aanschaf van een complex financieel product.

18

De leden van de PvdA-fractie vragen waarom bij beleggingsproducten wordt uitgegaan van «passieve verstrekking»? Deelt de regering de mening dat juist bij beleggingsproducten sprake is van een verhoogd financieel risico? Het feit dat de primaire aanbieder hierbij niet degene is die handel drijft, hoeft daarbij niet de doorslag te geven. Indien het om beleggingsfondsen gaat, dan kunnen deze een financiële bijsluiter ontwikkelen, en indien het om aandelen gaat, dan kan de aandelenuitgevende onderneming deze taak op zich nemen, waarbij b.v. banken of commissionairs kunnen zorgen voor «actieve verstrekking». Wat verzet zich hiertegen, zo vragen deze leden.

Het uitgangspunt is dat voor alle complexe producten van financiële instellingen inclusief de beleggingsinstellingen een financiële bijsluiter moet worden opgesteld. De verplichting tot het maken van een financiële bijsluiter wordt opgelegd aan onder toezicht staande financiële instellingen voor hun eigen producten. Wanneer een consument het door hem afgenomen product aan een andere consument verkoopt, geschiedt dit buiten het gezichtsveld van de aanbieder.

Voor beleggingsinstellingen die niet-beursgenoteerd zijn, is het ter beschikking stellen aan de (potentiële) consument geen probleem. Actieve ter beschikkingstelling is dan ook verplicht (zie vraag 3). Bij beursgenoteerde beleggingsinstellingen is dit anders. De door hen aangeboden beleggingsproducten kunnen immers eenvoudig worden aangeschaft zonder tussenkomst van de aanbieder. De handel in juist deze producten is omvangrijk, transacties worden met grote snelheid gesloten en veel opdrachten worden telefonisch verleend aan bemiddelaars. De plicht om in die gevallen een bijsluiter ter beschikking te stellen zou de handel fors vertragen en belemmeren. Voor consumenten die een product via de beurs verwerven is overigens wel een bijsluiter beschikbaar. De primaire aanbieder dient voor haar producten namelijk een actuele financiële bijsluiter ter beschikking te houden. Die kan vervolgens door de consument worden opgevraagd.

Via de reclamecampagnes van de beleggingsinstelling zal er ook aandacht zijn voor het bestaan van de financiële bijsluiters. De (actieve) belegger die via de beurs opdrachten laat uitvoeren, zal dus van het bestaan van de financiële bijsluiter op de hoogte zijn en zichzelf kunnen informeren, bijvoorbeeld door via internet de betreffende bijsluiters te raadplegen.

19

De leden van de D66-fractie vragen welke toezichthouder verantwoordelijk is voor het toezicht op door tussenpersonen geleverde complexe financiële producten en de ter beschikking stelling van de financiële bijsluiter?

Op het merendeel van de tussenpersonen rust thans geen zelfstandige verplichting tot het verstrekken van een financiële bijsluiter. Ik verwijs in dit verband naar het antwoord op vraag 11. Voor zover het de naleving van de op de aanbieder rustende zorgplicht betreft voor de producten die door een tussenpersoon worden aangeboden is de toezichthouder van de aanbieder bevoegd om te bezien of de aanbieder voldoende invulling geeft aan deze zorgplicht.

20

Wanneer kan de uitslag verwacht worden van het nader onderzoek naar de wenselijkheid van een uniform regelgevend kader voor financiële producten, vragen de leden van de PvdA-fractie.

Naar verwachting kan de uitslag van dit onderzoek in het voorjaar van 2002 worden verwacht.

21

De daadwerkelijke verplichting tot invoering van de financiële bijsluiter vindt plaats vanaf 1 juli 2002. De leden van de VVD-fractie vragen op welke wijze de snelle invoering in de implementatieperiode vanaf januari 2002 wordt gestimuleerd? Zal de minister tijdens de implementatieperiode de voortgang op enige wijze toetsen?

De invoering van de financiële bijsluiter wordt ondersteund door een voorlichtingscampagne gericht op zowel consumenten als financiële instellingen. Deze campagne vindt plaats tijdens de implementatieperiode. Een gerichte campagne draagt bij aan een snelle invoering van de bijsluiter. Voorafgaand aan de implementatieperiode wordt er door de financiële toezichthouders regelmatig gecommuniceerd over de financiële bijsluiter.

Het is de verantwoordelijkheid van de instellingen om op tijd de financiële bijsluiter bij de door haar aangeboden complexe producten gereed te hebben. De toezichthouders zullen in de aanloop naar de inwerkingtreding van de regels rond de financiële bijsluiter, de instellingen begeleiden. Interpretatievraagstukken en implementatieproblemen bij instellingen kunnen zo in een vroeg stadium worden onderkend en opgelost.

22

De leden van de VVD-fractie vragen op welke wijze de minister de invoering van de financiële bijsluiter kan stimuleren voor financiële dienstverleners die niet vanuit Nederland opereren?

De plicht om een financiële bijsluiter te verstrekken geldt in principe ook voor aanbieders die zich vanuit het buitenland tot de Nederlandse markt wenden. Dit is slechts anders indien er op grond van een Europese richtlijn geen eisen mogen worden gesteld aan inkomende dienstverlening. Een voorbeeld hiervan is de richtlijn elektronische handel ten gevolge waarvan in principe geen eisen meer mogen worden gesteld aan aanbieders uit EU-lidstaten die zich via het internet tot de Nederlandse consument richten. Dergelijke aanbieders dienen zich daarbij echter wel te houden aan de regels van het land waar zij zijn gevestigd. Om te bevorderen dat in alle lidstaten een adequaat niveau van consumentenbescherming aanwezig is, ondersteunt de Nederlandse regering actief de initiatieven om te komen tot verdergaande harmonisatie van informatieverplichtingen. In dat verband kan gewezen worden op de richtlijn «verkoop op afstand van financiële diensten». Deze ontwerp-richtlijn, waarover jl. september een politiek akkoord is bereikt, bevat o.a. bepalingen die de aan consumenten van op afstand te sluiten financiële dienstenovereenkomsten te verstrekken informatie op een hoog niveau harmoniseren. De ontwerp-richtlijn bevat een overgangsbepaling op basis waarvan lidstaten uitsluitend tijdens de implementatieperiode van de richtlijn aan financiële dienstverleners uit lidstaten die de richtlijn nog niet in hun nationale wetgeving hebben verwerkt, hun eigen (home state) informatieverstrekkingsregels mogen opleggen. De informatievoorschriften die voortvloeien uit deze richtlijn zijn in lijn met het Besluit Financiële bijsluiter.

De mogelijkheden om naast een harmonisering van de inhoudelijke informatievereisten ook te komen tot een harmonisatie van de vormgeving waarin de informatie wordt gepresenteerd worden verkend. Het zwaartepunt ligt thans evenwel op het bevorderen van harmonisatie van de inhoudelijke informatievoorschriften.

23

De leden van de D66-fractie vragen of het in het voornemen van de regering ligt om bij de nadere regelgeving inzake tijdstip en wijze van beschikking stellen onderscheid te maken naar de mate van complexiteit/karakteristiek van het financiële product? Zo ja, kan worden aangegeven in hoeverre een dergelijke invulling van de nadere regelgeving tegemoet komt aan het streven naar optimale transparantie?

Er wordt ten aanzien van terbeschikkingstelling niet gekeken naar de complexiteit van het product. (zie ook het antwoord op vraag 18)

24

Deelt de regering de mening van de leden van de PvdA-fractie dat het beter zou zijn om de eerste evaluatie van de financiële bijsluiter reeds een jaar na invoering te doen plaatsvinden? Deelt u de mening dat op deze wijze sneller tot correcties gekomen kan worden, indien dit nodig is?

Het kabinet is van mening dat een termijn van één jaar te kort is om de effecten van de financiële bijsluiter goed te kunnen beoordelen. De financiële bijsluiter is als zodanig een nieuw verschijnsel en het zal enige tijd duren alvorens consumenten voldoende doordrongen zijn van het nut en de mogelijkheden van de financiële bijsluiter. Tevens zouden de financiële instellingen hierdoor extra administratieve lasten worden opgelegd.

Daarbij speelt mee dat reeds voorafgaand aan de invoering de bijsluiter op begrijpelijkheid is getest in het consumentenonderzoek. Om deze reden wordt niet verwacht dat er op dit punt grote problemen zullen ontstaan. Voor wat betreft de wijze waarop financiële instellingen invulling geven aan de plicht om een financiële bijsluiter te verstrekken kan voorts worden opgemerkt dat hierop structureel toezicht zal worden gehouden door de betreffende toezichthouder. De toezichthouders beschikken daarbij over de bevoegdheid om, daar waar noodzakelijk, een en ander bij te stellen. Met andere woorden, het feit dat de bijsluiter na twee jaar wordt geëvalueerd betekent niet dat er in de daaraan voorafgaande periode geen mogelijkheden bestaan om eventuele gebreken in de bijsluiter, of de wijze waarop hieraan invulling wordt gegeven, te corrigeren.

25

Vinden naast de algehele evaluatie na twee jaar tijdens deze periode periodieke evaluaties van het document plaats, vragen de leden van de VVD-fractie. Zo ja, waarop hebben deze betrekking? Zo nee, waarom niet?

Zie het antwoord op vraag 24.

26

De leden van de PvdA-fractie vragen of het begrip «eenvoudige wijzigingen» zich beperkt tot aanpassingen van wettelijke informatiebepalingen met betrekking tot reclame-uitingen en een verwijzing naar informatie over de toezichthouders en klachten- en garantieregelingen?

Zoals de PvdA reeds aangeeft in haar vraag betreft het enkel beperkte aanpassingen van wettelijke informatiebepalingen met betrekking tot reclame-uitingen en een verwijzing naar informatie over de toezichthouders en klachten- en garantieregelingen.


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Witteveen-Hevinga (PvdA), Rosenmöller (GroenLinks), Van Gijzel (PvdA), voorzitter, Voûte-Droste (VVD), Noorman-den Uyl (PvdA), Giskes (D66), Kamp (VVD), Marijnissen (SP), Crone (PvdA), Van Dijke (ChristenUnie), Bakker (D66), De Vries (VVD), Hofstra (VVD), De Haan (CDA), ondervoorzitter, Stroeken (CDA), Van Beek (VVD), Balkenende (CDA), Vendrik (GroenLinks), Remak (VVD), Wijn (CDA), Kuijper (PvdA), Dijsselbloem (PvdA), Bolhuis (PvdA), Slob (ChristenUnie) en Cörüz (CDA).

Plv. leden: Koenders (PvdA), Harrewijn (GroenLinks), Duijkers (PvdA), Balemans (VVD), Van Oven (PvdA), Schimmel (D66), Klein Molekamp (VVD), De Wit (SP), Vacature (PvdA), Hoekema (D66), Van Walsem (D66), Wilders (VVD), Blok (VVD), Dankers (CDA), Hillen (CDA), Weekers (VVD), De Pater-van der Meer (CDA), Rabbae (GroenLinks), Hessing (VVD), Van den Akker (CDA), Timmermans (PvdA), Hindriks (PvdA), Smits (PvdA), Van der Vlies (SGP) en J. Ten Hoopen (CDA).

Naar boven