26 676
Informatieverstrekking aan de consument van financiële diensten

nr. 1
BRIEF VAN DE MINISTER VAN FINANCIËN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 8 juli 1999

I. Doel en aanpak

Bij brief van 2 april 1998 inzake enkele initiatieven om de informatieverstrekking aan verzekeringnemers te verbeteren, is aangekondigd dat door het Ministerie van Financiën een vergelijkende analyse zou worden uitgevoerd van de voorschriften in de verschillende financiële sectoren rond informatieverstrekking aan de consument. Dit past binnen de bredere context van beleid waarin de sectoroverstijgende invalshoek centraal staat. Deze nota is daarvan het resultaat. De nota bestaat uit twee onderdelen; te weten een analytisch deel1, voorafgegaan door deze brief waarin de bevindingen en beleidsinitiatieven, voorzien van een tijdpad, worden weergegeven.

Er zijn verschillende aanleidingen om de regelgeving ten aanzien van informatieverstrekking aan consumenten van financiële diensten tegen het licht te houden. De eerste is de snelle productontwikkeling op de financiële markten. Deze roept de vraag op of de regelgeving uit het verleden ook nu nog adequaat is. De tweede aanleiding is de toenemende vervaging van grenzen tussen financiële sectoren. Nu er steeds minder sprake is van verschillende deelmarkten in de financiële sector, moet worden bezien of de regelgeving – vanuit een sectoroverstijgend perspectief – consistent is. Immers, de regelgeving is historisch veelal sectorgewijs ontstaan. In een markt met vervagende grenzen tussen producten en tussen aanbieders bestaat het gevaar van overlap, en van niet-gemotiveerde verschillen.

De derde aanleiding is de idee dat de eigen verantwoordelijkheid van consumenten in een steeds dynamischer financieel speelveld zijn basis vindt in adequate informatieverstrekking.

De nota dient drie doelen. Het eerste is na te gaan of de regelgeving de positie van de consument voldoende beschermt en de consument voldoende in staat stelt een afweging te maken bij de aanschaf van financiële producten.

Het tweede doel is de positie van aanbieders van financiële producten waar mogelijk te verbeteren. Enerzijds door er voor te zorgen dat zij onder gelijke voorwaarden met elkaar kunnen concurreren. Verschillen van regels zouden alleen moeten bestaan indien deze inhoudelijk vanuit de verschillende aard van producten zijn gemotiveerd. Anderzijds door efficiëntie na te streven bij de naleving van regels. Consistentie van regels over sectorgrenzen heen kan daaraan bijdragen, zeker voor aanbieders die in verschillende sectoren actief zijn. Stroomlijning van regels schept duidelijkheid voor financiële instellingen, voorkomt dubbel werk en kan een belangrijke impuls vormen om administratieve lasten te verminderen.

Het derde doel is het bevorderen van markttransparantie. Op financiële markten kan de transparantie als gevolg van complexiteit van producten soms onvoldoende zijn. Hierbij spelen elementen als inzichtelijkheid en vergelijkbaarheid. De consument moet in staat zijn een vergelijking te maken tussen producten die in zijn ogen verwant zijn. Ten behoeve van de eigen verantwoordelijkheid van de consument is inzichtelijke en vergelijkbare informatie nodig. Echter, voor de huidige regels is niet de inhoudelijke aard doch de sector-herkomst van een product bepalend. Dit kan tot gevolg hebben dat verschillende eisen gelden voor producten (of producenten) die in de ogen van de consument verwant zijn. De gebrekkige vergelijkbaarheid van producten die daaruit voortvloeit voor de consument, kan een belemmering vormen voor marktwerking.

Het sectoroverstijgende perspectief dat volgt uit de laatste twee doelstellingen is een belangrijk nieuw element. Dit past in een breder beleidskader. Het sectoroverstijgende perspectief in de toezichtuitoefening is onderwerp van de nota «Institutionele vormgeving van het toezicht op de financiële marktsector», die op 2 april jongstleden aan de Tweede Kamer is gezonden. Voor sectoroverstijgend toezicht wordt gekomen tot een Raad van Financiële Toezichthouders. In het kader van deze Raad zullen de drie financiële toezichthouders (De Nederlandsche Bank, de Stichting Toezicht Effectenverkeer en de Verzekeringskamer) een gezamenlijke aanpak ontwikkelen, onder meer voor de informatieverstrekking aan de consument. De in deze nota geformuleerde beleidsvoornemens dienen als uitgangspunt. Daarbij zal aan de toezichthouders in het kader van de Raad worden gevraagd om te komen tot een centraal aanspreekpunt voor consumenten met vragen en klachten over financiële producten en instellingen, en om stroomlijning van klachtenregelingen te bevorderen. Het is overigens niet de bedoeling dat de Raad zelf als aanspreekpunt zal gaan functioneren. Met de totstandkoming van de Raad is een institutioneel kader geschapen waarin dergelijke sectoroverstijgende vraagstukken ter hand kunnen worden genomen. Dit kader bestond tot voor kort niet.

Bij de voorbereiding van de nota zijn de toezichthouders betrokken geweest. Tevens zijn gesprekken gevoerd met individuele aanbieders van financiële diensten, met de Consumentenbond, de Vereniging van Effectenbezitters, het Verbond van Verzekeraars en de Nederlandse Vereniging van Banken. Doel van deze gesprekken was om te vernemen welke onvolkomenheden marktpartijen (aanbieders en consumenten) ervaren op het gebied van (regelgeving omtrent) informatieverstrekking.

De analyse strekt zich ook uit tot producten die vallen onder de Wet op het consumentenkrediet (Wck), namelijk consumentenkredieten. Momenteel vindt onder leiding van het Ministerie van Economische Zaken een evaluatie plaats van de Wck, waarin de bevindingen uit deze analyse zullen worden meegenomen.

II. Bevindingen

De afgelopen jaren is de aandacht voor informatieverstrekking aan de consument in de financiële sectoren belangrijk toegenomen. Dit is ook in andere, met name Angelsaksische landen het geval. Toenemende marktwerking brengt de noodzaak van heldere spelregels met zich mee. Ook in Europees verband neemt de aandacht voor informatieverstrekking, ook sectoroverstijgend, toe. Richtlijnvoorstellen op het gebied van verkoop op afstand van financiële diensten en electronische handel zijn hiervan een voorbeeld. Deze voorstellen zijn betrokken bij de opstelling van de nota.

In Nederland zijn de afgelopen jaren reeds goede ontwikkelingen te zien geweest. Verschillende onderzoeken zijn verricht waaruit bleek dat verbeteringen mogelijk en nodig waren. Als gevolg hiervan heeft met name in 1998 en 1999 aanscherping plaatsgevonden in de diverse sectoren, via zowel regelgeving als zelfregulering. Voorbeelden zijn de Regeling informatieverstrekking voor verzekeringnemers 1998, de aanpassing van de Wet toezicht kredietwezen 1992 in verband met valutering, de Nadere regeling toezicht effectenverkeer 1999, de Richtlijn voor reclames beleggingsinstellingen, de beleidsregels van de Verzekeringskamer en de Code Rendement en Risico van het Verbond van Verzekeraars.

In het verlengde van deze ontwikkelingen wordt de bevordering van transparantie en gelijke concurrentieverhoudingen met deze nota verder versterkt vanuit een geïntegreerd sectoroverstijgend kader. Hiermee wordt recht gedaan aan de belangen van consumenten en van aanbieders. Hiaten en overlap in de regels en onzekerheid ten aanzien van de toepasselijkheid van regels wordt tegengegaan. Tevens draagt dit bij tot vermindering van regeldruk.

Algemene bevinding uit de analyse is dat vanuit sectoroverstijgend perspectief verdere verbeteringen mogelijk en nodig zijn. Deze concentreren zich rond de volgende kernbegrippen: informatie over toezicht, inhoudelijke consistentie van informatie, verstrekkingswijze van informatie, inzichtelijkheid en naleving van de regels.

Informatie over financieel toezicht

Afwezig in bijna alle sectoren is de verplichting om de consument expliciet duidelijk te maken bij welke toezichthouder een productaanbieder onder financieel toezicht staat. Alleen voor effecteninstellingen bestaat deze verplichting sinds kort (toezicht STE). Beleggingsinstellingen moeten vermelden wanneer zij een vergunning op grond van de Wet toezicht beleggingsinstellingen bezitten.

Inhoudelijke consistentie van informatie

De voorschriften voor informatieverstrekking ten aanzien van vergelijkbare onderwerpen geven tussen sectoren soms verschillen te zien die niet zijn terug te voeren op karakteristieken van het product. Het betreft hier met name informatie over:

– kosten, rendement, risico en de relatie daartussen bij producten met een beleggingscomponent;

– waarde-ontwikkeling van een product gedurende de looptijd;

– klachtenregelingen en garantieregelingen.

Verstrekkingswijze van informatie

Informatie behoeft thans niet in alle sectoren op vergelijkbare wijze (actief/passief) aan de consument te worden verstrekt. In de waarneming van de consument kunnen daardoor (niet inhoudelijk gemotiveerde) verschillen tussen producten ontstaan.

Inzichtelijkheid

De informatie-eisen zijn met name gericht op de inhoud van de informatie die de consument moet (kunnen) krijgen. De overzichtelijkheid en daarmee de inzichtelijkheid van de informatie verdient meer aandacht.

Naleving van de eisen

Informatieverplichtingen zijn in de verschillende sectoren verschillend vastgelegd. Voorkomende vormen zijn zelfregulering, regelgeving in combinatie met zelfregulering op onderdelen, of volledige regelgeving. Op zich zijn dergelijke verschillen geen probleem. Wel is het zaak om ervoor te zorgen dat de naleving van de diverse soorten verplichtingen in alle sectoren materieel gelijk is.

III. Beleidsinitiatieven

Belangrijke tendensen in de financiële sector zijn productvervlechting en vervaging van sectorale grenzen. Als gevolg hiervan kunnen voor consumenten de keuzemogelijkheden toenemen. Zo kan een consument die voor de langere termijn een bedrag opzij wil zetten, kiezen tussen een bancair product, een verzekeringsproduct, en een beleggingsproduct. De consument moet dan wel de mogelijkheid hebben om zulke producten – uit verschillende sectoren – met de beschikbare informatie goed te vergelijken. Van belang daarbij zijn niet alleen de relevante kenmerken van het product, maar ook die van de aanbieder. Waar adequate informatie beschikbaar is, heeft de consument vervolgens een eigen verantwoordelijkheid in het gebruik daarvan.

De informatie voor de consument moet inzicht bieden in de wezenlijke kenmerken van een product, en de consument de mogelijkheid bieden om te vergelijken met alternatieven. Dit impliceert dat naast consistentie voor soortgelijke producten of aspecten daarvan, ook relevant is het voorkomen van onnodige verzwaring van informatie-eisen voor aanbieders en van overkill aan informatie voor de consument. Op grond van deze uitgangspunten en de analyse worden de volgende beleidsinitiatieven voorgesteld. Daarbij zijn de ontwikkelingen in Europees kader zorgvuldig in het oog gehouden.

1. Informatie over bij welke toezichthouder een instelling onder financieel toezicht staat, zal in alle sectoren verplicht worden gesteld. Daarnaast bestaat het voornemen ook reclamevoorschriften in te voeren voor aanbieders die niet onder financieel toezicht staan, maar wel producten aanbieden die verwant zijn aan «gewone» financiële producten (met name in de beleggingssfeer). Het doel is dat de consument weet of en zo ja bij wie de aanbieder onder toezicht staat, en mede daardoor beter in staat is risico's te beoordelen.

Voor een consument is het van belang te weten of en bij wie een instelling onder toezicht staat. Immers, toezichthouders zien toe op de in de toezichtwetten geïncorporeerde eisen op het vlak van financiële soliditeit, integriteit en informatieverstrekking. Ook is het van belang om te weten welke eisen daarbij van toepassing zijn. Met name door de opkomst van nieuwe media als Internet neemt het belang hiervan toe. Bij de productinformatie en de eventuele reclame moet daarom in alle sectoren de toezichthouder worden vermeld, analoog aan hetgeen voor effecteninstellingen door de STE reeds verplicht is gesteld.

Als het gaat om een aanbieder die niet onder toezicht staat is het evenzeer van belang dat de consument daarover wordt geïnformeerd. Het voornemen is om in beginsel ook voor deze categorie producten reclamevoorschriften in te voeren die tot doel hebben de informatiepositie van de consument te verbeteren. Hierbij zal nog nader moeten worden bezien op welke wijze een goede afbakening kan worden bereikt van de in dit kader relevante producten, wat een geschikt wettelijk kader zou zijn en hoe/door wie effectieve controle kan worden uitgeoefend op de naleving.

2. Om vergelijkbaarheid van producten met een beleggingscomponent te bevorderen, zullen gelijksoortige voorschriften gaan gelden omtrent de weer te geven rendementen (voorgeschreven referentieperiode) en voorbeeldkapitalen. Voorts zal met behulp van onderbouwde risico-indicaties op vergelijkbare wijze moeten worden gewaarschuwd voor risico's die samenhangen met beleggen.

Randvoorwaarde voor de consument is een goede vergelijkbaarheid van producten tussen sectoren. Daartoe dient zoals reeds in de verzekeringssector gebeurt, ook voor beleggingsfondsen en beleggingshypotheken op een vergelijkbare wijze gewerkt te worden met voorschriften omtrent de weer te geven rendementen (voorgeschreven referentieperiode) en voorbeeldkapitalen. Tevens dient op vergelijkbare wijze te worden gewaarschuwd voor risico's die samenhangen met beleggen. Hierbij kan mede gebruik worden gemaakt van de bestaande reclamevoorschriften in de effecten-/beleggingssector. Consistentie van benadering van de producten uit de verschillende sectoren is een belangrijk toetspunt. Voor beleggingsinstellingen ligt het in de rede om daarnaast ruimte te laten voor voorbeeldrendementen met een kortere, uniforme referentieperiode.

3. Om de consument in staat te stellen afwegingen voor zijn financiële planning te maken, zullen voor alle complexe producten (beleggingsfondsen, levensverzekeringen met een beleggingscomponent en spaar- en beleggingshypotheken) geharmoniseerde verplichtingen gaan gelden om gedurende de looptijd actief informatie te verstrekken over de waardeontwikkeling van het product.

Informatie met betrekking tot waardeontwikkeling is gedurende de looptijd met name van belang bij beleggingsfondsen, levensverzekeringen met een beleggingscomponent en spaar- en beleggingshypotheken. Dergelijke informatie kan voor een consument van belang zijn voor financiële planning, en om gebruik te kunnen maken van mogelijkheden tot wijziging. De soort informatie alsmede de frequentie kan, gegeven de aard van de producten en de mogelijkheden van de consument om wijzigingen door te voeren, daarbij verschillen. In ieder geval zou minstens jaarlijks verplicht een overzicht aan de consument moeten worden verstrekt over de waarde-ontwikkeling van het afgelopen jaar, de mutaties en de kosten, voorzover deze separaat worden doorbelast aan de consument en niet reeds in de vooraf overeengekomen prijs van het product zijn begrepen.

4. Om de inzichtelijkheid van informatie te vergroten, zal voor complexe producten een zogeheten kernpuntendocument moeten worden verstrekt. In dat document zal een beperkt aantal gegevens komen te staan, waarmee de belangrijkste kenmerken van het product worden gekarakteriseerd (bijvoorbeeld het soort product, fiscale behandeling van de inleg/premie en van de uitkering, kosten). Bij invoering van een kernpuntendocument kan bepaalde overige informatie voorts op aanvraag aan de consument worden verstrekt.

Bij complexe financiële producten speelt voor de consument het probleem om op relatief eenvoudige wijze inzicht te krijgen in het product en tevens de wezenlijke kenmerken ervan, zoals bijvoorbeeld de fiscale behandeling, te vergelijken met andere soortgelijke producten. Om deze inzichtelijkheid en vergelijkbaarheid te bevorderen, moet sectoroverstijgend een kernpuntendocument verplicht worden gesteld. Een dergelijk document wordt in het Verenigd Koninkrijk reeds toegepast voor alle zogenoemde «investment products». De productleeswijzer in de verzekeringssector die op dit moment wordt ingevoerd, is een belangrijke stap voorwaarts.

5. Bij informatieverplichtingen omtrent soortgelijke productkarakteristieken zullen geharmoniseerde voorschriften gaan gelden of informatie actief of passief moet worden verstrekt.

Een belangrijk verschil in regelgeving over informatieverstrekking betreft het verschil tussen een actieve en passieve plicht tot informatieverstrekking. Sectoroverstijgend moeten voor het sluiten van de overeenkomst in ieder geval actief aan de consument de wezenlijke productkenmerken worden verstrekt. In het kader van de introductie van een kernpuntendocument zal dit worden uitgewerkt. Ten aanzien van de passief beschikbare informatie wordt uitgegaan van de eigen verantwoordelijkheid van de consument in het verzamelen en lezen van informatie.

6. Ten aanzien van de op een product of instelling van toepassing zijnde klachten- of garantieregelingen zal bij afname van het product actief informatie moeten worden verstrekt. Het gaat daarbij zowel over het bestaan als over de voor de consument relevante inhoud van de regelingen.

Voor een consument is belangrijk dat deze kennis heeft van de bestaande klachtenregeling en de relevante aspecten van een garantieregeling voor een product. Wanneer er klachten- of garantieregelingen bestaan moet deze informatie verplicht worden verstrekt op het moment dat een product wordt afgenomen.

7. Risico's van beleggen in producten met een leencomponent zullen duidelijk moeten worden aangegeven.

Voor producten als aandelenlease gelden geen informatie-eisen ten aanzien van het leningendeel en het daarmee samenhangende risico. Voor alle beleggingsproducten met een leenaspect zal het informeren van de consument over de aan de lening verbonden risico's verplicht worden gesteld.

8. Er zal ook aandacht worden besteed aan de naleving van regels. Verschillen van benadering zijn op zichzelf geen probleem (sterker: deze kunnen de effectiviteit toegespitst op specifieke omstandigheden bevorderen), maar van belang is wel dat het toezicht op de naleving in de verschillende sectoren materieel dezelfde uitwerking heeft.

Daar waar vanuit een sectoroverstijgend perspectief regels in de diverse sectoren gelijk komen te luiden, is het wenselijk dat uit een oogpunt van een gelijk speelveld ook het toezicht en het opleggen van sancties bij overtreding effectief kunnen plaatsvinden. Een gelijksoortige sanctionering door de toezichthouders kan direct voortvloeien uit bijvoorbeeld regelgeving, dan wel via duidelijke kaderstelling in regelgeving waarbij de invulling via zelfregulering verzorgd is. Duidelijke kaderstelling moet dan bereiken dat het niet nakomen van regels als gesteld in de zelfregulering in principe ook een overtreding van de norm als neergelegd in de regelgeving betekent.

IV. Implementatie

Bovenstaande beleidsinitiatieven zullen worden geïmplementeerd via zelfregulering, in regelgeving of in nadere regels van de toezichthouder. Gezien het sectoroverstijgend karakter zullen de financiële toezichthouders, in het kader van de Raad, daarbij worden betrokken en ook voorstellen doen voor de praktische implementatie. Uiteraard zal bij de bepaling van de data van inwerkingtreding van de wijzigingen ook rekening worden gehouden met de inspanningen die de betrokken instellingen moeten verrichten op administratief vlak. Ten einde een gelijk speelveld tussen aanbieders te bevorderen, zullen vergelijkbare regels in de diverse sectoren zo veel mogelijk gelijktijdig in werking treden.

De implementatie valt in twee stadia uiteen. Waar implementatie op korte termijn mogelijk en verantwoord is, zal dit geschieden. Het betreft hier informatie over de toezichthouder, actieve informatie over waarde-ontwikkeling gedurende de looptijd van het product, informatie over de klachten- en garantieregelingen, en over de risico's van beleggen met geleend geld. In de tweede helft van 1999 zullen deze verplichtingen vorm krijgen via de nadere regels van de toezichthouders in de effectensector, de Regeling informatieverstrekking aan verzekeringnemers en via de op te stellen algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 85a van de Wet toezicht kredietwezen 1992.

De overige beleidsinitiatieven vereisen nader overleg met toezichthouders en brancheorganisaties, met betrekking tot zowel inhoud als naleving (regelgeving/zelfregulering). Tevens kan een gerichte betrokkenheid van consumenten(organisaties) van belang zijn, bijvoorbeeld als het gaat om de inzichtelijkheid van te verstrekken informatie. De toezichthouders hebben bij dit alles – in het kader van de Raad – een coördinerende rol, vanwege het noodzakelijke sectoroverstijgende perspectief bij de implementatie, en meer algemeen vanwege de relatie met hun toezichtspraktijk. Daarbij vragen de volgende aspecten om bijzondere aandacht.

Voorwaarde om te komen tot zinvolle en effectieve reclameregels voor niet onder toezicht staande aanbieders is dat een goede afbakening kan worden bereikt van de in dit kader relevante producten. Daarbij moet tevens een geschikt wettelijk kader worden gevonden voor deze nieuwe regulering, met inbegrip van effectieve controlemogelijkheden. Gezien het sterk uiteenlopende karakter van de betrokken aanbieders en producten is deze afbakening gecompliceerd. Bij het overleg over de uitwerking van deze punten is ook de ECD betrokken, gelet op diens ervaring rond de bedoelde categorie aanbiedingen.

In verband met de onder 2. genoemde aanpassing inzake indicatie van het risico zal worden onderzocht of en hoe de in de verzekeringssector reeds gehanteerde methode van risico-indicatie verder kan worden verbeterd. De nu gehanteerde methode behelst een weergave van voorbeeldberekeningen, waarbij het historische rendement wordt verlaagd met standaard-afslagpercentages. Door deze methode komt het verschil in risico tussen financiële producten soms onvoldoende tot zijn recht. Daarom moet worden gezocht naar een methode om eenvoudige (maar goed onderbouwde) afslagpercentages te berekenen, zodat ook risicoverschillen tussen producten voor de consument duidelijk worden. Dit onderzoek zal in de tweede helft van 1999 worden afgerond.

Bij de implementatie van de diverse beleidsinitiatieven is voorts van belang de voorgenomen evaluatie van de Code rendement en risico en de Regeling informatieverstrekking aan verzekeringnemers 1998. Deze is voorzien voor het begin van het volgende jaar. Het ligt in de rede om de uitkomsten van die evaluatie te betrekken bij het uitwerken van de beleidsinitiatieven. In aansluiting op de evaluatie kunnen in 2000 de voorgenomen wijzigingen, alsmede eventuele aanpassingen voortvloeiende uit de evaluatie, in de betrokken regelgeving of zelfregulering worden doorgevoerd.

Bij de implementatie van de beleidsinitiatieven zal ook rekening worden gehouden met de onderhanden zijnde evaluatie van de Wet toezicht beleggingsinstellingen.

Na implementatie van de beleidsinitiatieven zal nader onderzoek worden verricht naar de wenselijkheid en mogelijkheden van een uniform regelgevend kader voor de eisen voor informatieverschaffing voor alle financiële producten. Een dergelijk kader kan relevant zijn nu de sectorale scheidslijnen tussen producten en tussen aanbieders vervagen. Hierdoor neemt het belang toe van een ten principale integrale benadering, in zowel beleid als regels en uitvoering. Gezien de ingrijpendheid van de overgang naar één uniform regelgevend kader zullen in eerste instantie de bestaande sectorale regels waar zinvol op een geharmoniseerd niveau gebracht worden. Aan de financiële toezichthouders zal worden gevraagd om in het kader van de Raad dit bij uitstek sectoroverstijgende thema ter hand te nemen.Vervolgens kan nader onderzoek naar de mogelijkheden van een uniform regelgevend kader verricht worden.

De aanpassingen betekenen wijziging van de informatieverplichtingen voor aanbieders, en brengen op zichzelf administratieve lasten met zich. Daarbij kunnen de aanbieders, zeker daar waar zij producten uit verschillende sectoren aanbieden, echter ook administratieve voordelen behalen vanwege de stroomlijning van eisen. Bovendien kan een duidelijker scheiding tussen actief en passief te verstrekken informatie leiden tot vermindering van administratieve lasten voor aanbieders. Met het hier geschetste beleid zullen concurrentiedistorsies tussen financiële diensten en tussen hun aanbieders worden weggenomen. Verder zal de positie van de consument op de steeds complexer wordende financiële markten worden versterkt. Vergroting van de transparantie zal de consumenten beter in staat stellen om financiële producten te beoordelen en met elkaar te vergelijken. Ook zullen intermediairs en consumentenorganisaties beter zijn toegerust om de consument hierbij ter zijde te staan.

In de eerste helft van 2000 zal de Kamer worden geïnformeerd over de voortgang met betrekking tot de implementatie van de beleidsinitiatieven.

De Minister van Financiën,

G. Zalm


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij de afdeling Parlementaire Documentatie.

Naar boven