26 674
Wijziging van de Pensioen- en spaarfondsenwet met betrekking tot de medezeggenschap van gepensioneerden en de gelijkstelling in pensioenregelingen van geregistreerde partners met gehuwden

nr. 7
AMENDEMENT VAN HET LID SCHIMMEL

Ontvangen 3 februari 2000

De ondergetekende stelt het volgende amendement voor:

In artikel I, onderdeel B, wordt in artikel 6, derde lid, de zinsnede «worden die vertegenwoordigers voor de toepassing van het eerste onderscheidenlijk tweede lid gelijkgesteld» vervangen door: kunnen die vertegenwoordigers voor de toepassing van het eerste onderscheidenlijk tweede lid worden gelijkgesteld.

Toelichting

Het huidige artikel 6, eerste en tweede lid, van de Pensioen- en spaarfondsenwet regelt de verhouding van de zetels in het fondsbestuur van de vertegenwoordigers van de werknemers en van de werkgevers (pariteitsbepalingen). Indien de statuten of reglementen stemgerechtigde vertegenwoordigers in het bestuur toelaten die niet uit die geledingen afkomstig zijn worden deze andere vertegenwoordigers ingevolge het wetsvoorstel voor de toepassing van deze pariteitsbepalingen gelijkgesteld met de vertegenwoordigers van de werknemers. Ten opzichte van de huidige wetsbepaling is dit eerder een beperking dan een uitbreiding. Het mag evenwel niet uitgesloten worden dat een pensioenfonds er voor kiest om de bestuursleden die niet uit werkgevers- of werknemerskring afkomstig zijn, een eigen geleding te laten vormen, welke voor de pariteitsbepalingen buiten beschouwing blijft. Dit amendement strekt ertoe dat mogelijk te maken. Daartoe wordt de zinsnede die bepaalt dat andere vertegenwoordigers (bijv. gepensioneerden) worden gelijkgesteld met vertegenwoordigers van werknemers, gewijzigd in een facultatieve bepaling: deze gelijkstelling kan plaats hebben, maar dit is niet verplicht.

Schimmel

Naar boven