26 671
Wijziging van het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering en de Telecommunicatiewet in verband met nieuwe ontwikkelingen in de informatietechnologie (computercriminaliteit II)

nr. 4
BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 1 december 1999

Bij Uw Kamer is aanhangig wetsvoorstel 26 671 tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering en de Telecommunicatiewet in verband met nieuwe ontwikkelingen in de informatietechnologie (computercriminaliteit II). Dit wetsvoorstel bevindt zich momenteel in de fase van het voorbereidend onderzoek. De vaste commissie voor Justitie heeft besloten op 6 december a.s. een rondetafelgesprek over het wetsvoorstel te houden.

In de memorie van toelichting (blz. 4/5) heb ik de aandacht gevraagd voor ontwikkelingen in het verband van de Europese Unie die mogelijk gevolgen hebben voor het wetsvoorstel. Ik heb toegezegd de Kamer te zullen berichten zodra er meer duidelijkheid is over deze ontwikkelingen.

Zoals reeds in de memorie van toelichting aangekondigd is het wetsvoorstel Computercriminaliteit II op 13 augustus 1999 bij de Europese Commissie genotificeerd op grond van Richtlijn 98/34/EG betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften (PbEG L 204, de zogenaamde notificatierichtlijn), zoals gewijzigd bij Richtlijn 98/48/EG (PbEG L 217). Deze notificatie heeft plaatsgevonden omdat het wetsvoorstel vermoedelijk voorschriften bevat betreffende «diensten van de informatiemaatschappij». De notificatie stelt de Commissie en de andere lidstaten in de gelegenheid de betrokken ontwerp-voorschriften te beoordelen op hun verenigbaarheid met het Europese recht.

Op 16 november jl. heeft de Commissie bericht van oordeel te zijn dat de in het wetsvoorstel voorgestelde artikelen 53 en 418 Wetboek van Strafrecht niet stroken met het in de Europese Unie aanhangige voorstel van de Commissie voor een Richtlijn betreffende bepaalde juridische aspecten van de elektronische handel in de interne markt (PbEG C 30). De artikelen 53 en 418 beogen een nadere regeling te geven van de strafrechtelijke aansprakelijkheid van zogenaamde tussenpersonen zoals uitgevers en internet service providers. Deze kwestie vindt ook regeling in genoemd Commissievoorstel. De Commissie stelt onder andere dat door verschillen in de definities van wat tussenpersonen zijn en doen, het wetsvoorstel voor bepaalde activiteiten van (elektronische) tussenpersonen een strenger en voor andere activiteiten een milder aansprakelijkheidsregime voorstelt dan het richtlijnvoorstel.

Het oordeel van de Commissie leidt tot een verlenging van de zogenaamde standstill-termijn met nog eens negen maanden. Artikel 9, vierde lid, van de notificatierichtlijn bepaalt namelijk dat «(d)e lidstaten de goedkeuring (uitstellen) van een ontwerp van een technisch voorschrift voor de duur van twaalf maanden, te rekenen van de datum waarop de Commissie de in artikel 8, lid 1, bedoelde mededeling ontvangt (de initiële notificatie), indien de Commissie binnen drie maanden na die datum kennis geeft van de constatering dat het ontwerp voor een technisch voorschrift betrekking heeft op een materie die wordt bestreken door een voorstel voor een richtlijn die overeenkomstig artikel 189 (thans 249) van het Verdrag bij de Raad is ingediend.»

De beslissing van de Commissie waarbij de standstill-termijn wordt verlengd, heeft uitdrukkelijk alleen betrekking op de artikelen 53 en 418 Sr en treft dus niet de overige bepalingen van het wetsvoorstel. Volgens de beslissing eindigt de standstill-termijn op 14 augustus 2000.

Ik ga ervanuit dat de standstill-termijn zijn gelding zal verliezen zodra de mogelijke tegenstrijdigheden tussen het wetsvoorstel en de voorgestelde Richtlijn elektronische handel zijn opgeheven. Wat dit betreft zij opgemerkt dat de onderhandelingen in de EU over het richtlijnvoorstel in het eindstadium zijn. Het zal van de uiteindelijke tekst van de richtlijn afhangen of het wetsvoorstel inderdaad op het punt van de aansprakelijkheid van tussenpersonen moet worden aangepast.

De vraag is wat de verlengde standstill-termijn betekent voor het nationale wetgevingsproces. Strikt genomen betekent de beslissing van de Commissie dat de Tweede Kamer vooralsnog de voorgestelde artikelen 53 en 418 Sr niet kan aanvaarden. Na aanvaarding door de Tweede Kamer is immers aanpassing van het wetsvoorstel aan de richtlijn niet meer mogelijk. Praktisch gezien zijn de gevolgen voorlopig echter gering, nu de behandeling door Uw Kamer nog slechts in het voorbereidende stadium verkeert en «goedkeuring» van de betrokken artikelen dus nog niet aan de orde is. Tegen deze achtergrond is er ook geen aanleiding om thans reeds tot wijziging van het wetsvoorstel over te gaan, mede omdat de uitkomst van de onderhandelingen over de Richtlijn elektronische handel nog onzeker is.

Zodra duidelijkheid bestaat over de Richtlijn elektronische handel zoals die zal gaan luiden, zal ik mij op de gevolgen voor het wetsvoorstel Computercriminaliteit II beraden en U daarover nader berichten.

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

Naar boven