26 660
Wijziging van de Mediawet in verband met de invoering van een vernieuwd concessiestelsel voor de landelijke publieke omroep

nr. 43
TWEEDE NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 18 januari 2000

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

I

Artikel I wordt als volgt gewijzigd:

A

Aan onderdeel A wordt een punt toegevoegd, luidende:

3. De onderdelen pp tot en met rr komen te luiden:

pp. (Vervallen)

qq. (Vervallen)

rr. (Vervallen)

B

In onderdeel M wordt in de aanhef van punt 2 na «Er wordt» ingevoegd: , onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel f door een puntkomma,.

C

In onderdeel O worden de punten 2 en 3 vernummerd tot 3 en 4 en wordt een punt ingevoegd, luidende:

2. In onderdeel c vervalt «of een orgaan, dat het programmabeleid bepaalt».

D

In onderdeel R wordt in de nieuwe tekst van onderdeel b van artikel 30 «maatschappelijk»vervangen door: maatschappelijke.

E

In onderdeel EEE wordt in punt 1 «onverminderd» telkens vervangen door: Onverminderd.

F

In onderdeel PPP wordt in punt 3 «54, eerste, tweede, vierde en vijfde lid» vervangen door: , 54, eerste, tweede, vierde en vijfde lid.

G

In onderdeel UUU vervalt in artikel 99, derde lid, onderdeel a, onder 2°, het woord «en».

H

In onderdeel YYY vervalt in de tekst van artikel 103a de komma na «artikel 32, derde lid».

I

In onderdeel AAAA wordt in punt 2 «artikel13c, derde lid» vervangen door: artikel 13c, derde lid,.

J

In onderdeel NNNN wordt «verzorgen„» vervangen door: verzorgen„,.

K

In onderdeel OOOO wordt in de tekst van punt 1 «landelijke omroep» vervangen door: landelijke omroep,.

II

In artikel II wordt na onderdeel A een onderdeel ingevoegd, luidende:

Aa

Artikel 3.11 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «openbare telecommunicatienetwerken, openbare telecommunicatiediensten of omroepzendernetwerken» vervangen door: openbare telecommunicatienetwerken of openbare telecommunicatiediensten.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

5. Het eerste tot en met het vierde lid zijn van overeenkomstige toepassing op de houder van een vergunning voor het gebruik van frequentieruimte die is bestemd voor het verspreiden van programma's, alsmede op degene die in opdracht van die houder door middel van zijn omroepzendernetwerk een programma verspreidt.

Toelichting

De in deze nota van wijziging opgenomen aanpassingen betreffen technische correcties van het voorstel van wet, die hierna op enkele onderdelen nader worden toegelicht. In deel II is een aan de Tweede Kamer toegezegde verbetering van artikel 3.11 van de Telecommunicatiewet opgenomen.

I

Onderdeel A

De in de onderdelen pp tot en met rr opgenomen definities van ontvanginrichting, televisietoestel en radiotoestel kunnen met inwerkingtreding van de wet van 22 december 1999 tot wijziging van de Mediawet in verband met nieuwe regels omtrent de financiering van de publieke omroep (afschaffing omroepbijdrage, kamerstukken II 1998/99, 26 707) komen te vervallen. In genoemde wet is daarbij rekening gehouden met het bij koninklijke boodschap van 19 oktober 1998 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Mediawet en de Tabakswet (implementatie wijziging richtlijn «Televisie zonder grenzen», kamerstukken II 1998/99, 26 256, nrs. 1–2), waarbij twee nieuwe definities aan artikel 1 van de Mediawet worden toegevoegd. De behandeling van laatstgenoemd wetsvoorstel in de Eerste Kamer vindt echter op een later dan verwacht tijdstip plaats. De daardoor ontstane gewijzigde samenloop van inwerkingtreding van de wetsvoorstellen maakt het noodzakelijk een technische correctie aan te brengen, zodanig dat er geen fouten in de lettering van de onderdelen van artikel 1 van de Mediawet ontstaan.

Onderdeel C

In onderdeel O van het voorstel van wet wordt aan artikel 25 van de Mediawet een nieuwe onderdeel d toegevoegd. Daarin wordt bepaald dat de educatieve omroepinstelling in de statuten een regeling opneemt die voorziet in de instelling van een representatief samengestelde programmaraad die het programmabeleid bepaalt. Daarbij is echter verzuimd onderdeel c van artikel 25 van de Mediawet aan te passen, waarin is bepaald dat het bestuur het programmabeleid bepaalt. Dit wordt thans hersteld.

II

Tijdens de behandeling van de Telecommunicatiewet in de Tweede Kamer is een amendement op artikel 3.11 van de Telecommunicatiewet ingediend (amendement Van Zuijlen c.s., kamerstukken II 1997/98, 25 533, nr. 48). Artikel 3.11 van de Telecommunicatiewet ziet op het medegebruik van antenne-opstelpunten. Doel van het amendement was het recht op en de plicht tot medegebruik van antenne-opstelpunten ook van toepassing te laten zijn op antenne-opstelpunten die gebruikt worden voor de verspreiding van programma's. In artikel 3.11 van de Telecommunicatiewet is de hiervoor bedoelde verplichting tot het over en weer toestaan van medegebruik opgelegd aan houders van een vergunning voor frequentiegebruik die bestemd is voor het aanbieden van openbare telecommunicatienetwerken, openbare telecommunicatiediensten of omroepzendernetwerken. Ingevolge de Telecommunicatiewet hoeft een aanbieder van een omroepzendernetwerk niet in alle gevallen een vergunning voor het gebruik van frequentieruimte te hebben. Het zou beter zijn geweest als de bepaling zich zowel had gericht tot de houder van een vergunning voor het gebruik van frequentieruimte die is bestemd voor het verspreiden van programma's, als tot de aanbieder van een omroepzendernetwerk die in opdracht van die houder programma's verspreidt. Reparatie in deze zin van artikel 3.11 was opgenomen in het voorstel van wet tot intrekking van de Radio-Omroep-Zender-Wet 1935 en enige daarmee verband houdende wettelijke voorzieningen. In het algemeen overleg met de vaste commissies van Verkeer en Waterstaat en van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen van de Tweede Kamer inzake digitale televisie en radio op 18 november 1999 is door leden van de Tweede Kamer aangedrongen op spoedige reparatie van artikel 3.11 van de Telecommunicatiewet. Tijdens beraadslagingen in Tweede Kamer op 7 december 1999 over het frequentiebeleid is door de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat toegezegd dat de reparatie zal worden opgenomen in de Concessiewet.

Door het medegebruik van antenne-opstelpunten ten behoeve van omroep kan een verdere toename van het aantal concurrerende omroepzendernetwerken worden bevorderd. Op grond van het gewijzigde artikel 3.11 van de Telecommunicatiewet zullen redelijke verzoeken tot medegebruik van antenne-opstelpunten door houders van een vergunning voor het gebruik van frequentieruimte die bestemd is voor het verspreiden van programma's en aanbieders van omroepzendernetwerken die in opdracht van die houders programma's verspreiden, moeten worden gehonoreerd. Bij een verzoek tot medegebruik geldt dat in ieder geval de technische mogelijkheden in acht genomen zullen moeten worden en dat medegebruik tegen een redelijke vergoeding ter beschikking zal worden gesteld. Verder is bij de behandeling van het genoemde amendement op artikel 3.11 aangegeven dat de normale bedrijfsvoering, waaronder begrepen de lange termijnplannen, niet onmogelijk mag worden gemaakt (handelingen II, 1997/1998, nr. 40, blz. 66–4941).

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,

F. van der Ploeg

Naar boven