Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1998-1999 | 26646 nr. 2 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1998-1999 | 26646 nr. 2 |
Vastgesteld 14 september 1999
De vaste commissie voor Justitie1 heeft inzake de notitie Terugkeerbeleid (kamerstukken II, 1998–1999, 26 646, nr. 1) de navolgende vragen ter beantwoording aan de staatssecretaris van Justitie voorgelegd.
Deze vragen, alsmede de daarop op 13 september 1999 gegeven antwoorden, zijn hieronder afgedrukt.
Waarom bevat de onderhavige notitie in tegenstelling tot de Terugkeernotitie van 3 juni 1997 (Tweede Kamer, vergaderjaar 1996–1997, 25 386, nr. 1) geen financiële paragraaf? (blz. 3).
Kan een overzicht worden gegeven van de omvang van de met het vernieuwde terugkeerbeleid gemoeide extra personele en financiële middelen? (blz. 3).
Welke financiële consequenties heeft het verschaffen van een sterkere positie aan het IOM in het Nederlandse terugkeerbeleid? (blz. 17)
Het in de notitie beschreven beleid is met name gericht op de intensivering van de samenwerking tussen de uitvoerende diensten. Er is geen sprake van het toedelen van nieuwe taken. De rol van de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM) in het terugkeerbeleid zal versterkt worden. De daarmee gemoeide gelden zullen – in de vorm van een aanpassing in de bestaande subsidieregeling met IOM – vooralsnog vanuit de reeds voor terugkeer beschikbare financiële middelen bekostigd worden. De invoering van het vernieuwde terugkeerbeleid zal dus budgettair neutraal kunnen geschieden.
In de Terugkeernotitie van 1997 is vastgelegd dat de mogelijkheid van terugkeer duidelijk in het hele toelatingsproces wordt ingebed. De betrokken vreemdelingen zouden reeds in de Aanmeldcentra de nodige
voorlichting krijgen over een mogelijke negatieve beslissing op het asielverzoek. Ook in het vervolg van de asielprocedure zou consequente voorlichting gegeven worden over een mogelijke negatieve beslissing op het asielverzoek. Houdt dit in dat voor iedereen die sinds de terugkeernotitie van 1997 asiel heeft gevraagd geldt dat hij of zij gedurende de hele toelatingsprocedure gewezen is op de consequenties van een mogelijke negatieve uitkomst van de procedure? Is op hen na de onherroepelijke, afwijzende beslissing op de asielaanvraag dan nu ook het nieuwe, aangescherpte terugkeerregime (beëindiging van alle voorzieningen, inclusief uithuiszetting) van toepassing? Wat is in dit verband de relatie met de overgangsregeling? (blz. 4).
Kan worden aangegeven waarom, ondanks dat het belang daarvan al jarenlang wordt benadrukt, de voorlichting aan asielzoekers over de gevolgen van de mogelijke negatieve beslissing op het asielverzoek nog steeds fors tekortschiet? (blz. 4).
In de brief aan Uw Kamer van 23 maart 19981, met als onderwerp «advies commissie Van Dijk inzake criteria voor niet-meewerken van afgewezen asielzoekers», heeft mijn ambtsvoorgangster onder meer aangegeven welke maatregelen het kabinet in het licht van het advies van de commissie Van Dijk nodig achtte. Eén van die maatregelen zag op de wenselijkheid dat de asielzoeker reeds direct na indiening van het asielverzoek geïnformeerd wordt over de verlangde medewerking ten behoeve van de vaststelling van zijn nationaliteit en identiteit, en over de consequenties van niet-meewerken. Naast het geven van mondelinge informatie over de consequenties van een mogelijke negatieve beslissing op het verzoek om toelating als vluchteling, wordt gewerkt aan een folder die de vreemdeling bij de aanvang van de procedure krijgt uitgereikt. Deze folder, die naar verwachting dit najaar wordt uitgereikt, zal ook onder het nieuwe terugkeerregime bruikbaar zijn. Wel ontvangen alle asielzoekers na aankomst in een opvang- en onderzoekscentrum (OC) de COA-informatiemap. Deze map wordt hen ter beschikking gesteld in de taal van het land van herkomst. In deze map wordt de asielzoekers gewezen op consequenties van een mogelijke negatieve uitkomst van de asielprocedure. In de OC's van het COA werken professionele voorlichters, die verantwoordelijk zijn voor de bewonersvoorlichting. In persoonlijke gesprekken geven zij de asielzoekers uitleg over de opvang en de juridische procedure. Waar het gaat om een mogelijke negatieve uitkomst van de toelatingsprocedure wordt ook nadrukkelijk gewezen op de optie vrijwillige terugkeer. Bij de bewonersvoorlichting wordt gebruik gemaakt van de eerder genoemde COA informatiemap en informatiemateriaal van IOM. Het COA werkt ook samen met de Stichtingen Rechtsbijstand Asiel (SRA) en Vluchtelingenwerk Nederland (VVN) waar het gaat om de voorlichting aan asielzoekers. SRA en VVN verstrekken uiteraard ook de nodige informatie aan asielzoekers.
Ten behoeve van de invoering van het vernieuwde terugkeerbeleid is aanpassing van de «Regeling verstrekkingen asielzoekers», alsmede het «Stappenplan beëindigen opvangvoorzieningen» noodzakelijk. Het vernieuwde beleid is – conform de in de notitie omschreven overgangsregeling – van toepassing op vreemdelingen die op of na de datum van publicatie van genoemde regelingen nog geen beslissing in eerste aanleg hebben ontvangen, daaronder begrepen nog geen beslissing intrekking verblijfstatus, en/of vreemdelingen die nog geen beslissing op bezwaar hebben ontvangen.
Welke kwantitatieve doelen zijn gesteld voor het nieuwe, aangescherpte terugkeerbeleid (blz. 4)
Gelet op de complexiteit, zowel nationaal als internationaal, van dit onderdeel van het vreemdelingenbeleid en factoren waarop het kabinet geen invloed kan uitoefenen – zoals het ontstaan van conflicten in landen, waardoor vluchtelingenstromen op gang kunnen komen – zijn geen kwantitatieve doelen gesteld voor het vernieuwde terugkeerbeleid. Het kabinet zal zich uiteraard een maximale inspanning getroosten, teneinde de terugkeer van personen die niet tot Nederland worden toegelaten zoveel mogelijk te bevorderen. Richtinggevend voor deze inspanning zijn de bij Voorjaarsnota 1999 gepresenteerde uitstroomgegevens in het meerjarig kader van de begroting 1999 van het Ministerie van Justitie.1
Hoe ziet het kabinet de eigen verantwoordelijkheid ten aanzien van terugkeer van uitgeprocedeerde asielzoekers afkomstig uit landen genoemd op pagina 5 (onderaan) als binnen de termijn van vier weken nog geen laissez-passer of ander vervangend reisdocument is verkregen? (blz. 5).
Het kabinet is van oordeel dat de primaire verantwoordelijkheid voor de terugkeer ligt bij de vreemdeling ten aanzien van wie de beslissing is genomen dat hij niet voor toelating tot Nederland in aanmerking komt. Dit oordeel is ook neergelegd in artikel 15d van de Vreemdelingenwet (Vw.)2 en het regeerakkoord. Deze regel geldt evenzeer voor die vreemdelingen die afkomstig zijn uit de op pagina 5 (onderaan) genoemde landen. Zij zullen dus in een eerder stadium van hun toelatingsprocedure op de verkrijging van vervangende documenten gerichte activiteiten – al dan niet met behulp van de Nederlandse overheid of IOM – dienen te ontplooien, zodat zij, binnen de daarvoor geldende termijn, voldoen aan hun wettelijke verplichting Nederland te verlaten. Het kabinet is van oordeel dat – gelet op het ervaringsfeit dat vertegenwoordigingen documenten verstrekken indien vreemdelingen aan de gestelde voorwaarden voldoen – het voor rekening van de betreffende vreemdeling komt dat zij niet tijdig in het bezit zijn van vervangende reisdocumenten. Als gevolg daarvan zullen alle voorzieningen aan de betreffende vreemdeling worden beëindigd.
Betekent het aanmerken van een aanvraag om toelating als vluchteling als kennelijk ongegrond vanwege het toerekenbaar ontbreken van documenten dat de betreffende asielzoeker technisch onuitzetbaar wordt? (blz. 5).
Neen. In het algemeen zal de aanvraag in het Aanmeldcentrum als kennelijk ongegrond worden afgedaan, waarbij de betreffende vreemdeling wordt aangezegd Nederland te verlaten. De vreemdeling dient dan zelfstandig zijn terugkeer te realiseren.
In hoeveel zaken heeft het ontbreken van documenten een rol gespeeld bij het kennelijk ongegrond verklaren van een asielverzoek? Kunt u een overzicht geven van jurisprudentie inzake de kennelijk ongegrondverklaring van asielzoekers vanwege het ongedocumenteerd zijn? (blz. 5).
Op 1 februari 1999 is een wijziging van artikel 15c, eerste lid van de Vw. inwerking getreden. Op basis van het toegevoegde onderdeel f. in het eerste lid van artikel 15c Vw. kunnen verzoeken om toelating als vluchteling ingediend op of na 1 februari 1999 kennelijk ongegrond verklaard worden indien de vreemdeling geen reis- of identiteitspapieren, documenten of bescheiden kan overleggen die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van zijn aanvraag om toelating, tenzij dit niet aan hem is toe te rekenen. In het Tussentijds Bericht Vreemdelingencirculaire (TBV) 1999/3, geldig van 1 februari 1999 tot en met 1 februari 2001, zijn regels neergelegd die in acht moeten worden genomen bij de toepassing van dit nieuwe onderdeel van artikel 15c Vw.
In de periode 1 juni 1999 tot en met 15 augustus 1999 zijn er, met toepassing van artikel 15c, eerste lid onderdeel f Vw., 377 verzoeken om toelating als vluchteling als kennelijk ongegrond afgedaan. Over de periode februari 1999 tot 1 juni 1999 zijn geen cijfers voorhanden in verband met aanpassing aan de nieuwe wetgeving van het geautomatiseerd registratiesysteem van de IND.
Uit de jurisprudentie blijkt dat indien de aanvraag op grond van het bepaalde in genoemde onderdeel is afgedaan, door de rechter wordt getoetst – aan de hand van de regels zoals neergelegd in genoemd TBV – of deze beslissing in rechte stand kan houden. Dat wil zeggen dat het toerekenbaar ontbreken van documenten altijd in de context van het totale feitencomplex wordt beoordeeld en er ook altijd een inhoudelijke beoordeling van het asielrelaas plaatsvindt.1 Ook in zaken waarin het verzoek om toelating als vluchteling niet op grond van bovengenoemde bepaling is afgewezen (bij voorbeeld omdat het verzoek om toelating als vluchteling is gedaan voor 1 februari 1999), wordt in voorkomende gevallen in de uitspraak een overweging gewijd aan bij voorbeeld de onaannemelijkheid van de gevolgde reisroute en/of het ontbreken van documenten (ter onderstreping van de onaannemelijkheid of ongeloofwaardigheid van het asielrelaas).2 In zijn algemeenheid kan echter worden geconcludeerd dat sinds de invoering van de bedoelde bepaling meer en in ieder geval uitdrukkelijker het ontbreken van relevante documenten wordt betrokken bij de beoordeling van het asielrelaas.
Heeft u door het onderzoek van dr. Muus en drs. Muller voldoende inzicht verkregen in de motieven van uitgeprocedeerden om niet mee te werken aan hun terugkeer? Wat vindt u van het standpunt van de heer Van Kalmthout in de Forumrubriek van de Volkskrant d.d. 7 juli 1999 dat het nog steeds ontbreekt aan betrouwbare informatie over de condities waaronder de bereidheid tot medewerking aan terugkeer kan worden verkregen, hetgeen leidt tot contra-productieve maatregelen? (blz. 5).
Welke beleidsconclusies worden verbonden aan de uitkomsten van het onderzoek naar de beeldvorming onder uitgeprocedeerde asielzoekers over het terugkeer- en remigratiebeleid? (blz. 5).
De resultaten van het onderzoek van dr. Ph. J. Muus en drs. P. H. A. M. Muller hebben niet geleid tot wezenlijke nieuwe inzichten bij het kabinet, maar vormen veeleer een bevestiging van hetgeen bij het kabinet al werd verondersteld. De resultaten van dit onderzoek worden betrokken bij de bij brief van 3 maart 19991 aangekondigde evaluatie van het project gefaciliteerde terugkeer. Eerst na afronding van deze evaluatie zal het kabinet bezien welke beleidsconclusies eventueel getrokken dienen te worden. Gelet op de inhoud van voornoemd onderzoek wordt het standpunt van de heer Van Kalmthout op dit terrein – dat overigens de eigen verantwoordelijkheid van de vreemdeling voor diens terugkeer enigszins miskent – dan ook niet onderschreven.
Welke inspanningen zijn sinds de Terugkeernotitie van 1997 geleverd ten aanzien van autoriteiten van landen van herkomst die weigerachtig zijn mee te werken aan terugkeer van hun eigen onderdanen? (blz. 5).
De Nederlandse overheid voert veelvuldig onderhandelingen met landen van herkomst om te komen tot werkafspraken ter versnelling van de afgifte van de benodigde documenten. De inspanningen van de Nederlandse overheid ter zake moeten worden gezien in het licht van de door de verschillende landen gehanteerde voorwaarden. Een aantal landen hanteert de voorwaarde dat in ieder geval voldoende gegevens, bij voorbeeld (kopieën) van documenten of anderszins, beschikbaar moeten zijn om de nationaliteit en identiteit van voor terugkeer in aanmerking komende vreemdelingen te kunnen vaststellen. Zodra nationaliteits- en identiteitsvaststelling heeft plaatsgevonden wordt – in de regel – op korte termijn een (vervangend) reisdocument afgegeven. Slechts voor een klein aantal landen, van wie de diplomatieke vertegenwoordiging niet de bevoegdheid heeft zelfstandig vervangende documenten af te geven indien de vreemdeling niet de daartoe strekkende aanvraag ondertekent en/of de aanvraag dienaangaande te allen tijde door de centrale autoriteiten in het betreffende land gefiatteerd dient te worden, is de verkrijging van een zogenoemd «laissez-passer» een langdurige kwestie. Naar enkele landen vindt vooralsnog slechts terugkeer plaats indien betrokkenen daarvoor vrijwillig kiezen. Met enkele landen, zoals bij voorbeeld Sri Lanka en China, hebben de inspanningen van de Nederlandse overheid op het onderhavige terrein in ieder geval tot verbeteringen geleid. De praktijk bevestigt overigens dat vreemdelingen die zich zelfstandig voor terugkeer tot de diplomatieke vertegenwoordiging van hun land wenden voor de verkrijging van een (vervangend) reisdocument daarvan op zeer korte termijn in het bezit worden gesteld.
Kan aan de hand van een overzicht van de huidige beleidsrichtlijnen en de jurisprudentie nader worden aangegeven wanneer gesproken wordt van «ontbreken van medewerking»? (blz. 5).
De huidige beleidsrichtlijnen inzake het «ontbreken van medewerking» zijn neergelegd in het «Herzien stappenplan beëindigen opvangvoorzieningen ongedocumenteerde asielzoekers».2 Conform het thans vigerende beleid worden verstrekkingen beëindigd indien blijkt dat de betrokken vreemdeling onvoldoende medewerking heeft verleend aan het verkrijgen van reisdocumenten. Van de vreemdeling wordt verwacht dat hij zelf alle informatie en eventuele documenten verstrekt, die nodig zijn voor het verkrijgen van een laissez-passer. Ook de Commissie Van Dijk sprak in haar rapportage van een op de vreemdeling rustende inspanningsverplichting. Deze eigen verantwoordelijkheid brengt met zich mee dat indien op basis van de door de vreemdeling aangedragen gegevens een reisdocument wordt aangevraagd, en de betrokken ambassade of consulaire vertegenwoordiging weigert deze te verstrekken, dit als een indicatie voor het niet-meewerken wordt gezien. De vreemdeling dient alsdan aan te tonen dat er op grond van de door hem overgelegde gegevens of anderszins gebleken omstandigheden gerede aanleiding bestaat om aan de juistheid van die mededeling te twijfelen.1
Voorgaande vormt inmiddels een vaste lijn in de jurisprudentie.2
Kunt u aangeven of er Europese landen zijn en zo ja welke, die in vergelijking met Nederland minder of geen problemen hebben met het terugsturen naar de genoemde landen van herkomst waarheen verwijdering moeilijk is te realiseren? (blz. 5).
Neen. Voor zover thans bekend hebben alle landen van de Europese Unie dezelfde of soortgelijke problemen met het terugsturen van uitgeprocedeerde asielzoekers naar de genoemde landen van herkomst. Hierbij dient overigens wel aangetekend te worden dat niet ieder Europees land in gelijke mate te maken heeft met dezelfde landen van herkomst als Nederland.
Kunt u aangeven in welke gevallen uitstel van vertrekbeleid volgens u relevant tijdsverloop oplevert in het kader van het driejarenbeleid (blz. 5).
Er dient onderscheiden te worden naar vreemdelingen die reeds volledig zijn uitgeprocedeerd ten tijde van het verlenen van uitstel van vertrek en vreemdelingen die nog in procedure zijn. De vreemdeling ten aanzien van wie onherroepelijk is beslist dat hij niet wordt toegelaten tot Nederland bouwt door het verlenen van uitstel van vertrek na het onherroepelijk worden van de beslissing geen relevant tijdsverloop op in het kader van het driejarenbeleid, hij had Nederland immers al dienen te verlaten. De vreemdeling die nog in procedure is, dat wil zeggen de vreemdeling heeft nog geen onherroepelijke beslissing op zijn aanvraag om toelating ontvangen, bouwt indien het uitstel van vertrek vanwege beleidsmatige reden is verleend tijdsverloop op in het kader van het driejarenbeleid tenzij er sprake is van contra-indicaties (zie ook: Vreemdelingencirculaire A4/6.17.2).
Welk belang wordt toegekend aan terugkeer «zonder gezichtsverlies» en met «voldoende toekomstperspectief» in relatie tot de «calculerende asielzoeker»? Komt de laatste daardoor niet in een bevoorrechte positie te verkeren ten opzichte van landgenoten die in het land van herkomst achterbleven? (blz. 5).
Ik ben van oordeel dat in zijn algemeenheid niet gesproken kan worden van de «calculerende asielzoeker». De beslissing om het land van herkomst te verlaten – zelfs al is die ingegeven door economische motieven – is veelal voor de betrokken vreemdeling een zeer ingrijpende. Een beslissing tot het niet toelaten is eveneens ingrijpend voor de betrokken vreemdeling. Tot Nederland worden echter alleen toegelaten vreemdelingen die onze bescherming behoeven, dan wel vreemdelingen van wie op grond van specifieke humanitaire omstandigheden niet verwacht mag worden dat zij terugkeren naar het land van herkomst. Ik heb al meermalen aangegeven dat de uitvoering van het terugkeerbeleid, zowel nationaal als internationaal, een van de weerbarstigste onderdelen van het vreemdelingenbeleid is. Naar mijn oordeel is het dan ook van belang de terugkeer zodanig te faciliteren c.q. te ondersteunen dat hiervan een stimulans uitgaat zelfstandig terug te keren naar het land van herkomst. Het bieden van een toekomstperspectief, bij voorbeeld door het hier te lande aanbieden van gerichte opleidingen, kan hieraan een bijdrage leveren.
16, 18, 19, 20, 21, 22, 24, 51, 52 en 62
Op welke bron is de volzin «Ik beschik evenwel niet over signalen dat dit in substantiële mate het geval is.» gebaseerd? Is hiertoe ook navraag gedaan bij maatschappelijke organisaties die zich bezig houden met de opvang van uitgeprocedeerde asielzoekers of daklozen? (blz. 5).
Beschikt u over gegevens waaruit blijkt dat uitgeprocedeerde asielzoekers die met onbekende bestemming zijn vertrokken, Nederland (hebben) verlaten? Zo ja, uit welke onderzoeken is dit gebleken en wanneer zijn deze onderzoeken verricht? (blz. 6).
Is cijfermateriaal beschikbaar over aantallen vreemdelingen die na afwijzing van hun asielverzoek in de illegaliteit verdwijnen? (blz. 6).
Beschikt de regering over concrete signalen dat geen sprake zou zijn van het verdwijnen van asielzoekers in de illegaliteit? (blz. 6).
Welke (wetenschappelijke) onderzoeken zijn voorhanden over illegaal verblijf in Nederland van voormalige asielzoekers? (blz. 6).
Bestaan er plannen voor een onderzoek naar de mate waarin vreemdelingen die met onbekende bestemming zijn vertrokken in Nederland in de illegaliteit verdwijnen? (blz. 6).
Hangt het feit dat de staatssecretaris niet over signalen beschikt dat uitgeprocedeerden in substantiële mate in de illegaliteit verdwijnen samen met het feit dat velen van hen, zoals technisch niet-uitzetbaren, op dit moment wel opvang krijgen? (blz. 6).
Verwacht het kabinet een toename van de druk op de dak- en thuislozenvoorzieningen als gevolg van het op straat zetten van uitgeprocedeerde asielzoekers? (blz. 10).
Hoe voorkomt het kabinet dat een verdrukking ontstaat in het dak- en thuislozencircuit, als gevolg waarvan onmondige dak- en thuislozen nul op het rekest krijgen en weerbare uitgeprocedeerde asielzoekers wel geholpen worden? (blz. 10).
Op welke wijze gaat de staatssecretaris voorkomen dat grote groepen uitgeprocedeerde asielzoekers, die geen opvang meer krijgen na een periode van vier weken, in Nederland in de illegaliteit verdwijnen? (blz. 10).
Er is tot op heden nog geen wetenschappelijk onderzoek verricht naar het aantal uitgeprocedeerde asielzoekers die in Nederland in de illegaliteit verdwijnen. De aard van de vraagstelling brengt met zich mee dat geen cijfers beschikbaar zijn over het aantal vreemdelingen die na de afwijzing van hun verzoek om toelating als vluchteling in de illegaliteit verdwijnen, doch uit werkcontacten van de IND met de vreemdelingendiensten is niet naar voren gekomen dat zich onder de aangehouden illegalen substantiële aantallen uitgeprocedeerde asielzoekers bevinden. Het ligt derhalve niet voor de hand dat een verhoging van de druk op de voorzieningen voor dak- en thuislozen het gevolg zal zijn van het vernieuwde terugkeerbeleid. Aan dit aspect zal overigens aandacht worden gegeven in de in de terugkeernotitie toegezegde beleidsevaluatie.
Welke status hebben de mensen die verwijderbaar zijn, maar waar beleidsmatige beletselen aan verwijdering in de weg staan? Vallen deze vreemdelingen niet onder het vvtv-beleid, of minstens onder uitstel van vertrek-beleid? Waarom vallen zij onder de groep «verwijderbaren»? (blz. 6).
Ten aanzien van een aantal landen genoemd in de tabel op pagina 6 geldt dat beleidsmatige beletselen aan verwijdering in de weg staan. Dit betekent dat ten aanzien van die landen een vvtv-beleid dan wel een uitstel van vertrek-beleid wordt gevoerd. De in de tabel genoemde vreemdelingen, afkomstig uit die landen, komen echter vanwege contra-indicaties dan wel de mogelijkheid van verwijdering naar een derde land waar de toelating is gewaarborgd niet in aanmerking voor een vvtv dan wel kunnen geen beroep doen op het uitstel van vertrek-beleid.
23, 25, 27, 31, 34, 38, 39, 40, 41,42 en 59
Had de voorziening die in het regeerakkoord is getroffen niet, naast staatlozen, ook betrekking op andere uitgeprocedeerden die buiten hun schuld niet zelfstandig kunnen vertrekken? Tot welke autoriteiten kunnen Irakezen en Somaliërs zich wenden om een laissez-passer te verkrijgen? Is er bij het ontbreken van procedure-afspraken over de terugkeer, niet ook sprake van een feitelijke onmogelijkheid zelfstandig te vertrekken? (blz. 6).
Kan nader worden aangegeven wat het beleid zal gaan inhouden ten aanzien van uitgeprocedeerde asielzoekers die wel bereid zijn mee te werken aan hun uitzetting, maar als gevolg van de houding van het land van herkomst dan wel een doorreisland desalniettemin niet uitzetbaar zijn? (blz. 6).
In het regeerakkoord staat: «uitgeprocedeerden die buiten hun schuld niet kunnen vertrekken kunnen in aanmerking komen voor een tijdelijke status». Moet, gezien de opmerkingen op blz. 6 en 7, deze passage uit het regeerakkoord zo worden begrepen dat zo'n tijdelijke status slechts bedoeld is voor staatloze Palestijnen, of komen ook andere groepen of nationaliteiten ervoor in aanmerking? Na hoeveel jaar komt men in aanmerking voor die tijdelijke status? Wat is de aard van die tijdelijke status? Kan deze worden omgezet in een permanente status? Na hoeveel tijd? Hoe verhoudt een en ander zich tot de herziene Vreemdelingenwet? (blz. 7).
Wordt de opvang beëindigd voor alle afgewezen uitgeprocedeerde asielzoekers, tenzij het objectief gezien voor hen onmogelijk is in het bezit te komen van reisdocumenten? Geldt dit laatste alleen voor staatlozen, meer in het bijzonder staatloze Palestijnen? Indien voortgezette opvang ook voor anderen dan staatloze Palestijnen zou kunnen gelden, voor wie dan en welke omstandigheden? Welke landen nemen staatloze Palestijnen die van daar uit naar Nederland zijn gereisd niet terug? In welk stadium van de verbetering van de betrekkingen tussen Israël en de Palestijnen hoeven staatloze Palestijnen niet meer als zodanig te worden aangemerkt? (blz. 8).
«Mocht buiten de schuld van de vreemdeling niet mogelijk zijn, dan blijft opvang geboden worden». Betekent deze zin dat vreemdelingen in dat geval opvang blijven krijgen en voor een verblijfsvergunning in aanmerking komen ? (blz. 9).
Wat wordt bedoeld met een «objectief criterium»? (blz. 8).
Kan er wel gesproken worden van een objectief criterium nu de beslissing om vervangende reisdocumenten te verstrekken veelal op basis van subjectieve mededelingen van uitgeprocedeerde asielzoekers wordt genomen? (blz. 8).
Kunt u uitleggen welke sub-regels u gaat introduceren om het «objectief criterium» nader in te vullen? (blz. 8).
Op welk punt wijkt het objectieve criterium af van de adviezen van de Commissie Van Dijk aan de vorige staatssecretaris (blz. 8).
Kunt u aangeven welke groepen uitgeprocedeerde asielzoekers niet aan een reisdocument kunnen komen naast de staatloze Palestijnen? (blz. 9).
Op blz. 10 wordt gesteld: «Indien na ommekomst van de vertrektermijn wordt geconstateerd dat de vreemdeling nog niet is teruggekeerd en er ook geen documenten voorhanden zijn op basis waarvan alsnog een gedwongen verwijdering gerealiseerd kan worden, zal (...) door het COA worden overgegaan tot het beëindigen van de van overheidswege verstrekte voorzieningen.». Geldt deze beëindiging van voorzieningen ook in gevallen waarin de uitgeprocedeerde zelf wel meewerkt aan zijn terugkeer, maar het land van herkomst niet ? (blz. 10).
De kern van het vernieuwde terugkeerbeleid is dat de verantwoordelijkheid voor de terugkeer primair bij de vreemdeling ligt, dat de Nederlandse overheid en IOM daartoe facilitaire ondersteuning bieden en dat de verantwoordelijkheid van de Nederlandse overheid voor de opvang van vreemdelingen die een onherroepelijke, afwijzende, beslissing op hun verzoek om toelating hebben ontvangen expliciet eindig is. Dit betekent dat in het geval dat een vreemdeling ten aanzien van wie een onherroepelijke, afwijzende, beslissing op zijn verzoek om toelating als vluchteling is genomen de rechtsplicht heeft Nederland te verlaten en dat van hem verlangd wordt zelfstandig zijn terugkeer te realiseren. Geeft de vreemdeling geen gevolg aan zijn verplichting tot vertrek dan zullen de aan hem verstrekte voorzieningen van overheidswege worden beëindigd. Hierop geldt slechts één uitzondering: vreemdelingen die kunnen aantonen dat zij buiten hun schuld geen gehoor kunnen geven aan hun verplichting tot vertrek blijven opvang behouden en kunnen in aanmerking komen voor een tijdelijke verblijfsvergunning. Buiten hun schuld dient in dit verband beschouwd te worden als een objectief criterium, te weten dat de vreemdeling niet in het bezit kan komen van een document waarmee hij kan reizen. De vergunning zal worden verstrekt onder beperking, dat wil zeggen dat indien terugkeer op een later moment toch gerealiseerd kan worden, de vreemdeling alsnog geacht wordt terug te keren. Immers, ten aanzien van hen is vastgesteld dat zij niet voor toelating in aanmerking komen. Ik ben daarbij voornemens om de vreemdeling die een dergelijke vergunning bezit na een periode van 3 jaar (vergelijkbaar met de huidige vvtv) in aanmerking te laten komen voor een vergunning zonder beperking.
Gelet op het feit dat bij mij geen landen bekend zijn die geen gehoor geven aan hun volkenrechtelijke verplichting om eigen onderdanen terug te nemen, is de groep die in aanmerking kan komen voor deze uitzondering van beperkte omvang. Om die reden komt slechts die vreemdeling in aanmerking voor een dergelijke tijdelijke status van wie is vastgesteld dat hij/zij staatloos is en zijn toelating in een derde land niet gewaarborgd is.
In antwoord op de vraag wat wordt bedoeld met het objectieve criterium «buiten schuld» dient het volgende. In het voorgaande is gesteld dat landen van herkomst hun eigen onderdanen terugnemen. Teneinde zeker te stellen dat het gaat om een eigen onderdaan, wordt van de vreemdeling verwacht dat hij/zij correcte identiteitsgegevens verstrekt aan de vertegenwoordiging van dat land van herkomst. In het geval dat de vreemdeling juiste gegevens verstrekt, is de ervaring op dit moment dat – eventueel na onderzoek in het land van herkomst – door de betreffende vertegenwoordiging vervangende reisdocumenten worden verstrekt. De vreemdeling dient dus invulling te geven aan zijn eigen verantwoordelijkheid. De vreemdeling behoeft zich overigens niet in alle gevallen te wenden tot een vertegenwoordiging; hij kan immers ook op andere wijze documenten verkrijgen (bij voorbeeld door het aanschrijven van familieleden in het land van herkomst). Daarnaast staat het de vreemdeling vrij te vertrekken naar een derde land indien daar zijn toelating is gewaarborgd. Naar het oordeel van het kabinet wordt hiermee niet afgeweken van het regeerakkoord.
Het vernieuwde terugkeerbeleid wijkt inderdaad af van de adviezen van de Commissie van Dijk. Nu de vreemdeling primair verantwoordelijk wordt voor zijn terugkeer en het objectieve criterium «buiten schuld» wordt ingevoerd, is het zogenoemde «meewerkcriterium» komen te vervallen. In de huidige situatie dient voordat tot beëindiging van voorzieningen kan worden overgegaan door de IND aangetoond te worden dat de vreemdeling niet meewerkt aan zijn verwijdering uit Nederland. Onder het vernieuwde terugkeerbeleid wordt van de vreemdeling zelf in een eerder stadium van de toelatingsprocedure verwacht dat noodzakelijke stappen worden gezet om na de onherroepelijke, afwijzende, beslissing op zijn verzoek om toelating binnen een uiterlijke termijn van 4 weken na die beslissing Nederland daadwerkelijk te hebben verlaten. Is dit laatste niet het geval dan eindigt de verantwoordelijkheid van de Nederlandse overheid en zal worden overgegaan tot beëindiging van voorzieningen.
Waarom bevat de tabel op blz. 7 geen verwijderbaren uit Bosnië-Herzegovina? Hoeveel verwijderbare Bosniërs zijn er momenteel? Zijn dit de 201 uitgeprocedeerden die op blz. 22 zijn vermeld? (blz. 7).
Verwijderbare Bosniërs zijn opgenomen in de categorie «verwijderbaar zonder technische problemen» en worden om die reden niet apart genoemd in de betreffende tabel. Zoals ook in bijlage 2 bij de notitie wordt benadrukt is er ten aanzien van de onder de categorieën 2. en 3. vallende, verwijderbare Bosniërs geen sprake van beleidsmatige beletselen, noch wordt de uitvoering van terugkeeractiviteiten met betrekking tot bedoelde categorieën bemoeilijkt door specifieke beletselen van technische aard. Immers, er wordt rechtstreeks op Bosnië-Herzegovina gevlogen en de Bosnische vertegenwoordiging verleent haar medewerking aan de terugkeer van haar onderdanen en aan de verstrekking van (vervangende) reisdocumenten, mits de nationaliteit en identiteit van betrokkenen kan worden vastgesteld. Op 1 mei 1999 – de gekozen – peildatum bevonden zich inderdaad 201 uitgeprocedeerde, verwijderbare Bosniërs in de opvang.
Waarom staan in de tabel op blz. 7 onder «technisch moeilijk verwijderbaar» uitgeprocedeerden uit Sri Lanka vermeld, in aanmerking nemend dat met Sri Lanka een terugkeerregeling is overeengekomen? Hoe functioneert deze regeling? (blz. 7).
De terugkeerregeling met de Sri Lankaanse autoriteiten functioneert naar tevredenheid. De Sri Lankaanse vertegenwoordiging in Nederland is coöperatief bij de terugkeer van onderdanen en bij de verstrekking van reisdocumenten. De reden dat verwijderbare Sri Lankanen zijn opgenomen in de tabel op blz. 7 is gelegen in het feit dat deze vreemdelingen in toenemende mate geen of onvoldoende gegevens verstrekken voor het verkrijgen van vervangende reisdocumenten. Voorts wordt door deze categorie vreemdelingen regelmatig een tweede of derde asielverzoek ingediend, waardoor de verwijdering vooralsnog niet geëffectueerd kan worden.
Kan worden aangegeven welke problemen de autoriteiten van elk van de in de tabel op blz. 7 onder «technisch moeilijk verwijderbaar» vermelde landen veroorzaken en welke problemen andere Europese landen met elk van deze landen hebben? (blz. 7).
Voor deze landen geldt hetgeen ik antwoordde op vraag 11 namelijk dat een aantal landen aan de afgifte van (vervangende) reisdocumenten de voorwaarde verbindt over voldoende gegevens te beschikken om de identiteit en nationaliteit van de potentiële terugkeerders te kunnen vaststellen. Voorts is een aantal diplomatieke vertegenwoordigingen niet zelfstandig tot afgifte van documenten bevoegd, als gevolg waarvan bedoelde aanvragen telkens aan de centrale autoriteiten in het land van herkomst dienen te worden voorgelegd. Terugkeer naar deze landen is daarom moeilijker realiseerbaar. Met betrekking tot de situatie in andere Europese landen wordt verwezen naar de beantwoording van vraag 13.
Is het juist dat uit de Terugkeernotitie onder andere voortvloeit dat asielzoekers die nog niet volledig zijn uitgeprocedeerd alvast worden geacht contact op te nemen met hun autoriteiten teneinde hun terugkeer te bespoedigen bij een definitief oordeel van de rechter? (blz. 8).
Wat houdt medewerking aan de voorbereiding van de terugkeer in, die van de asielzoeker verwacht wordt nadat de beslissing in eerste aanleg negatief is? Wordt de asielzoeker dan al geacht zich te wenden tot de ambassade van het land van herkomst? Zo ja, is dat niet strijdig met het standpunt van de UNHCR dat van een asielzoeker niet verwacht mag worden dat hij zich in verbinding stelt met de autoriteiten van het land van herkomst van wie hij stelt dat hij vervolging heeft te vrezen? Geven de percentages gegrondverklaringen van bezwaar en beroep niet des te meer reden om de waarde van een eerste negatieve beslissing te relativeren? Is het niet zorgvuldiger de medewerking van de asielzoeker pas te verlangen nadat hij is uitgeprocedeerd? (blz. 9).
Hoe reëel is het van de asielzoeker die een afwijzende beslissing in eerste aanleg heeft gekregen te verlangen zich de nodige terugkeerinspanningen te getroosten, als hij nog in bezwaar en/of beroep kan gaan, daarbij mede in aanmerking genomen dat de kwaliteit van de beslissing in eerste aanleg momenteel nog wel eens te wensen overlaat en de vreemdeling wellicht nog in aanmerking kan komen voor een vluchtelingenstatus (in verband waarmee het bv. niet reëel is van hem te verlangen dat hij voor het verkrijgen van vervangende reisdocumenten in contact treedt met de diplomatieke vertegenwoordiging van zijn land van herkomst (blz. 9, 15).
Wordt in voorkomende gevallen ook verwacht dat contact wordt opgenomen met de ambassade van het land van herkomst, hoewel nog niet onherroepelijk op het asielverzoek is beslist? (blz. 9).
In welke fase van de asielprocedure zal voor ongedocumenteerden onder het nieuwe beleid worden begonnen met het proberen te verkrijgen van vervangende reisdocumenten? (blz. 9).
Aangezien de vreemdeling al vroegtijdig in de procedure wordt gewezen op de mogelijke uitkomsten van de toelatingsprocedure en de consequenties die verbonden zijn aan een afwijzende beslissing, wordt van hem verwacht dat hij zich reeds na een eerste negatieve beschikking inspanningen getroost om bij voorbeeld reis- en identiteitsdocumenten te verkrijgen. Overigens is ook de Wet op de ongedocumenteerden al een signaal dat een vreemdeling, reeds bij binnenkomst, dient te beschikken over documenten waaruit zijn identiteit blijkt. Het is dus juist dat ook van die vreemdelingen die nog niet volledig zijn uitgeprocedeerd wordt verwacht dat zij zich inspanningen getroosten om vervangende reisdocumenten te verkrijgen. Dit betekent echter niet perse dat de vreemdeling zich dient te wenden tot de autoriteiten van het land van herkomst. Hij kan ook trachten via bijvoorbeeld familieleden in het land van herkomst documenten te verkrijgen waaruit zijn identiteit blijkt. Van enige strijdigheid met het standpunt van de UNHCR is in dit opzicht dan ook geen sprake. Het vertrek en het eventuele verkrijgen van documenten is een verantwoordelijkheid die primair ligt bij de vreemdeling zelf. Desgewenst zal de Nederlandse overheid een vreemdeling ondersteuning verlenen bij de verkrijging.
Kan het kabinet per land een inschatting geven van de gemiddelde wachttijden bij ambassades/consulaten voor het verkrijgen van een laissez-passer? (blz. 8).
Neen. In het algemeen is de snelheid waarmee diplomatieke vertegenwoordigingen laissez-passers afgeven, ongeacht de procedure, volledig afhankelijk van de door de potentiële terugkeerder verstrekte gegevens met betrekking tot zijn identiteit en nationaliteit.
Hoe hoog was in 1997 en 1998 procentueel gezien het aantal vernietigingen door de rechtbanken van door de IND genomen beslissingen? (blz. 9).
Van zaken die ter zitting zijn behandeld bedragen de vernietigingspercentages van 1997 en 1998 26% en 25% voor zover het gaat om beroepen (beroepen zijn gericht tegen de beslissing in bezwaar). Wat de verzoeken om een voorlopige voorziening betreft (gericht tegen de uitzettingsbeslissing) bedragen de toewijzingspercentages 22% respectievelijk 21%. Hierbij dient te worden bedacht dat de redenen tot vernietiging zeer divers van aard zijn. Het kan daarbij gaan om beleidsinhoudelijke aspecten alsook om procedurele aspecten. Met betrekking tot de voorlopige voorzieningen in bezwaar moet worden bedacht dat in deze procedure ex nunc wordt getoetst, dat wil zeggen dat door de rechter rekening wordt gehouden met aangevoerde nieuwe feiten of veranderde omstandigheden.
Kan er gesproken worden van «niet in het bezit kunnen komen» van een reisdocument, wanneer de diplomatieke vertegenwoordiging van het land van herkomst in Nederland moeilijk doet, terwijl aan andere uitgeprocedeerde asielzoekers uit het betreffende land, die vrijwillig terugkeren wel een laissez-passer wordt verstrekt? (blz. 9).
Neen. Van een uitgeprocedeerde asielzoeker wordt verlangd dat hij zelfstandig zijn vertrek uit Nederland effectueert. Gelet op de eigen verantwoordelijkheid voor het vertrek blijft de omstandigheid dat hij niet vrijwillig wenst te vertrekken voor zijn rekening.
Hoe vaak wordt momenteel een aanvraag voor een laissez-passer door een ambassade binnen vier weken afgehandeld? Op welke gronden en voor hoeveel aanvragen is te verwachten dat in de toekomst deze termijn wordt gehaald? (blz. 9).
Een exact percentage is mij niet bekend, doch het gaat hierbij naar schatting om een meerderheid van de gevallen. Het noemen van een percentage zou slechts zinvol zijn indien daarbij tevens de oorzaken die aan een lange(re) behandelingsduur – per individueel geval – ten grondslag liggen worden genoemd. Een prognose valt derhalve niet te geven. Ook hier wens ik te benadrukken, u zie in dit verband de antwoorden op de vragen 11, 29 en 32, dat het aan de vreemdeling zelf is zijn vertrek uit Nederland te realiseren en – voor zover nodig – de daarvoor benodigde documenten (i.c. laissez-passers) aan te vragen bij de vertegenwoordiging van zijn of haar herkomstland.
Welke acties worden van de betrokken vreemdeling zoal verlangd om terugkeer binnen vier weken mogelijk te maken?
Van de vreemdeling wordt ten eerste verwacht dat hij Nederland inreist in het bezit van zijn of haar documenten. Is dit niet het geval dan kan zijn verzoek om toelating als vluchteling kennelijk ongegrond verklaard worden. Indien een vreemdeling documentloos is, wordt van hem of haar verwacht dat hij reeds na de eerste negatieve beschikking pogingen in het werk stelt om documenten te verkrijgen. Dit kan door een aanvraag hiertoe bij de ambassade van zijn land van herkomst in te dienen, maar ook door in te contact treden met familieleden of vrienden in het land van herkomst.
Wordt in ieder asielzoekerscentrum een vertrekafdeling ingericht? Worden in aanvulling daarop regionale vertrekafdelingen ingesteld? Hoeveel? Zal het Vertrekcentrum Ter Apel als een van deze regionale centra gaan functioneren? Brengt dat veranderingen voor het VC Ter Apel met zich mee en zo ja welke? (blz. 9).
Op welke manier worden de regionale vertrekafdelingen georganiseerd en hoe zullen die gaan functioneren? Zal voor deze vertrekafdelingen een apart regime gaan gelden? Wordt bijvoorbeeld gedacht aan een meer gesloten en/of soberder vorm van opvang? (blz. 10).
Op welke termijn wordt verwacht dat de «vertrekunits» van de COA hun werkzaamheden starten? Is het de bedoeling dat uitgeprocedeerden moeten reizen naar de unit die voor een cluster van asielzoekerscentra wordt opgericht? Zo ja, wat is dan het fundamentele verschil met het huidig vertrekcentrum Ter Apel, waar juist velen die zijn opgeroepen, nooit op het centrum aankomen? En hoe verhoudt zich dat tot het uitgangspunt dat de vreemdeling gedurende de hele procedure, inclusief het terugkeertraject, in hetzelfde opvangcentrum blijft? (blz. 10).
In de terugkeernotitie wordt aangegeven dat er regionale vertrekafdelingen komen. Op dit moment is nog niet bekend waar deze vertrekafdelingen zullen worden ingericht. De uitvoerende diensten onderzoeken dit thans. In het kader van dit onderzoek wordt eveneens de positie van Ter Apel meegenomen, mede in het licht van het in het jaar 2000 te realiseren vierde aanmeldcentrum. Anders dan in het huidige vertrekcentrum Ter Apel zullen in de nieuwe vertrekafdelingen geen opvangfaciliteiten worden ingericht. Van overplaatsingen naar de nieuwe vertrekafdelingen zal dan ook geen sprake zijn. Meer gesloten vormen van opvang worden niet overwogen.
Welke criteria zullen de regionale integrale terugkeerteams hanteren bij de bepaling of overplaatsing naar Ter Apel is geïndiceerd? Welke criteria zullen gaan gelden voor de overplaatsing naar de regionale vertrekafdelingen? Vanaf welk moment in de asielprocedure kan deze overplaatsing plaatsvinden? (blz. 9).
Afhankelijk van het antwoord op de vraag naar de positie van Ter Apel zullen deze criteria in het kader van de herziening van het stappenplan beëindiging voorzieningen worden meegenomen.
Is de overplaatsing naar en het verblijf in Ter Apel bedoeld voor de periode van vier weken die de asielzoeker wordt gegund om zelf te vertrekken of zal ook na deze periode verblijf in Ter Apel mogelijk zijn? (blz. 9).
De vreemdeling zal in beginsel gedurende het gehele proces van terugkeer in hetzelfde AZC kunnen verblijven. Gelet op de in de terugkeernotitie opgenomen overgangsregeling blijft overplaatsing naar Ter Apel daarnaast voorlopig mogelijk voor die gevallen waarin de terugkeer van de vreemdeling onder het regime van het «oude» terugkeerbeleid geëffectueerd dient te worden.
Wat wordt op blz. 9 bedoeld met «gedurende deze periode» (kan de betrokken vreemdeling zijn daadwerkelijke vertrek afronden)? Is hiermee bedoeld de termijn van vier weken? Zo ja heeft de betrokkene binnen deze termijn de gelegenheid vervangende reisdocumenten te verkrijgen en/of op terugkeer gerichte cursussen te volgen? Zo neen, in welke fase dan wel?
Op bladzijde 9 wordt met «gedurende deze periode» bedoeld de termijn van vier weken waarin de vreemdeling zijn zelfstandig vertrek daadwerkelijk kan effectueren. Reeds in de periode na een negatieve eerste aanleg beschikking kan de vreemdeling documenten proberen te verkrijgen en op terugkeer gerichte cursussen volgen. In de dagstructureringsactiviteiten van het COA zullen dan alleen nog op terugkeer gerichte cursussen worden aangeboden.
Zullen na afloop van de vertrektermijn van vier weken de opvangvoorzieningen te allen tijde worden beëindigd of zal dit mede kunnen afhangen van voortgang van de op handen zijnde uitzetting? (blz. 10).
Indien geconstateerd wordt dat na ommekomst van de vertrektermijn de vreemdeling nog niet is teruggekeerd, en er ook geen documenten voorhanden zijn op basis waarvan alsnog een gedwongen verwijdering gerealiseerd kan worden, zal als noodzakelijke consequentie van de eigen verantwoordelijkheid van de vreemdeling worden overgegaan tot het beëindigen van de van overheidswege verstrekte voorzieningen. In dit verband wordt eveneens gewezen op het voornemen een wettelijke mogelijkheid te creëren om vreemdelingen, in het geval dat geen technische beletselen meer bestaan, in het belang van de effectuering van de uitzetting in bewaring te stellen.
Hoeveel extra detentieplaatsen zullen naar verwachting nodig zijn ter realisering van de uitbreiding van de vreemdelingenbewaring en ongewenstverklaring? (blz. 10).
Is bij de beleidsintensivering op het terrein van de ongewenstverklaring rekening gehouden met benodigde extra capaciteit van menskracht en detentie? (blz. 11).
Zoals bekend kunnen de eerste tien dagen van de vreemdelingenbewaring ten uitvoer worden gelegd in een politiecel. Op dit moment zijn voldoende politiecellen beschikbaar. Aangezien de vreemdeling pas op het moment dat slechts nog de fysieke uitzetting moet worden gerealiseerd in bewaring kan worden geplaatst zal deze in het algemeen van zeer korte duur zijn. Het extra beslag dat ingevolge deze maatregel op de beschikbare detentiecapaciteit in de Huizen van Bewaring voor vreemdelingenbewaring wordt gelegd zal dan ook naar verwachting gering zijn.
De benodigde hoeveelheid extra detentiecapaciteit als gevolg van de intensivering van het beleid ten aanzien van de ongewenstverklaring laat zich eveneens niet exact kwantificeren. De dreiging van de ongewenstverklaring en de daaraan gekoppelde mogelijkheid van gevangenisstraf zal de vreemdeling naar verwachting (sneller) bewegen gehoor te geven aan de verplichting Nederland te verlaten.
Kunt u aangeven hoe het probleem van de aan de vvtv gekoppelde voorzieningen aan de gemeenten, die onmiddellijk na de onherroepelijke beslissing in beroep beëindigd worden, bij de noodzakelijke aanpassing van het stappenplan beëindiging voorzieningen opgelost worden? (blz. 10).
Voorzieningen ingevolge de Zorgwet vvtv aan personen wier vvtv is ingetrokken, worden beëindigd op het moment waarop de intrekking rechtens onaantastbaar is geworden. De verstrekking van de rijksbijdrage aan gemeenten vindt plaats tot het moment waarop betrokkene de woonruimte heeft verlaten. Voor de beëindiging van Zorgwetvoorzieningen wordt door het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties momenteel een stappenplan beëindiging vvtv-voorzieningen opgesteld.
Zal onder het vernieuwde beleid sprake zijn van gecontroleerd vervoer van verwijderbare asielzoekers naar de regionale vertrekcentra? Zo neen, waarom niet? Indien een daarvoor benodigde wettelijke basis ontbreekt, zal deze dan alsnog worden gecreëerd? (blz. 10).
Neen. Conform het regeerakkoord kan de vreemdeling gedurende het gehele terugkeerproces in beginsel in de centrale opvang verblijven alwaar hij ook gedurende zijn toelatingsprocedure heeft verbleven.
Welke maatregelen gaat de regering nemen tegen gemeenten, die in strijd met het landelijke beleid toch voorzieningen aan uitgeprocedeerde asielzoekers, aan wie verdere opvang geweigerd, aanbieden? (blz. 10).
Indien gemeenten in strijd met het landelijk beleid en in strijd met de letter en de geest van de Koppelingswet voorzieningen verstrekken aan vreemdelingen die geen aanspraak maken op voorzieningen die in materiewetten zijn neergelegd, zal, indien zulks bij het toezicht op de uitvoering van de materiewetten wordt geconstateerd, de uitvoering via de gebruikelijke toezichtsinstrumenten worden bijgestuurd.
Indien gemeenten – bijvoorbeeld via particuliere organisaties – buiten bedoelde materiewetten om voorzieningen verstrekken zal in overleg met de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties worden bezien of via andere wegen moet worden ingegrepen.
Zal de regering stappen ondernemen tegen bijvoorbeeld kerkelijke organisaties, die aan uitgeprocedeerde asielzoekers onderdak verlenen, terwijl het beleid van de landelijke overheid nu juist is elke opvang te weigeren? (blz. 10).
Het kabinet zal geen stappen ondernemen tegen bijvoorbeeld kerkelijke organisaties die aan uitgeprocedeerde asielzoekers onderdak verlenen. Kerkelijke organisaties hebben een specifieke positie binnen de Nederlandse samenleving. Deze organisaties hebben een eigenstandige verantwoordelijkheid en maken daarbij eigen afwegingen. De Nederlandse overheid wenst niet te treden in de afwegingen van deze organisaties, maar wijst er tegelijkertijd op dat de Nederlandse overheid op basis van haar verantwoordelijkheid eveneens afwegingen maakt. Indien in een zorgvuldige procedure, inclusief een rechterlijke toets is vastgesteld dat een vreemdeling niet voor toelating tot Nederland in aanmerking komt, nemen kerkelijke organisaties een grote verantwoordelijkheid op zich door vreemdelingen ten aanzien van wie een dergelijke beslissing is genomen alsnog onderdak te verlenen.
In de notitie staat dat iemand ongewenst kan worden verklaard en wel nadat men zich herhaald niet aan de opgelegde meldingsplicht heeft gehouden en illegaal in Nederland wordt aangetroffen. In welke omstandigheden zal daadwerkelijk worden overgegaan tot ongewenstverklaring en in welke situaties niet? (blz. 11).
Vreemdelingen die zijn uitgeprocedeerd dienen Nederland te verlaten. De Nederlandse overheid en IOM zullen desgevraagd assisteren bij het verkrijgen van vervangende reisdocumenten dan wel het regelen van de terugreis van de betreffende vreemdeling naar het land van herkomst. Vreemdelingen die Nederland niet zelfstandig verlaten verblijven illegaal hier te lande. Indien een vreemdeling reeds meerdere malen is aangezegd Nederland te verlaten, na de eerste negatieve beschikking, nadat hij is uitgeprocedeerd en nadat de opvang wordt beëindigd, mag verwacht worden dat hij gehoor geeft aan de verplichting Nederland te verlaten. Als de vreemdeling echter nog steeds geen gehoor geeft aan de aanzegging, ook nadat hij meerdere malen illegaal hier te lande is aangetroffen zal in voorkomend geval worden over gegaan tot ongewenstverklaring.
Wat zijn de verwachtingen van de rechterlijke toetsing van deze nieuwe detentie maatregelen, gelet op het huidig groot aantal opheffingen van de detentie en toekenningen van schadevergoeding in verband met onrechtmatige vreemdelingendetentie? Op welke termijn kan de Kamer de notitie over het regime van vreemdelingendetentie verwachten? (blz. 11).
Ten aanzien van de ongewenstverklaring moet gesteld worden dat bij strafrechtelijke vervolging géén sprake is van «vreemdelingendetentie». Het gesignaleerde aantal opheffingen van bewaring heeft betrekking op vreemdelingen die ingevolge art. 26 Vw. in bewaring zijn gesteld. De voorgestelde intensivering van de vreemdelingenbewaring voorziet in de mogelijkheid om in het belang van de effectuering van de uitzetting vreemdelingen gedurende een korte periode in bewaring te stellen. In de notitie vreemdelingenbewaring wordt gemeld dat de rechter in een aantal gevallen de vrijheidsontnemende maatregel opheft. De redenen hiervoor waren veelal gelegen in vormfouten, geen reëel uitzicht op terugkeer en de vaststelling dat de IND cq. Vreemdelingendienst niet voldoende activiteiten had ondernomen om de terugkeer te bevorderen. Aangezien het in casu gaat om verwijderingsdetentie die plaats vindt in de laatste fase van het terugkeerproces wanneer alleen nog de fysieke verwijdering moet worden gerealiseerd zal opheffing van de bewaring op grond van het gebrek aan reëel uitzicht op uitzetting of op grond van het feit dat IND en Vreemdelingendienst onvoldoende activiteiten hebben ontplooid nauwelijks kunnen voorkomen. Ten aanzien van de gevallen waarin de bewaring is opgeheven vanwege vormfouten verwijs ik Uw Kamer naar het ingezette traject kwaliteitsverbetering Toezicht op vreemdelingen. Daarnaast wordt in het kader van de opleidingen bij politie specifiek aandacht besteed aan de relevante bepalingen van de Vreemdelingenwet. Tevens is binnen de IND gekozen voor een gewijzigde (centrale) inhoudelijke coördinatie op het terrein van vreemdelingenbewaring richting de IND-regio's. Ik ga er overigens van uit dat de voorgenomen vervroeging van de rechterlijke toets bij vreemdelingenbewaring eveneens zal leiden tot een verhoging in de kwaliteit van de uitvoering.1 De nieuw in te voeren maatregelen zullen naar mijn oordeel dan ook niet leiden tot een hoger percentage opheffingen van de detentie. De toegezegde notitie over het regime vreemdelingenbewaring zal in het najaar aan de Tweede Kamer worden gezonden.
Wat is de taxatie van het toekomstig aantal schadeclaims in verband met onrechtmatige vrijheidsontneming onder het geïntensiveerde regime van vreemdelingenbewaring? (blz. 11).
Zoals reeds hierboven gesteld zal de intensivering van de vreemdelingenbewaring niet leiden tot een hoger aantal opheffingen van de detentie wegens onrechtmatige vrijheidsontneming. Ergo: het toekomstig aantal schadeclaims zal naar verwachting niet stijgen. Ik wijs er in dit verband nogmaals op dat de hierboven genoemde kwaliteitsverbeteringen en de vervroeging van de rechterlijke toets tot een lager aantal onrechtmatige inbewaringstellingen zal kunnen leiden waardoor het aantal mogelijke schadeclaims zal kunnen dalen.
Zal onder het vernieuwde beleid ook meer actief worden gedaan aan het opsporen van illegalen? Zo ja, op welke manier? Zo neen, waarom niet? (blz. 11).
De vreemdelingendiensten zullen op dezelfde wijze als thans hun toezichthoudende taken uitoefenen. Een actief opsporingsbeleid ten aanzien van illegalen acht ik niet wenselijk en niet zinvol. Illegaliteit kenmerkt zich juist door een gebrek aan registratie zodat actief opsporen een tijdrovende en dus kostbare aangelegenheid is. Voorts verwacht het kabinet juist van het nieuwe terugkeerbeleid en de reeds eerder inwerking getreden Koppelingswet dat illegaal verblijf hier te lande ontmoedigd wordt. Daarentegen blijven criminele illegalen prioritaire aandacht genieten van de regionale politiekorpsen.
Wordt overwogen een nader onderzoek in te stellen naar de mogelijkheid en effecten van het strafbaar stellen van illegaliteit? (blz. 11).
Waarom wordt onder het vernieuwde beleid niet meteen ingezet op het strafbaar stellen van illegaliteit? (blz. 11).
Er wordt niet overwogen een nader onderzoek in te stellen naar de mogelijkheden en effecten van strafbaarstelling van illegaal verblijf. De huidige vreemdelingenwet en de intensivering van het bepaalde in artikel 21 Vw. biedt voldoende aanknopingspunten om illegaal verblijf tegen te gaan.
Welke werking, naast de stimulans om te vertrekken, verwacht u van de ongewenstverklaring van illegale vreemdelingen? Vallen deze ongewenst verklaarde vreemdelingen voortaan ook onder de doelgroep criminele vreemdelingen, waar de prioriteit is gelegd bij het opsporings- en uitzettingsbeleid? Zo ja, zijn de risico's van deze criminalisering onderzocht? (blz. 11).
Indien illegale vreemdelingen ongewenst worden verklaard op grond van het bepaalde in de vreemdelingenwet vallen zij daarmee niet per definitie onder de doelgroep criminele vreemdelingen, hoewel hun verblijf in Nederland wel een strafbaar feit oplevert. Zie verder het antwoord op vraag 73.
Aan welke frequentie wordt gedacht bij de term «herhaald» niet aan de meldingsplicht gehouden? De vreemdeling «kan» ongewenst worden verklaard: welke criteria zullen gaan gelden bij de gebruikmaking van deze bevoegdheid? (blz. 11).
Bij de term «herhaald» wordt gedacht aan de mogelijkheid een vreemdeling ongewenst te verklaren indien hem tot tweemaal toe een aanzegging is gegeven te vertrekken. De criteria welke zullen gaan gelden bij de gebruikmaking van deze bevoegdheid zijn nog niet ingevuld.
Welke kosten brengt een intensiever beleid ten aanzien van de ongewenstverklaring met zich? (blz. 11).
De omstandigheid dat naar verwachting een intensiever gebruik van de ongewenstverklaring zal leiden tot minder illegaal in Nederland verblijvende personen, zal de druk op de vreemdelingenbewaring verminderen. Ik ga er dan ook van uit dat een intensiever beleid ten aanzien van de ongewenstverklaring geen extra kosten met zich brengt.
Acht u het niet mogelijk dat de nieuwe maatregel voor vreemdelingenbewaring ter effectuering van de uitzetting met een maximum van vier weken, het averechtse effect zal hebben dat vreemdelingen in mindere mate zullen meewerken aan de verkrijging van reisdocumenten? Immers, het gevolg van hun medewerking zal voortaan zijn dat ze in bewaring worden genomen. Vanaf welk moment precies zal deze vreemdelingenbewaring worden toegepast? (blz. 11).
Het gevolg van medewerking aan de terugkeer betekent niet dat de vreemdeling dan per definitie in de laatste fase in bewaring wordt gesteld. Inbewaringstelling kan op grond van het voorstel plaatsvinden op het moment dat er geen technische beletselen meer bestaan en nog slechts de fysieke verwijdering moet worden gerealiseerd.
Hoe verhoudt zich de gevangenisstraf vanwege de ongewenstverklaring zich tot de vreemdelingenbewaring? (blz. 11)
Een gevangenisstraf vanwege ongewenstverklaring betreft een straf die wordt opgelegd als gevolg van een rechterlijke uitspraak dat een vreemdeling zich schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit (overtreding van artikel 197 van het Wetboek van Strafrecht). Vreemdelingenbewaring is geen straf doch een maatregel ter fine van verwijdering. Beide soorten van detentie staan derhalve los van elkaar.
Leidt de ongewenstverklaring en het niet uit Nederland vertrekken tot het opleggen van een gevangenisstraf? Zo ja, verwacht het kabinet dat het opleggen van een gevangenisstraf vertrek uit Nederland zal stimuleren? Zo ja, waar baseert het kabinet dit op? (blz. 11).
Wat bedoeld u met de zinsnede «indien dit een positieve bijdrage kan leveren aan de daadwerkelijke terugkeer van betrokkene»? Hoe wordt dat bepaald voor de ongewenstverklaring? (blz. 11).
Gesteld wordt dat van de mogelijkheid tot ongewenstverklaring in ieder geval gebruik zal worden gemaakt indien dit een positieve bijdrage kan leveren aan de daadwerkelijke terugkeer van betrokkene. Hoe wordt beoordeeld of een dergelijke positieve bijdrage mogelijk is? Welke rol speelt in dit verband het al dan niet meewerken van de asielzoeker of van het land van herkomst? (blz. 11).
Wat is de verwachte effectiviteit van het ongewenstverklaren van vreemdelingen? (blz. 11).
Artikel 197 Wetboek van strafrecht bepaalt dat een vreemdeling die in Nederland verblijft terwijl hij weet of ernstige reden heeft te vermoeden dat hij op grond van een wettelijk voorschrift tot ongewenst vreemdeling is verklaard, wordt gestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden (...). Ik verwacht dat juist ten aanzien van die personen die thans Nederland niet vrijwillig verlaten en geen medewerking verlenen aan de vaststelling van hun identiteit, de mogelijkheid tot ongewenstverklaring en een eventuele gevangenisstraf, illegaal verblijf ontmoedigt en dat daarmee het vertrek uit Nederland gestimuleerd zal worden. Thans wordt er immers geen sanctie opgelegd en kan de vreemdeling, zolang hij geen strafbare feiten begaat, zich langdurig trachten staande te houden als illegaal.
Zijn cijfers voorhanden over het aantal keren dat ongewenst verklaarde vreemdelingen, respectievelijk verwijderde uitgeprocedeerde asielzoekers op enig moment wederom in Nederland worden aangetroffen? (blz. 11).
Worden ongewenst verklaarde vreemdelingen daadwerkelijk ons land uitgezet? In hoeverre spelen bij deze vreemdelingen dezelfde problemen betreffende documentloosheid en het niet of nauwelijks kunnen verkrijgen van vervangende reis- en/of identiteitspapieren? (blz. 11).
Op landelijk niveau zijn hierover geen cijfers beschikbaar. Veelal zijn hierover wel gegevens voorhanden bij de uitvoerende regionale vreemdelingendiensten. Aangaande de problemen met betrekking tot de eventuele verkrijging van de voor hun terugkeer benodigde vervangende reisdocumenten, verwijs ik Uw Kamer naar de beantwoording van de vragen 11, 29 en 32. Overigens zijn van reeds eerder verwijderde ongewenst verklaarde vreemdelingen en verwijderde asielzoekers in de meeste gevallen adequate gegevens in de administratie van de betreffende vreemdelingendiensten voorhanden waardoor een hernieuwde verwijdering veelal vlot kan worden uitgevoerd.
Bij de herziening van de Vreemdelingenwet zal een wettelijke mogelijkheid worden gecreëerd om vreemdelingen in het belang van de effectuering van de uitzetting in bewaring te stellen. Wat is het verschil met de huidige mogelijkheid tot inbewaringstelling ter fine van uitzetting? Is de verwachting gerechtvaardigd dat het effect van die nieuwe situatie zal zijn dat de vreemdeling, eenmaal op de hoogte van het nieuwe regime, zich in een vroegtijdiger stadium aan uitzetting zal onttrekken? (blz. 11).
In de huidige situatie kan slechts inbewaringstelling worden bevolen indien dit in het belang van de openbare rust, openbare orde of nationale veiligheid is. Met invoering van de verwijderingsdetentie wordt ook het belang van de effectuering van de uitzetting expliciet als grond aangewezen voor vreemdelingenbewaring.
Het is mijns inziens niet waarschijnlijk dat een vreemdeling zich in een eerder stadium zal onttrekken aan de uitzetting.
Moet de voorgestelde beleidsintensivering inzake ongewenstverklaring voornamelijk worden gezien als een «passieve» en «papieren» maatregel, waarvan het voornamelijk de bedoeling is dat er een preventieve werking vanuit gaat? (blz. 11).
Ik verwacht dat van de beleidsintensivering een zekere preventieve werking zal uitgaan, zeker aangezien het niet slechts een «papieren» maatregel beoogt te zijn.
Plegen personen of organisaties die ongewenstverklaarde vreemdelingen opvang bieden een strafbaar feit (bijvoorbeeld in de zin van medeplegen of medeplichtigheid)? Wat zijn voor hen de mogelijke strafrechtelijke consequenties? (blz. 11).
Ingevolge art. 60 Vb. j°. 17 lid 1 sub b Vw. zijn personen die nachtverblijf verschaffen aan een vreemdeling van wie zij weten of redelijkerwijs kunnen vermoeden dat diens verblijf in Nederland niet of niet langer is toegestaan verplicht daarvan onverwijld mededeling te doen aan de korpschef der gemeente waar zij verblijven. Het niet voldoen aan de meldplicht is strafbaar gesteld in art. 44 lid 1 Vw. De strafmaat bedraagt ten hoogste zes maanden of een geldboete van de tweede categorie.
Op welke wijze wordt voorkomen dat de afgewezen en uitgeprocedeerde asielzoekers die niet zelfstandig het land verlaten hun gedwongen uitzetting kunnen frustreren door opnieuw asiel te vragen? Gesteld wordt dat vreemdelingen die zich niet aan de meldingsplicht houden en illegaal in Nederland worden aangetroffen, ongewenst kunnen worden verklaard. Is het juist dat dit onder de huidige vreemdelingenwet steeds heeft gekund? Waarom is dit niet gebeurd? Waarom wordt niet gesteld dat men ongewenst zal worden verklaard? Wanneer worden voornoemde vreemdelingen wel en wanneer niet ongewenst verklaard? (blz. 11).
Het staat een uitgeprocedeerde asielzoeker vrij om wegens nieuwe feiten en omstandigheden een nieuw asielverzoek in te dienen. Daar waar mogelijk – een en ander is onder meer afhankelijk van de inhoud van de asielmotieven en het op dat moment geldende landgebonden asielbeleid – zal het herhaalde verzoek om toelating als vluchteling binnen de AC procedure worden afgehandeld. Inderdaad biedt het huidige artikel 21 Vw. de mogelijkheid om een vreemdeling die bij een herhaling een bij de Vw. strafbaar gesteld feit heeft begaan, ongewenst te verklaren. Tot op heden heeft echter met name de vervolging van de op grond van dit artikel geverbaliseerde vreemdelingen geen hoge prioriteit gekregen. Zie verder het antwoord op vraag 63.
Kan worden uitgelegd wat de toegevoegde waarde is van de uitbreiding van de ongewenstverklaring ten opzichte van de bestaande vreemdelingenbewaring, die lange detentie mogelijk maakt? (blz. 11).
Van de dreiging van ongewenstverklaring en de daaraan gekoppelde strafbaarstelling van verblijf in Nederland (art. 197 Sr.) kan een afschrikwekkende werking uitgaan jegens de vreemdeling. Ongewenstverklaring houdt immers niet alleen in dat de vreemdeling bij continuering van zijn verblijf in Nederland strafbaar wordt en dat hij in de toekomst niet meer tot Nederland zal worden toegelaten. Ook betekent ongewenstverklaring dat de vreemdeling de toegang tot het Schengengebied wordt ontzegd. De vreemdeling zal, om ongewenstverklaring en eventuele strafvervolging te voorkomen, mogelijkerwijs sneller bereid zijn gehoor te geven aan de verplichting Nederland te verlaten. Ten opzichte van de vreemdelingenbewaring vormt de ongewenstverklaring een extra instrument ter bestrijding van illegaliteit.
Waarom wordt, gegeven de teleurstellende ervaringen daarmee in Ter Apel, toch ingezet op verdere ontwikkeling van op terugkeer gerichte activiteiten in de detentiecentra? Aan welke activiteiten wordt gedacht en welk budget is hiervoor beschikbaar? (blz. 11).
In de Huizen van Bewaring voor vreemdelingenbewaring verblijven illegale vreemdelingen ter fine van uitzetting. Binnen die inrichtingen worden terugkeeractiviteiten aangeboden om de terugkeer van de vreemdeling te bevorderen. In de notitie Vreemdelingenbewaring1 is aangekondigd dat binnen het regime van de Penitentiaire Beginselenwet mogelijkheden bestaan om tot verdere differentiatie van het regime en van de aangeboden terugkeeractiviteiten te komen. Tijdens het AO vreemdelingenbewaring (d.d. 3 maart 1999) heb ik aangekondigd u een notitie te doen toekomen over de mogelijkheid van een op de aard van de vreemdelingenbewaring toegespitst regime, waarbij ook de eventuele verdere ontwikkeling en differentiatie van terugkeeractiviteiten aan bod zullen komen. Deze notitie zal in het najaar aan uw Kamer worden gezonden. De notitie zal eveneens ingaan op eventuele financiële consequenties.
Gelet op de nieuwe rol van Ter Apel in het vernieuwde terugkeerbeleid zullen de terugkeer activiteiten in het vertrekcentrum Ter Apel nog verder worden geïntensiveerd en landelijk geïmplementeerd worden.
Welke sanctie krijgt een (uitgezette) ongewenstverklaarde vreemdeling die illegaal in ons land wordt aangetroffen? Is bij de straftoemeting sprake van een «recidivetoeslag», naar gelang het aantal keren dat men als ongewenstverklaarde wederom in ons land wordt aangetroffen? Zo neen, wordt die overwogen? (blz. 11).
Artikel 197 Wetboek van strafrecht bepaalt dat een vreemdeling die in Nederland verblijft terwijl hij weet of ernstige reden heeft te vermoeden dat hij op grond van een wettelijk voorschrift tot ongewenst vreemdeling is verklaard, wordt gestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden (...). De sanctie die de illegale vreemdeling krijgt opgelegd is ter beoordeling van de rechter die alle relevante omstandigheden in zijn vonnis zal meewegen. In overleg met het College van Procureurs-Generaal zal de noodzaak om te komen tot richtlijnen op het onderhavige terrein worden bezien.
Kan nader worden aangegeven wat de meerwaarde is van de uitbreiding van de ongewenstverklaring gezien het gegeven dat een groot deel van de uitgeprocedeerden technisch moeilijk verwijderbaar is? (blz. 11).
De technisch moeilijker te realiseren verwijdering vindt veelal zijn oorzaak in het ontbreken van reisdocumenten. Zoals in de terugkeernotitie en in antwoord op eerdere vragen is benadrukt is het aan de vreemdeling zelf om zorg te dragen voor de voor zijn terugkeer benodigde documenten. Voor het overige wordt Uw Kamer verwezen naar het antwoord op vraag 81.
Waarom heeft de High Level Working Group (HLWG) juist voor Afghanistan/Pakistan, Albanië en omringende regio, Marokko, Somalië en Sri Lanka actieplannen opgesteld en niet voor andere in de tabel op blz. 7 vermelde landen? Waarom is niet gekozen voor een groter aantal en voor meer problematische landen? Heeft dit te maken met het feit dat terugkeer van asielzoekers slechts een beperkt onderdeel is van die actieplannen en dat het hoofdaccent bij andere onderwerpen ligt? (blz. 12).
De keuze van de landen/regio's waarvoor in de HLWG actieplannen worden opgesteld is inderdaad niet alleen ingegeven door de terugkeerproblematiek, maar door de specifieke asiel- en migratieproblematiek in zijn volle omvang met de betreffende landen. Daarbij hanteerden de lidstaten verschillende nationale prioriteitenlijsten. Daarom zijn er ook landen geselecteerd die voor Nederland geen hoge prioriteit hebben.
Wat is de stand van zaken betreffende de pogingen van Nederland om met België en Luxemburg en Duitsland afspraken te maken in zake samenwerking op het gebied van uitzetting van uitgeprocedeerde asielzoekers? (blz. 12).
In het antwoord op kamervragen van het lid Wijn (CDA),1 is meegedeeld dat er overleg zou plaatsvinden met de Belgische minister van Binnenlandse Zaken, de heer Van den Bossche. Tijdens dit overleg, dat op 18 maart 1999 heeft plaatsgevonden, is onder meer over mogelijke samenwerking op dit terrein gesproken. Als gevolg van de niet lang daarna ontstane demissionaire status van het Belgische kabinet en de daarop volgende kabinetswisseling zal vervolgoverleg eerst in het najaar plaatsvinden. Zoals ik reeds in het antwoord van 28 januari heb gemeld, is mij niet bekend dat de Bondsrepubliek Duitsland (BRD) geïnteresseerd zou zijn in deelname aan deze samenwerking. Op bilaterale basis wordt op dit moment al samengewerkt met de BRD op het onderhavige terrein.
Hoeveel afgewezen asielzoekers uit landen waarvoor projecten voor gefaciliteerde terugkeer gelden zijn de afgelopen jaren teruggekeerd via deze projecten, via de IOM en zelfstandig? (blz. 12).
Het aantal afgewezen asielzoekers dat sinds 1992 via IOM zijn teruggekeerd bedraagt:
Angola: 29 naar Angola en 4 naar andere landen
Bosnië: 181 naar Bosnië en 174 naar andere landen
Ethiopië: 52 naar Ethiopië en 56 naar andere landen
Somalië: 28 naar Somalië en 120 naar andere landen
Vertrokken via IOM sinds het begin van de GTAA projecten:
Angola: 0
Bosnië: 190
Ethiopië: 11
Somaliland: 0
Het aantal afgewezen asielzoekers dat geheel zelfstandig is teruggekeerd is onbekend.
Welke voornemens zijn er om in het kader van handelsdelegaties en als onderdeel van de te sluiten handelsovereenkomsten met landen die weigeren hun eigen onderdanen terug te nemen terug- en overname overeenkomsten te sluiten? (blz. 12).
Welke condities voor onderhandeling over terugname overeenkomsten worden gesteld ten aanzien van de mensenrechtensituatie in de landen van herkomst? Wat is de stand van zaken met betrekking tot de Europese ontwikkeling van landeninformatie? Welke ngo's zal worden samengewerkt bij de nieuwe landenaanpak, en wat zal hun rol precies zijn? (blz. 12).
Voor de duidelijkheid dient strikt te worden onderscheiden tussen terug- en overnameclausules en terug en overnameovereenkomsten. De clausules worden opgenomen in verdragen of andere overeenkomsten die op zichzelf geen betrekking hebben op de terugkeerproblematiek. zoals EU associatieverdragen. De overeenkomsten, die de vorm van een verdrag kunnen hebben, hebben uitsluitend betrekking op de terugkeerproblematiek en regelen veelal de praktische bewerkstelliging daarvan. Nederland streeft in bepaalde omstandigheden de opneming van clausules na in bilaterale internationale overeenkomsten, maar vooral in verdragen van de EG/EU met derde landen. Terug- en overnameovereenkomsten worden hetzij bilateraal hetzij in Beneluxverband gesloten (wanneer daarbij visumafspraken aan de orde zijn). In Europees verband wordt thans gewerkt aan een model EU-t&o-overeenkomst.
Bij terug- en overname gaat het altijd om personen van wie in nationale procedures reeds is vastgesteld dat zij ten eerste geen recht op verblijf hebben en ten tweede dat zij veilig kunnen terugkeren hetzij naar het land van herkomst (terugname) hetzij naar een derde land waar zij eerder hebben verbleven (overname). De vraag naar de mensenrechtensituatie in het betrokken land van terugkeer is derhalve een preliminaire vraag die in de toelatingsbeslissing wordt meegewogen. De overeenkomst die de praktische terugkeer regelt behandelt deze vraag daarom niet.
In EU kader is sprake van een proces van verbreding en verdieping van de ontwikkeling van landeninformatie. Tot voor enkele jaren was er alleen sprake van een vertrouwelijke uitwisseling binnen de zogenaamde derde pijler van landeninformatie tussen lidstaten. Voor een beter inzicht in de achtergronden van migratoire bewegingen alsmede voor de aanpak van problemen samenhangende met migratie, werd door de lidstaten het belang van een interpillaire gedachtenwisseling en aanpak binnen de EU onderkend. Het Verdrag van Amsterdam biedt aanknopingspunten te komen tot een EU systeem van landeninformatie in het raamwerk van een Communautair asiel- en migratiebeleid. De HLWG heeft daarop als het ware een voorschot genomen door voor een beperkt aantal landen te komen tot een gezamenlijke beoordeling en ontwikkeling van actieplannen.
Het pijleroverstijgend karakter van de HLWG brengt mede dat de actieplannen zullen voorzien in activiteiten op een groot aantal terreinen. De praktische uitvoering van de nog niet vaststaande actieplannen dient nog nader te worden uitgewerkt. Hoewel daarom thans nog niet met stelligheid is te voorzien met welke ngo's zal worden samengewerkt, moge duidelijk zijn dat bij de uitvoering op tal van onderdelen samenwerking met ngo's nuttig en wenselijk zal zijn. Als onderdeel van de werkzaamheden van de HLWG tot nu toe is van gedachten gewisseld met UNHCR, IOM, ICRC en enkele ngo's.
In het geval het Ministerie van Justitie dat van belang acht, zal in het kader van handelsdelegaties en te sluiten handelsovereenkomsten, de opneming van t&o-clausules dan wel het afsluiten van t&o-overeenkomsten en marge van dergelijke overeenkomsten worden nagestreefd. Zoals ik al in de beantwoording van eerdere vragen heb gesteld, zijn mij geen landen bekend die hun volkenrechtelijke verplichting tot het terugnemen van eigen onderdanen niet nakomen.
Welke indicaties zijn er dat met de door de HLWG geselecteerde landen afspraken kunnen worden gemaakt? (blz. 12).
Uitgangspunt van de HLWG is dat er zo veel mogelijk wordt samengewerkt met de autoriteiten uit de geselecteerde landen. Dit is echter niet voor ieder land even vanzelfsprekend. Zo ontbeert Somalië centraal overheidsgezag, wat het maken van concrete en goede afspraken ter plaatse bemoeilijkt. Een ander geval is Afghanistan, waar het Taliban-regime niet door de lidstaten van de Europese Unie wordt erkend. De inspanningen van de HLWG voor Afghanistan richten zich echter ook op de omringende landen waar veel Afghaanse vluchtelingen verblijven. Een delegatie van de HLWG heeft rechtstreekse gesprekken gevoerd met de autoriteiten in Marokko. Deze gesprekken werden door beide partijen als zinvol ervaren. Ten aanzien van Sri Lanka is de verwachting dat de vooruitzichten voor het treffen van afspraken met de autoriteiten aldaar redelijk gunstig zullen zijn. Voor wat betreft Albanië en Kosovo is de situatie bijzonder. Afspraken tussen de HLWG en de lokale autoriteiten zullen moeten worden ingepast in de algemene akkoorden, die in het kader van het vredes- en het opbouwproces tussen de Europese Unie en Albanië en Kosovo worden gesloten. Tot slot kan nog worden opgemerkt dat de HLWG veel waarde hecht aan de rol die niet-gouvernementele organisaties (ngo's) en de UNHCR in de geselecteerde landen kunnen spelen. Dit geldt in principe voor alle geselecteerde landen, maar in het bijzonder voor die landen waar obstakels bestaan om rechtstreeks met de nationale autoriteiten in contact te treden. De HLWG heeft vanaf het eerste begin op open en constructieve wijze samengewerkt met een aantal relevante ngo's. Voor de Nederlandse regering is deze samenwerking één van de voorwaarden voor een goed werkende HLWG.
Op welke manier heeft Nederland en is of wordt in internationaal verband concreet geprobeerd druk uit te oefenen op landen die weigerachtig zijn hun eigen onderdanen terug te nemen? (blz. 13).
De druk die door Nederland en in internationaal verband, zowel in Benelux-, Schengen- als EU-kader, op derde landen is en kan worden uitgeoefend richt zich veelal op het maken van werk- en procedureafspraken, dan wel tot wijziging c.q. verbetering ervan. Zie verder het antwoord op vraag 99.
Welke criteria worden gehanteerd bij de vaststelling of een vreemdeling invulling heeft gegeven aan zijn verantwoordelijkheid voor terugkeer? Worden de voorzieningen niet beëindigd als hij al de eerste stappen heeft gezet maar in afwachting is van het resultaat hiervan? (blz. 13).
In welke gevallen kan worden geoordeeld dat de betreffende vreemdeling «geen invulling heeft gegeven aan zijn verantwoordelijkheid voor terugkeer»? (blz. 16).
Gelet op de eigen verantwoordelijkheid van de vreemdeling voor zijn zelfstandige terugkeer kan in het geval dat de vreemdeling na ommekomst van de vertrektermijn nog niet is teruggekeerd en wordt overgegaan tot de beëindiging van voorzieningen geoordeeld worden dat de betreffende vreemdeling geen gehoor geeft gegeven aan de verplichting Nederland te verlaten.
Kan worden aangegeven in welke mate het in een multilateraal kader onderbrengen van gefaciliteerde terugkeer kosteneffectiever is dan in bilateraal verband? Kan worden aangegeven of er ook sprake zal zijn van «terugkeereffectiever»? (blz. 13).
Neen. De mate waarin gebruikmaking van multilaterale kanalen kosteneffectiever is dan van bilaterale is afhankelijk van meerdere factoren, die kunnen verschillen afhankelijk van het herkomstland. Factoren zijn onder meer de aanwezigheid van multilaterale organisaties in het herkomstland, het aantal (potentiële) terugkeerders, de belangstelling van andere bestemmingslanden om eveneens gebruik te maken van deze kanalen en terugkeerprogramma's. In hoeverre er sprake is van een eventueel «terugkeereffectiever» resultaat dient in de komende periode te worden nagegaan.
Wat houden de beschreven terugkeer- en overnameovereenkomsten in concreto in? Wat is de concrete effectiviteit van die overeenkomsten? Hoeveel uitgeprocedeerden zijn op basis van die overeenkomsten teruggekeerd naar hun land van herkomst? (blz. 13).
Het zijn afspraken tussen landen waarbij wordt overeengekomen op welke wijze (bij voorbeeld afspraken met betrekking tot termijnen van overdracht van terugkeerders) en met welke instanties de terugkeer en/of overname van een eigen onderdaan of een onderdaan van een derde land die via een van de overeenkomstsluitende partijen naar het grondgebied van een andere overeenkomstsluitende partij is gekomen geregeld dient te worden. Zoals uit het overzicht van de thans vigerende overeenkomsten blijkt (bijlage 4 van de terugkeernotitie) is slechts een gering aantal vreemdelingen ten aanzien van wie een onherroepelijke, afwijzende, beslissing op de aanvraag om toelating als vluchteling is genomen, afkomstig uit genoemde landen. Uitzondering daarop wordt gevormd door de overeenkomst met Roemenië; in de eerste acht maanden van 1999 is een zestigtal ongedocumenteerde Roemenen teruggekeerd op basis van de met Roemenië gesloten overeenkomst.
Kan worden aangegeven wat de voor- en nadelen zouden zijn van het treffen van sancties op het gebied van ontwikkelingshulp- en handelsrelaties ten aanzien van landen die weigerachtig zijn hun eigen onderdanen terug te nemen? (blz. 13).
Bestaan er voornemens om eventueel over te gaan tot sancties op het gebied van ontwikkelingssamenwerking ten aanzien van landen die weigeren hun eigen onderdanen terug te nemen? Zo neen, waarom niet? (blz. 17).
Indien landen van herkomst expliciet zouden weigeren hun onderdanen terug te nemen, wordt dit in het kader van de bilaterale betrekkingen aan de orde gesteld. In beginsel zijn daarbij alle aspecten van de bilaterale relatie in het geding. Ook is in dit verband van belang dat in Europees verband wordt gewerkt aan het opnemen van terug- en overname clausules met derde landen. (zie ook het antwoord op de vragen 92 en 93). Het is Kabinetsbeleid dat de OS relatie uitsluitend in positieve zin zal worden ingezet, en niet als negatieve sanctie. De Minister voor Ontwikkelingssamenwerking is wel bereid terug- en overnameaspecten aan de orde te stellen bij overleg met de betreffende landen. Indien OS hulp in de vorm van een terugkeerprogramma wordt gegeven, gebeurt dit vanuit het uitgangspunt dat de autoriteiten van het desbetreffende land moeten meewerken aan de terugname van hun eigen onderdanen, ook van diegenen die niet vrijwillig vertrekken.
Wordt, mede tegen de achtergrond van het gegeven dat veel afgewezen asielzoekers wantrouwen koesteren jegens overheidsinstanties, overwogen om particuliere organisaties die activiteiten of projecten aanbieden om terugkeer te faciliteren meer te betrekken bij het nieuwe terugkeerbeleid? Zo neen, waarom niet? Bestaat er inzicht in aard, omvang en effectiviteit van door particuliere organisaties aangeboden terugkeerfaciliteiten? (blz. 13).
Bij de uitvoering van het nieuwe terugkeerbeleid zal een intensievere rol worden weggelegd voor IOM. Daarnaast bestaat de mogelijkheid om bij de uitvoering van de terugkeer gebruik te maken van de kennis en ervaring van andere particuliere organisaties door deze organisaties te ondersteunen bij de uitvoering van hun plannen. Hierbij kunt u denken aan het financieel ondersteunen van resultaat gerichte activiteiten. Hiertoe is in de vorige terugkeernota van 1997 een stimuleringsbudget terugkeer opgenomen.
Moet uit de voorgenomen intensivering van de samenwerking tussen de verschillende uitvoerende diensten worden afgeleid dat de in de Terugkeernotitie van het vorige kabinet voorgestelde vergelijkbare maatregelen niet van de grond zijn gekomen en/of geen effect hebben gesorteerd? (blz. 14).
Neen. De samenwerking tussen de uitvoerende diensten is een constant punt van aandacht en behoeft, alhoewel op dit punt reeds veel bereikt is, verbetering. Dit is ook de reden om de intensivering van de samenwerking tussen de uitvoerende diensten in de vorm van een projectorganisatie gestalte te geven. Er is dan ook geen sprake van het niet van de grond komen van maatregelen dan wel het geen effect sorteren van deze maatregelen. Wel dient in ogenschouw te worden genomen dat in de vorige kabinetsperiode ten aanzien van een groter aantal landen beleidsmatige beletselen bestonden om terugkeer te kunnen realiseren. Daarnaast dient er op gewezen te worden dat het zogenoemde meewerkcriterium in de uitvoering van het beleid in veel gevallen zorg heeft gedragen voor vertraging in de effectuering van de terugkeer.
Welke concrete doelen worden ten aanzien van terugkeer gesteld bij de operationalisering van het nieuwe terugkeerbeleid en hoe zullen monitoring, effectiviteitmeting en evaluatie plaatsvinden? (blz. 14).
In de eerste vier-maandsrapportage asielketen in het jaar 2000 zal Uw Kamer worden geïnformeerd over het nog te sluiten managementcontract tussen de uitvoerende diensten, waarin uiteraard aandacht zal worden besteed aan de operationalisering van het vernieuwde terugkeerbeleid, realisatie van gestelde doelen en effectiviteit. In de terugkeernotitie is daarenboven een tussentijdse evaluatie van het beleid toegezegd. Uw Kamer zal in een later stadium geïnformeerd worden op welke wijze deze evaluatie vorm zal worden gegeven.
Welk essentieel verschil bestaat er tussen de in de notitie in paragraaf 6.1. voorgestelde organisatorische maatregelen en soortgelijke maatregelen in de Terugkeernotitie van het vorige kabinet (blz. 14).
De organisatorische maatregelen in de Terugkeernotitie van mijn ambtsvoorganger waren met name gericht op het bevorderen van de terugkeer van vreemdelingen die reeds een onherroepelijke, afwijzende beslissing op hun verzoek om toelating hadden ontvangen. De in genoemde notitie terugkeerteams waren met name actief op het terrein van de beëindiging van ROA-voorzieningen en dan in het bijzonder op het terrein van het verlenen van bijstand aan gemeenten bij de toepassing van het stappenplan beëindiging voorzieningen. Daarnaast hadden deze teams een voorlichtende rol. Het essentiële verschil met de in de thans voorliggende notitie aangekondigde organisatorische maatregelen bestaat daarin dat de bevordering van de terugkeer van vreemdelingen in een afzonderlijke projectorganisatie wordt ingebed. Uitgangspunt daarbij is een zeer intensieve samenwerking tussen de uitvoerende diensten, waarbij de bijdrage van de diverse diensten aan de te stellen doelen in een te sluiten managementcontract zal worden vastgelegd. Met behulp van deze organisatorische structuur is het mogelijk de vreemdeling in een aanmerkelijk eerder stadium van de procedure actief te benaderen teneinde de terugkeer, inclusief de beëindiging van voorzieningen, aan de orde te stellen.
Stel dat een afgewezen asielzoeker op de laatste dag van de finale vertrektermijn van vier weken besluit gebruik te maken van de hem aangeboden IOM-regeling, welke consequenties heeft dit dan voor zijn verwijdering dan wel voor de beëindiging van zijn opvang? Wordt hem dan nogmaals een vertrektermijn gegund? (blz. 15).
Het kabinet heeft aangegeven dat gedurende de finale vertrektermijn de betreffende vreemdeling zijn terugkeer daadwerkelijk dient te effectueren en dat na ommekomst van die termijn de voorzieningen worden beëindigd. In het geval dat een gedwongen verwijdering mogelijk is, zal daartoe worden overgegaan. Is gedwongen verwijdering niet mogelijk dan zullen de voorzieningen worden beëindigd. Het ligt niet in het voornemen de vreemdeling nogmaals een vertrektermijn te geven, die in de opvang afgewacht zou mogen worden.
Welke «andere organisaties die actief zijn op het terrein van de terugkeer van vreemdelingen», waarmee de regionale integrale terugkeerteams operationele contacten onderhouden worden bedoeld? (blz. 15).
Hier worden onder meer bedoeld het Nationaal Migratie Instituut (NMI), de Raad van Kerken, alsook Stichting de Opbouw, waar het gaat om alleenstaande minderjarige asielzoekers. Het gaat hier derhalve om organisaties die landelijk dan wel op regionaal en/of lokaal niveau – veelal gerelateerd aan individuele zaken – opereren.
In hoeverre is bij het beleidsvoornemen om na een negatieve beslissing in eerste aanleg nog slechts op terugkeer gerichte activiteiten aan te bieden rekening gehouden met het feit dat aan een substantieel deel van de asielzoekers in de vervolgprocedure toch een verblijfsvergunning wordt verstrekt? (blz. 15).
Na de eerste negatieve beslissing worden integratiegerichte activiteiten beëindigd om de vreemdeling voor te bereiden op zijn eventuele terugkeer. Mocht een asielzoeker alsnog een positieve beslissing krijgen zullen er wederom integratiegerichte activiteiten worden aangeboden. Overigens verwacht ik dat de ingezette kwaliteitsverbeteringstrajecten en de invoering van de nieuwe Vreemdelingwet ertoe zullen leiden dat de beslissing in eerst aanleg van dusdanige kwaliteit zal zijn dat het aantal correcties in bezwaar c.q. beroep zal afnemen. Voor het overige verwijs ik Uw Kamer naar de beantwoording van vraag 33.
Welke maatregelen zijn of worden genomen ter verbetering van de gegevensuitwisseling tussen de diverse betrokken uitvoerende diensten? (blz. 14).
In de rapportages Asielketen van 14 april 1998 en 20 november 19981 is Uw Kamer geïnformeerd over de landelijke implementatie van de gezamenlijke actie van het COA, de IND en de vreemdelingendiensten om aan de hand van bestands- en dossiervergelijking inzicht te krijgen in de persoons- en proceduregegevens van in de AZCs verblijvende asielzoekers (Gezamenlijk Procedure Beheer). Hiermee is bereikt dat de drie betrokken organisaties identieke gegevens hanteren. In de centra zijn taakgroepen geïnstalleerd bestaande uit medewerkers van het COA, de IND en de Vreemdelingendienst. Tevens zijn de IND en het COA in juli 1999 gestart met het actualiseren van de geregistreerde gegevens van de populatie asielzoekers in de decentrale opvang (ROA). Ten behoeve van de behandeling van knelpunten die het lokale niveau overstijgen is in september 1998 door een landelijk beleidsteam een bestand ontwikkeld van alle in de opvang geregistreerde asielzoekers. Uit dit bestand kan actuele informatie worden verkregen, die een meer gerichte aanpak op lokaal niveau mogelijk maakt. Verdere maatregelen zijn beschreven in punt 6.1 en 6.2 van de Terugkeernotitie.
Hoe wordt voorkomen dat van gefaciliteerde terugkeer een aanzuigende werking uitgaat? (blz. 16).
Hoe reëel is het te veronderstellen dat ondersteuning bij herintegratie in het land van herkomst zou kunnen leiden tot georganiseerde «asielreizen» naar Nederland, die ertoe zouden kunnen leiden dat de betreffende vreemdelingen terugkeren «met een zak geld» voor zichzelf en voor de gemeenschap waarin zij terugkeren? (blz. 16).
De thans bestaande projecten op het terrein van de gefaciliteerde terugkeer zijn zodanig vormgegeven dat zij slechts open staan voor een nauwkeurig omschreven groep vreemdelingen. Overigens is tot op heden op generlei wijze gebleken dat gefaciliteerde terugkeer een aanzuigende werking heeft.
Waarom is het nodig, nadat het vernieuwde beleid van kracht is geworden, dat de betreffende vreemdeling schriftelijk te kennen moet geven af te zien van het voeren van verdere procedures? Moet hieruit worden afgeleid dat de voorgestelde nieuwe regelgeving op zichzelf niet voldoende waterdicht is? Wat voor gevolgen heeft het indien vreemdeling niet bereid is tot zo'n schriftelijke verklaring? (blz. 16).
Bedoelde schriftelijke verklaring is een door IOM gehanteerde voorwaarde in het kader van de door IOM voor te bereiden terugkeer van betrokkene; betrokkene geeft daarmee immers expliciet aan zelfstandig terug te willen keren. IOM hanteert deze voorwaarde daarnaast om te voorkomen dat werkzaamheden verricht ten behoeve van de terugkeer van betrokkene, zoals bij voorbeeld het reserveren van een vliegreis, op het moment van de daadwerkelijke effectuering van de terugkeer illusoir blijken te zijn omdat de betreffende vreemdeling alsnog te kennen geeft een procedure in Nederland te willen starten of de uitkomst van een procedure af te willen wachten.
Op grond van welke concrete maatregelen is het reëel te veronderstellen dat meer uitgeprocedeerden dan nu het geval is gebruik zullen maken van de bemiddeling van het IOM terugkeerbureau? (blz. 17)
Welke verwachtingen bestaan er ten aanzien van de effecten van de versterkte positie van het IOM? Worden er concrete kwantitatieve doelstellingen geformuleerd? (blz. 17)
Door een meer actieve benadering van de vreemdeling door IOM, bij uitstek een organisatie met een neutraal karakter, en een intensievere samenwerking tussen IOM, COA, IND en vreemdelingendiensten is het reëel te veronderstellen dat er meer gebruik gemaakt zal worden van de IOM-terugkeerregeling. Dit effect is reeds zichtbaar bij de terugkeer van etnische Albanese Kosovaren waarbij IOM een grote rol speelt en de algehele toename van het gebruik van de huidige IOM-regeling.
Wanneer zal het voorgestelde vernieuwde terugkeerbeleid in werking treden? Kan worden aangegeven of en eventueel op welke onderdelen het vernieuwde beleid afhankelijk is van de inwerkingtreding van de herziene Vreemdelingenwet? In hoeverre is er samenhang en afstemming (noodzakelijk) met de herziene Vreemdelingenwet? (blz. 18).
Naar verwachting zullen de organisatorische maatregelen per 1 januari 2000 volledig zijn doorgevoerd. De publicatie van de noodzakelijke aanpassingen van lagere regelgeving worden voorzien per 1 december 1999, zodat het vernieuwde beleid per 1 januari 2000 in werking kan treden. Met betrekking tot de voorgestelde maatregel op het terrein van de vreemdelingenbewaring kan gesteld worden dat deze afhankelijk is van de inwerkingtreding van de nieuwe Vreemdelingenwet. Vreemdelingenbewaring ter effectuering van de uitzetting behoeft een wettelijke grondslag, welke thans nog ontbreekt. Voor de overige maatregelen geldt deze afhankelijkheid niet. Wel is het uiteraard zo dat met de inwerkingtreding van de nieuwe Vreemdelingenwet de meeromvattende beschikking zal worden ingevoerd, waardoor van rechtswege een aantal gevolgen van een negatieve beschikking intreden. Hierbij dient met name gedacht te worden aan de beëindiging van voorzieningen.
Welke maatregelen worden genomen ter verbetering van de informatievoorziening over de realisatie van het terugkeerbeleid, zodat de evaluatie te zijner tijd voldoende inzicht kan bieden in de effectiviteit van het beleid? (blz. 18).
In het nog te sluiten managementcontract zal hierin worden voorzien.
Tussen welke groepen asielzoekers wordt onderscheid gemaakt in het kader van de overgangsregeling? Om hoeveel personen gaat het (bij benadering) per groep? Wanneer gaat het nieuwe beleid voor ieder van de groepen in? Voor hoeveel personen en voor welk percentage van de afgewezen uitgeprocedeerde asielzoekers zal het nieuwe beleid naar verwachting ingaan in het jaar 1999? Voor hoeveel personen en voor welk percentage in het jaar 2000? (blz. 18).
Zoals in de notitie aangegeven, wordt in het kader van de overgangsregeling onderscheid gemaakt tussen vreemdelingen, die nog geen beslissing in eerste aanleg hebben ontvangen (waaronder begrepen vreemdelingen ten aanzien van wie nog niet is overgaan tot de intrekking van een verleende verblijfsstatus) en vreemdelingen die nog geen beslissing op bezwaar hebben ontvangen. Per 1 augustus 1999 staan ongeveer 34 000 asielaanvragen in eerste aanleg en 25 000 bezwaarprocedures open. Het aantal nog in te trekken statussen is op dit moment, naar schatting 3700.
Het streven is er op gericht de noodzakelijke aanpassing van lagere regelgeving in november 1999 af te ronden en op 1 december 1999 te publiceren. Per 1 januari 2000 zal het vernieuwde beleid van kracht worden en toegepast kunnen worden. Eerst dan zal, aan de hand van overzichten van de stand van zaken in de respectievelijke procedures, een duidelijk inzicht kunnen worden verschaft over de vraag op wie de overgangsregeling van toepassing is.
Welke concrete afspraken zijn gemaakt met de KDP en PUK met betrekking tot de terugkeer van Irakezen? Wat is hun standpunt ten aanzien van de opvang in Noord-Irak van Irakezen die geen band hebben met een gemeenschap in Noord-Irak? Op welke termijn valt daadwerkelijke terugkeer van hen te verwachten? (blz. 19).
In het kader van een in maart 1999 gehouden gezamenlijke Justitie/Buitenlandse Zaken missie zijn inventariserende gesprekken, waaronder gesprekken met vertegenwoordigers van PUK en KDP, gevoerd inzake de terugkeermogelijkheden naar Noord-Irak. Thans wordt de laatste hand gelegd aan een plan van aanpak voor de terugkeer naar Noord-Irak. Teneinde dit plan van aanpak te kunnen operationaliseren zal wederom overleg met PUK en KDP plaats dienen te vinden. Dit overleg is gepland voor het najaar van 1999.
Is het de bedoeling dat ook andere groepen uitgeprocedeerde asielzoekers in aanmerking komen voor een soortgelijke «driejarenbenadering» als Iraniërs? Zo ja, welke? (blz. 20).
Welke beleidsconsequenties worden verbonden aan de stelling van de regering dat het met betrekking tot de Iraanse zaken verdedigbaar is de periode die ligt tussen 25 januari 1995 en 22 januari 1999 aan te merken als relevant tijdsverloop in de zin van het driejarenbeleid? (blz. 20).
Bij brief van 25 juni 1999 aan Uw Kamer1 is aangegeven dat het in de rede ligt om gehoor te geven aan het verzoek van Uw Kamer om een ruimere toepassing te geven aan het driejarenbeleid in Iraanse zaken. Uw Kamer is bij separate brief geïnformeerd welke beleidsconsequenties daaraan door het kabinet worden verbonden. Het is geenszins de bedoeling ook andere groepen uitgeprocedeerde asielzoekers in aanmerking te laten komen voor een soortgelijke «driejarenbenadering».
Kan worden aangegeven op welke manier andere Europese landen uitgeprocedeerde Iraniërs terugsturen naar Iran, met wat voor documenten en onder welke condities? Kan in het bijzonder worden ingegaan op de manier waarop Duitsland en Zweden uitgeprocedeerde Iraniërs terugsturen? Stellen de Iraanse autoriteiten zich ten opzichte van Nederland anders op dan ten opzichte van andere Europese landen? Zo ja, in welk opzicht en waarom? (blz. 20).
Gelet op het feit dat de landen van de Europese Unie zeer terughoudend zijn met het verstrekken van beleidsinformatie over de terugkeer kan slechts worden opgemerkt dat diverse lidstaten van de Europese Unie, waaronder de Bondsrepubliek Duitsland en Zweden uitgeprocedeerde Iraniërs terugzenden.
In de rapportage asielketen van 18 juni 19992 is Uw Kamer geïnformeerd over de opstelling van de Iraanse autoriteiten ten aanzien van de terugkeer van Iraanse vreemdelingen vanuit Nederland.
Op grond waarvan is het aannemelijk dat Afghaanse vreemdelingen naar Pakistan kunnen terugkeren, als zij daartoe het initiatief nemen? Wat zijn de resultaten geweest van de ambtelijke missie van november 1998 naar Pakistan? Op welke termijn zijn feitelijke terugnames te verwachten? (blz. 20).
Aan de hand van welke criteria zal Nederland op individuele basis beoordelen of afgewezen asielzoekers gedwongen kunnen respectievelijk zullen worden verwijderd naar Pakistan? (blz. 20).
In de laatste vluchtelingen- en asielketenrapportage1 is Uw Kamer geïnformeerd over de resultaten van de gezamenlijke Justitie/Buitenlandse Zaken missie naar Pakistan. Nadere informatie over terugkeermogelijkheden zal Uw Kamer bereiken in mijn beleidsbrief naar aanleiding van een uit te brengen ambtsbericht inzake Afghanistan.
Hebben de autoriteiten van Somaliland zich recentelijk nog expliciet bereid verklaard mee te werken aan de terugkeer van Somaliërs? Betekent het feit dat er nog een missie naar de andere delen van Somalië moet vertrekken, dat feitelijke terugkeer van Somaliërs naar gebieden buiten Somaliland nog niet mogelijk is? Zo ja, betekent dit dat zij hun recht op opvang behouden totdat terugkeer wel mogelijk is? (blz. 21).
Ik verwijs Uw Kamer naar de beantwoording van de vragen van de leden Middel en Albayrak (PVDA) over de repatriëring van afgewezen asielzoekers naar Noord West Somalië.2 Het feit dat er nog een missie moet vertrekken betekent niet dat feitelijke terugkeer naar gebieden buiten Somaliland niet mogelijk zou zijn. De vraag of een verwijderbare Soma- lische vreemdeling opvang behoudt is afhankelijk van het antwoord op de vraag of er beleidsmatige beletselen bestaan tegen terugkeer. Is dit het geval dan blijft opvang, behoudens in gevallen van contra-indicaties dan wel gevallen dat verwijdering naar een derde land waar de toelating van de vreemdeling is gewaarborgd, geboden worden.
Op welke manier verloopt de procedure inzake in de regio ingediende asielverzoeken die door de UNHCR worden beoordeeld? Bestaan daar ook mogelijkheden van bezwaar en/of beroep? (blz. 23).
De beslissing tot het verlenen van verblijf aan een asielzoekers behoort tot de soevereiniteit van afzonderlijke staten. Afhankelijk van de nationale wet- en regelgeving terzake kunnen er mogelijkheden voor bezwaar en/of beroep zijn. UNHCR kan in de nationale asielprocedures uitgenodigd zijn om een adviserende rol te vervullen. UNHCR heeft evenwel op grond van haar mandaat ook een eigen verantwoordelijkheid met betrekking tot de bescherming van vluchtelingen. Indien een staat een asielzoeker geen toelating verleent en UNHCR op grond van haar eigen inschatting van mening is dat betrokkene wel bescherming behoeft, dan kan UNHCR interveniëren om deze alsnog toegelaten te krijgen dan wel om de hervestiging in een andere staat te bewerkstelligen.
Hoe geschiedt in de regio de terugkeer van asielzoekers/«vluchtelingen» in het algemeen en van door UNHCR afgewezen asielzoekers in het bijzonder? Doen zich daarbij vergelijkbare problemen voor als in Europa wat betreft documentloosheid, het verkrijgen van vervangende reisdocumenten, gebrek aan medewerking van de asielzoeker en/of het land van herkomst e.d.? (blz. 23).
Bij terugkeer dient onderscheid gemaakt te worden tussen personen die onder het mandaat van UNHCR vallen en anderen. UNHCR geeft actief steun aan de terugkeer van personen die onder haar mandaat vallen, voor zover deze terugkeer vrijwillig is en UNHCR voldoende waarborgen heeft dat het een terugkeer in veiligheid en waardigheid betreft. Veelal worden hiertoe tripartiete afspraken gemaakt tussen het land van herkomst, het land van opvang en UNHCR. In dat kader kunnen ook regelingen getroffen worden voor de afgifte van (vervangende) reisdocumenten.
UNHCR ziet geen actieve rol weggelegd bij de terugkeer van personen waarvoor ook door UNHCR is vastgesteld dat deze geen protectie behoeven, immers het betreft een categorie waarvoor UNHCR geen mandaat heeft. Terugkeer is in de eerste instantie de verantwoording van het betrokken individu en verder een bilaterale kwestie. Voor zover bekend kunnen zich in het laatste geval soortgelijke problemen voordoen als in Europa wat betreft documentloosheid etc.
Moet het uitgangspunt dat opvang in de regio de voorkeur verdient zo worden verstaan dat die opvang bij voorkeur niet gepaard moet gaan met het indienen van een asielverzoek? (blz. 24).
Dit kan in zijn algemeenheid niet zo gezegd worden. Opvang in de regio gaat niet vanzelfsprekend gepaard met het indienen van een asielverzoek. Het staat degenen die in de regio worden opgevangen op grond van het Vluchtelingenverdrag vrij UNHCR te verzoeken als vluchteling erkend te worden. Indien de asielzoeker door UNHCR als vluchteling wordt erkend, is hervestiging in de verschillende landen die een hervestigingsbeleid voeren, daar onder begrepen Nederland, mogelijk.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot het uitnodigingsbeleid van vluchtelingen dat via de UNHCR verloopt? (blz. 24).
Uw Kamer op korte termijn geïnformeerd over de wijze waarop het kabinet in de komende jaren het hervestigingsbeleid wenst vorm te geven.
Waarom is het faciliteren van aanvragen in de regio, hetgeen, volgens het kabinet, voor grote aantallen mensen het doen van een asielverzoek zou vergemakkelijken, in strijd met het door het kabinet onderschreven uitgangspunt dat opvang in de regio de voorkeur verdient? (blz. 24).
Van de wereldwijde vluchtelingen- en ontheemdenstroom die geschat wordt op zo'n 22 miljoen personen worden verreweg de meesten thans opgevangen in de eigen regio. Indien in de regio de mogelijkheid om asiel te vragen bij de autoriteiten van landen buiten de regio wordt vergemakkelijkt, wordt het uitgangspunt dat opvang door landen in de regio de voorkeur verdient doorkruist. Het enkele feit dat een vluchteling het land waar hij reeds bescherming had gevonden wil verlaten om naar een land buiten de regio te vluchten, betekent nog niet dat er geen acceptabele oplossing in zijn regio van oorsprong tot stand kan komen en ook niet dat hij die in een land buiten de regio ook daadwerkelijk zal vinden.
De internationale gemeenschap heeft UNHCR belast met de bescherming van en het vinden van geschikte oplossingen voor vluchtelingen. UNHCR streeft ernaar om vluchtelingen die wegens onvoldoende bescherming een land moeten verlaten waar zij eerder bescherming hadden gevonden, op gecoördineerde wijze, zonodig buiten de regio van oorsprong, te hervestigen. UNHCR tracht dan ook zoveel mogelijk te voorkomen dat vluchtelingen onder druk komen te staan om dat land op ongecoördineerde wijze te verlaten. Het faciliteren van aanvragen in de regio bij de autoriteiten van landen buiten de regio vergemakkelijkt voor vluchtelingen de mogelijkheid op eigen gelegenheid op zoek te gaan naar een hervestigingsland en doet in principe afbreuk aan een door UNHCR gecoördineerde hervestiging van vluchtelingen.
Samenstelling: Leden: Van de Camp (CDA), Biesheuvel (CDA), Swildens-Rozendaal (PvdA), Scheltema-de Nie (D66), Kalsbeek-Jasperse (PvdA), Zijlstra (PvdA), Apostolou (PvdA), Middel (PvdA), Van Heemst (PvdA), voorzitter, Dittrich (D66), ondervoorzitter, Rabbae (GL), Rouvoet (RPF), Van Oven (PvdA), O. P. G. Vos (VVD), Van Wijmen (CDA), Patijn (VVD), De Wit (SP), Ross-van Dorp (CDA), Niederer (VVD), Nicolaï (VVD), Halsema (GL), Weekers (VVD), Van der Staaij (SGP), Wijn (CDA) en Brood (VVD).
Plv. leden: Balkenende (CDA), Verhagen (CDA), Wagenaar (PvdA), Van Vliet (D66), Arib (PvdA), Duijkers (PvdA), Kuijper (PvdA), Albayrak (PvdA), Barth (PvdA), De Graaf (D66), Karimi (GL), Schutte (GPV), Santi (PvdA), Van den Doel (VVD), Rietkerk (CDA), Rijpstra (VVD), Marijnissen (SP), Buijs (CDA), Passtoors (VVD), Van Blerck-Woerdman (VVD), Oedayraj Singh Varma (GL), De Vries (VVD), Van Walsem (D66), Eurlings (CDA) en Kamp (VVD).
«De wetgever heeft hiermee de verantwoordelijkheid voor het vertrek uit Nederland allereerst bij de vreemdeling zelf gelegd .....»: uit Rechtseenheidskamer 19 oktober 1997 (AWB 97/6853).
Zie onder meer: Uitspraak Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage, 6 april 1999, Awb 99/1888 VRWET; Uitspraak Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage, 23 april 1999, Awb 99/2380 VRWET; Uitspraak Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage, 27 mei 1999, Awb 99/3269 VRWET; Uitspraak Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Zwolle, 28 juli 1999, Awb 99/5429 VRWET.
Zie onder meer: Uitspraak Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage, 12 februari 1999, Awb 99/486 VRWET; Uitspraak Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage, 22 april 1999, Awb 99/1779 VRWET.
Zie ABRS 22 september 1997, H.01.960899/ AB 1997, 462 en ABRS 26 augustus 1998, H.01.970958 en het rapport van de Commissie Van Dijk van 15 januari 1998.
Zie onder meer: Arrondissementsrechtbank Assen, AWB 97/921 BESLU P01 G07 Arrondissementsrechtbank Groningen, AWB 97/557 BELEI V13; Arrondissementsrechtbank Groningen, AWB 98/1138 BELEI V02; Arrondissementsrechtbank Groningen, AWB 98/1152 BELEI V03; Arrondissementsrechtbank Groningen, AWB 99/24 BELEI V03; Arrondissementsrechtbank Groningen, AWB 99/26 BELEI V03 Arrondissementsrechtbank Den Haag, AWB 99/374 Arrondissementsrechtbank Groningen, AWB 99/366 VRWET V03; Raad van State, Afdeling Bestuursrechtspraak, 5 augustus 1999, H.01.981245.
Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 19 637, nr. 330 en Tweede Kamer, vergaderjaar 1998–1999, 19 637, nr. 394.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-26646-2.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.