26 643
Informatie- en communicatietechnologie (ICT)

nr. 75
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 16 september 2005

Hierbij bied ik u, mede namens mijn ambtgenoten voor Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties, van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, van Verkeer en Waterstaat, van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, van Justitie, van Financiën en van Economische Zaken, het rapport aan betreffende de eerste inhoudelijke analyse van de bescherming van de vitale infrastructuur in Nederland1.

In deze brief geef ik u op hoofdlijnen een overzicht van de resultaten van deze analyse en de door mij voorgenomen maatregelen. In het bijgevoegde rapport vindt u een hoofdstuk over het gevolgde proces, de internationale aspecten en de relatie met aanverwante dossiers (hoofdstuk 1). Dit wordt gevolgd door een hoofdstuk met de samenvattingen van de analyses van de 12 onderscheiden vitale sectoren2 (hoofdstuk 2). In hoofdstuk 3 vindt u het samenhangende pakket aan beschermingsmaatregelen. Het rapport wordt afgesloten met een hoofdstuk over de aanpak om te komen tot een actualisering over vier jaar (tweede beleidscyclus) (hoofdstuk 4).

Vitale infrastructuur

We spreken van vitale infrastructuur als het gaat om producten, diensten en de onderliggende processen die, als zij uitvallen, maatschappelijke ontwrichting kunnen veroorzaken. Dat kan zijn omdat er sprake is van veel slachtoffers en grote economische schade, dan wel wanneer het herstel zeer lang gaat duren en er geen reële alternatieven voorhanden zijn, terwijl we deze producten en diensten niet kunnen missen. Omdat de gevolgen van de uitval van (delen van de) vitale infrastructuur voor grote delen van de Nederlandse samenleving zo ernstig kunnen zijn, vergt de bescherming daarvan extra aandacht. De bescherming is dus gericht op voorkomen van discontinuïteit en betreft de bescherming tegen technisch-organisatorisch falen, overbelasting en extreme natuurlijke omstandigheden of onbewust en bewust menselijk handelen. Daarom is in april 2002 het project Bescherming Vitale Infrastructuur (BVI) ingesteld. Doel is een samenhangend pakket van maatregelen ter bescherming van de infrastructuur van overheid en bedrijfsleven tot stand te brengen en de verankering van dat pakket van maatregelen in de normale bedrijfsvoering1.

Het project bescherming vitale infrastructuur is binnen mijn ministerie sinds 1 september 2004 een regulier beleidsdossier, waardoor continue aandacht is verzekerd, waarbij er naar gestreefd wordt de kwaliteit van de bescherming van de vitale infrastructuur zoveel mogelijk te verzekeren.

De Europese Commissie heeft het initiatief genomen om te komen tot een «European Programme Critical Infrastructure Protection». Ik juich dit toe. Wel is van belang dat het subsidiariteitsbeginsel in acht wordt genomen. Belangrijke te nemen stappen zijn het identificeren van de vitale infrastructuren met grensoverschrijdende effecten in de EU en het vaststellen van de kwetsbaarheid hiervan. Nederland is bereid, mede gebaseerd op de eigen ervaringen, hierin een voortrekkersrol te vervullen. Mijn ministerie zal de Nederlandse inbreng coördineren, in samenwerking met de NCTb als het aan terrorisme gerelateerde aspecten betreft.

Uitkomsten van de analyse

Het geheel van de sectorrapportages overziend kan gezegd worden dat Nederland redelijk goed beschermd is tegen de uitval van (delen van) de vitale infrastructuur. De analyse heeft echter ook geleid tot nieuwe inzichten. Een aantal veronderstelde zekerheden is gerelativeerd. Sectoren hebben op basis van de nieuwe inzichten inmiddels aanvullende maatregelen getroffen of gaan dit binnenkort doen.

Een dergelijke omvangrijke analyse van de vitale infrastructuur is in Nederland nooit eerder gedaan. Alle betrokken ministeries hebben, de meeste met behulp van het door mijn ministerie aangereikte stappenplan2, de sectoren op hun kwetsbaarheid beoordeeld. Daarmee is het project vitaal op zichzelf al de moeite waard geweest aangezien het werkende weg diverse processen in gang heeft gezet die de veiligheid van objecten, diensten en processen verbeteren. Het is voor het eerst dat structureel en systematisch inzicht is verworven in de kwetsbaarheid van de Nederlandse vitale infrastructuur. Internationaal gezien behoort Nederland tot de koplopers in de wijze waarop dit is aangepakt. De analyse heeft onder meer inzicht opgeleverd in de onderlinge afhankelijkheid van de sectoren. Door de analyse ook uit te voeren met betrekking tot dreigingen als gevolg van bewust menselijk handelen is het bewustzijn op dat punt toegenomen en kunnen betere maatregelen ter bescherming worden getroffen. De betrokkenheid van de AIVD bij deze analyses is van grote waarde gebleken.

De overheid en het bedrijfsleven nemen voortdurend maatregelen om de continuïteit van de vitale infrastructuren te borgen. Het bedrijfsleven beheert het overgrote deel (70 à 80%) van de vitale infrastructuur. Omdat het uitvallen van (bedrijfs)processen economische schade en imagoschade oplevert, hebben bedrijven vanuit hun eigen belang veelal al maatregelen getroffen. Maar bij ditzelfde bedrijfsleven wordt ook een maatschappelijke verantwoordelijkheid gevoeld, die wordt vertaald in (extra) maatregelen ten behoeve van de vitale infrastructuur.

Soms echter zijn de maatregelen die door de vitale sectoren worden getroffen, uit een oogpunt van de bescherming van het publieke (nationale) belang bij het functioneren van de vitale infrastructuur niet voldoende en zijn ook de regels die dit moeten waarborgen onvoldoende. In het geval de overheid zelf eigenaar is van de vitale infrastructuur, kan zij in die hoedanigheid extra maatregelen treffen.

Er zijn echter onderdelen van de vitale infrastructuur die in handen van private partijen zijn, waardoor het voor de overheid moeilijker is direct (extra) maatregelen te (laten) nemen. In ultieme gevallen zou dit kunnen leiden tot wettelijke maatregelen.

Uit de sectorrapportages blijkt dat er sprake is van verschillende snelheden. De onderlinge verschillen zijn ook het gevolg van de mate van abstractie en de mate van detail waarmee de analyses zijn uitgevoerd. De ene sector is met het treffen van maatregelen verder dan de andere. Dat vindt zijn oorzaak in het feit dat de ene sector complexer is dan de andere of de ene sector van oudsher noodzakelijkerwijs meer aandacht moest besteden aan allerlei soorten dreigingen dan de andere.

De analyses hebben in een aantal sectoren al aanleiding gegeven tot het treffen van concrete aanvullende maatregelen. De meeste sectoren hebben echter aanvullende maatregelen geformuleerd die de komende tijd worden geïmplementeerd of op hun haalbaarheid en noodzaak nader worden onderzocht.

Eén van de grote winstpunten van de hele operatie is de ontschotting. Sectoren zijn met elkaar in gesprek geraakt en hebben elkaars mogelijkheden en behoeften beter leren kennen. Zij zijn zich daardoor (nog) meer bewust geworden van de eigen kwetsbare punten en de kwetsbare punten van de sectoren die van hen afhankelijk zijn. Daardoor kunnen de maatregelen beter op elkaar worden afgestemd en krijgen deze meer samenhang.

Er is een aantal punten dat de komende tijd nog aandacht behoeft. Nog niet alle intersectorale afhankelijkheden zijn tussen de betreffende sectoren voldoende uitgediept en in een aantal gevallen is pas recent begonnen met het ontwikkelen van daarop betrekking hebbende maatregelen. Gebleken is dat de afstemming daarover complex is en de nodige tijd vergt.

Extra aandacht vergt ook de bescherming tegen bewust menselijk handelen, waaronder terrorisme. Ik constateer dat de safety1 door al getroffen maatregelen redelijk goed is geregeld, maar dat op het gebied van de security nog extra inspanningen noodzakelijk zijn. Door de vitaalanalyse is men zich in een aantal sectoren meer bewust geworden van security-aspecten en van de noodzaak op dit punt (meer) maatregelen te treffen. De intensieve en systematische aandacht daarvoor beschouw ik dan ook als grote meerwaarde van de vitaalanalyse. Verbetering van de security zal een voorname plaats innemen in het vervolgtraject en vertaald worden in aanvullende maatregelen.

De analyses hebben verder inzicht opgeleverd in noodzakelijk te treffen bovensectorale maatregelen. Gebleken is namelijk dat een aantal dezelfde zaken in meerdere sectoren speelt. Zo is er bij een aantal sectoren behoefte aan een verbetering van de informatiepositie bij mogelijk dreigende gebeurtenissen. De bovensectorale maatregelen vragen om een gecoördineerde aanpak. Mijn ministerie zal hierbij het voortouw nemen. In deze brief geef ik een overzicht van dit samenhangende pakket van maatregelen.

Ten slotte is er, doordat alle vitale sectoren de analyse hebben gepleegd, een netwerk ontstaan van mensen zowel bij de overheid als het bedrijfsleven die elkaar in de praktijk weten te vinden. Dit informele netwerk wordt door alle betrokkenen als zeer waardevol beschouwd. In het navolgende stel ik voor een Strategisch Overleg Vitale Infrastructuur in te stellen, mede om dit netwerk te bestendigen.

Ook na het treffen van de aanvullende maatregelen kan geen garantie worden afgegeven dat uitval van een vitaal product of dienst zich nimmer zal voordoen; er blijft altijd een zeker risico. De overblijvende risico's moeten echter wel aanvaardbaar zijn. De neiging bestaat de overblijvende risico's niet meer te tolereren, juist omdat het zo veilig is geworden. Met andere woorden, hoe meer preventieve maatregelen er worden genomen, hoe kleiner de tolerantie voor (overblijvende) risico's en onvoorziene rampen. Dit wordt wel de veiligheidsparadox genoemd. Naarmate de honderd procent meer genaderd wordt, stijgen de kosten excessief en nemen de veiligheidswinsten minder toe.

Voorop zal moeten blijven staan dat we als maatschappij nuchter blijven omgaan met de risico's waarmee we worden geconfronteerd.

Alhoewel de bescherming van de vitale infrastructuur gericht is op het voorkomen van grootschalige uitval, is en wordt ook gekeken naar het minimaliseren van de schade wanneer er toch sprake is van een calamiteit. Dan komt de reguliere crisisbeheersing en rampenbestrijding in beeld. Hiervoor verwijs ik naar de maatregelen zoals geformuleerd in het Beleidsplan Crisisbeheersing1. Tevens heeft de vitaalanalyse die nu is gedaan ertoe geleid dat een aantal ministeries ook op het terrein van de reguliere crisisbeheersing en rampenbestrijding binnen hun sector extra maatregelen hebben aangekondigd.

Samenhangend pakket aan beschermingsmaatregelen

Naast alle aanvullende maatregelen die de sectoren voornemens zijn te implementeren, geef ik hieronder aan welke bovensectorale maatregelen ik, in nauwe samenwerking met alle betrokkenen, voornemens ben te nemen. De maatregelen zijn verschillend van aard, variërend van investeren in concrete middelen tot concrete verbeteringen in overleg, regie en samenwerking.

1. Het intensiveren van het securitybeleid vitale infrastructuur

Het kabinet vindt het van groot belang dat de vitale knooppunten in Nederland beschermd zijn tegen moedwillige verstoring. Ten aanzien van het gewenste beveiligingsniveau tegen moedwillige verstoring van vitale infrastructuren bestaat op dit moment onvoldoende duidelijkheid. Een afwegingskader voor de gewenste mate van beveiliging, de bijbehorende maatregelen en de kosten die hiermee gemoeid zijn, wordt in het vervolgtraject ontwikkeld. Voor de beveiliging van de vitale infrastructuur zijn primair de betreffende eigenaar en beheerder verantwoordelijk. De overheid is verantwoordelijk voor maatregelen die noodzakelijk zijn als de dreiging de beschermingsmogelijkheden van het bedrijfsleven overtreffen. De initiatieven die door lokale partijen op dit gebied worden genomen, steun ik van harte. Maar ik constateer tegelijkertijd dat er een situatie ontstaat dat ieder voor zich nog teveel het wiel uitvindt en dat het bedrijfsleven wordt geconfronteerd met verschillende eisen die de verschillende overheden stellen terwijl soms de situatie gelijk is. Anderzijds kunnen de lokale overheden niet altijd beschikken over de juiste informatie over de vitale infrastructuur en vitale knooppunten die zich in hun regio bevinden. Een gezamenlijk en eenduidig kader voor afstemming tussen private en publieke partijen ontbreekt.

Ook geven partijen die bij de analyses van de vitale infrastructuur zijn betrokken aan behoefte te hebben aan meer kennis en kunde op het gebied van beveiligen. Aard en omvang van de adviesbehoefte van de vitale infrastructuren op het terrein van beveiliging wordt steeds concreter. Het aanbod van kennis en kunde sluit daar nog niet optimaal bij aan.

Het blijft de primaire verantwoordelijkheid van de sectoren zelf daar waar nodig het eigen securitybeleid te intensiveren. Alles overziend is er voor mij echter voldoende aanleiding om een intensivering aan te brengen in het securitybeleid ten aanzien van de vitale infrastructuur. Het betreft dan het in versneld tempo ontwikkelen van (innovatief) beleid en eventuele maatregelen ten aanzien van de security van vitale infrastructuur, het verzamelen en delen van kennis in samenwerking met andere kennisleveranciers en het opzetten van een «front-office» (één-loketgedachte) ten behoeve van vragen van lokale overheden en bedrijven op het gebied van security. Hiertoe zal onder mijn regie een task force security worden opgericht die met alle betrokken partijen, publiek en privaat, op korte termijn een plan van aanpak zal opstellen om binnen een jaar helderheid te hebben over de manier waarop de gewenste security-impuls het best tot stand kan komen. Een van de taken van de task force zal zijn te bezien op welke wijze security-expertise en informatie vanuit intelligence en politie gedeeld kan worden met de betrokken bedrijven en overheden. Het gaat hierbij om advisering en ondersteuning.

Om de informatiepositie van bedrijven te borgen zal de AIVD met de sectoren afspraken maken over onder andere de frequentie van de te leveren dreigingsinformatie. De frequentie van het leveren van dreigingsinformatie wordt afgestemd met het Alerteringssysteem Terrorismebestrijding, waarvoor de AIVD ook informatie levert.

2. Het nemen van het initiatief voor een gebiedgerichte benadering

Mede op basis van de ervaringen die zijn opgedaan bij de twee mainports (Haven Rotterdam en Schiphol) is gebleken dat er behoefte bestaat aan meer inzicht in wat het voor de verschillende partijen betekent om een vitaal object in hun gebied te hebben staan. Vragen als wat hun verantwoordelijkheid betekent, maar ook meer concreet wat er aan hulpvraag bij de hulpverleningsdiensten, inclusief Defensie, kan worden neergelegd, zullen inzichtelijk moeten worden gemaakt. Een eerste vereiste om deze vragen te kunnen beantwoorden is een beter beeld van de geografische spreiding van vitale elementen. Op dit moment is er geen volledig beeld hoe de verschillende vitale elementen zijn verspreid over het land en valt dus moeilijk te bepalen in hoeverre ze elkaar zouden kunnen beïnvloeden. Om goede afwegingen te kunnen maken is het voor onder andere decentrale overheden noodzakelijk om duidelijkheid te krijgen over de totaalvraag die ze op dit vlak kunnen verwachten. Centrale elementen bij een gebiedsgerichte benadering zijn onder meer een geografisch inzicht, kwetsbaarheidsanalyses op gebiedsniveau, hulpvraag op gebiedsniveau, eventuele aanvullende maatregelen en borgingsmechanismen voor maatregelen en afspraken op gebiedsniveau. Met dit traject is al een start gemaakt. Het geografische inzicht zal eind dit jaar gereed zijn. Uitgaande van een aantal concrete vitale objecten zullen enkele pilots gedraaid worden. De resultaten hiervan zullen eind 2006 bekend zijn. De uitkomsten van alle trajecten die onder dit initiatief vallen dienen als input voor de volgende actualisering van de bescherming van de vitale infrastructuur.

Hierbij wordt uitgegaan van bestaande regio-indelingen.

3. Activiteiten in het kader van het Alerteringssysteem Terrorismebestrijding

Het Alerteringssysteem Terrorismebestrijding is een van de middelen tot verbetering van de bescherming van de vitale infrastructuur. Met vertegenwoordigers van elk van de op dit moment op het Alerteringssysteem Terrorismebestrijding aangesloten sectoren en de betrokken ministeries heb ik gesprekken gevoerd waarbij de werking van het alerteringssysteem, de specifieke aspecten daarvan voor de sector, de communicatieaspecten en de bevestiging van de gemaakte afspraken ten behoeve van de aansluiting op het alerteringssysteem aan de orde zijn geweest. Met de aangesloten sectoren worden maatregelenpakketten ontwikkeld ten behoeve van terroristische dreigingen.

De volgende vier infrastructuren zijn (worden) aangesloten op het Alerteringssysteem Terrorismebestrijding:

– de Luchthaven Schiphol (zowel land- als airside);

– drinkwater (waterleidingbedrijven);

– spoor (personenvervoer en stations);

– haven Rotterdam en de petrochemische industrie aldaar.

In de komende periode zal met de overige vitale sectoren, als daar behoefte aan bestaat, worden overlegd over een mogelijke aansluiting op het Alerteringssysteem Terrorismebestrijding. Op basis van ervaringen met het systeem zal in de komende periode nut en noodzaak van nadere regelgeving worden bezien. Op dit moment wordt door mijn ministerie onderzocht of naast het Alerteringssysteem Terrorismebestrijding een verbreding kan plaatsvinden naar de overige crisistypen.

4. Oefenen op basis van verdelingsplannen in geval van schaarste

Er zijn vitale producten die in het geval van een ernstige crisis schaars kunnen worden dan wel waarvoor extra logistieke inspanningen dienen te worden verricht. Daarvoor zijn of worden verdelingplannen opgesteld. Ik zal er voor zorgen dat er op basis van die verdelingsplannen wordt geoefend, ook op regionaal niveau.

5. Het verbeteren van de middelen voor noodcommunicatie

Tijdens crises kan het openbaar bestuur gebruik maken van het Nationaal Noodnet. Het contract met KPN omtrent het huidige noodnet loopt eind 2008 af. Het noodnet biedt momenteel alleen telefonie (op sommige punten wordt een inbelmodem gebruikt) en faxservice, waar de behoefte lijkt te ontstaan om ook datadiensten via dit net te kunnen bieden. Aangezien de beleidsverantwoordelijkheid voor noodcommunicatie bij mijn ministerie ligt, zal ik binnenkort bezien welke functionaliteiten rond noodcommunicatie gewenst zijn en of het huidige noodnet daaraan kan bijdragen. Een vraag daarbij is bijvoorbeeld of de robuustheid van het net in tact blijft als hier andere randapparatuur op wordt aangesloten. In dat kader zal ook worden bezien welke behoefte bestaat aan mobiele noodcommunicatie en welke operationele diensten hiervan gebruik kunnen maken.

6. Oprichting Strategisch Overleg Vitale Infrastructuur

Een groot deel van de vitale infrastructuur wordt, zoals eerder is opgemerkt, beheerd door het bedrijfsleven. Bescherming van de vitale infrastructuur is daarom een zaak van overheid en bedrijfsleven gezamenlijk. Het structurele overleg tussen de overheid en het bedrijfsleven is veelal sectoraal georganiseerd. In aanvulling hierop heb ik, in overleg met VNO-NCW, besloten tot de oprichting van een Strategisch Overleg Vitale Infrastructuur (SOVI). In het overleg zijn zowel de overheid als het bedrijfsleven vertegenwoordigd. Aangezien de intersectorale verbanden voor een belangrijk deel de kwetsbaarheid van de vitale infrastructuur bepalen, is het van belang dat sectoren elkaar aanspreken op prestaties. Het SOVI biedt een platform hiervoor. Het wordt geen formeel besluitvormend of adviserend overleg. Deelnemers komen uit de top van het bedrijfsleven en overheid en staan onder leiding van een onafhankelijke voorzitter.

7. Intensivering communicatie

Het feit dat de verschillende sectoren met elkaar in contact zijn gekomen is al als belangrijke meerwaarde van dit dossier genoemd. Deze communicatie tussen sectoren is ook met name bij een crisis met sectoroverstijgende effecten zeer belangrijk. Het gaat erom, dat de sectoren elkaar niet alleen kunnen vinden om antwoord te krijgen op de primaire vraag «wat is de ernst van de situatie?» maar vooral ook op de vraag «hoe lang zal deze crisis duren»? Het antwoord op deze laatste vraag bepaalt namelijk of de getroffen vitale sectoren verdere maatregelen zouden moeten treffen om de continuïteit te blijven garanderen. De communicatie over risico's, security-aspecten en de rol van mede-overheden hierin zal geïntensiveerd worden. Voorstellen daartoe zullen worden ontwikkeld en op hun haalbaarheid worden beoordeeld. Een inventariserend en vergelijkend onderzoek naar de huidige wijze van communicatie tussen partijen betrokken bij de vitale infrastructuur over hun risico's en over verstoringen die hebben plaatsgevonden, kan waardevol zijn voor het vinden van best practices. Samenspel tussen overheid en vitaal bedrijfsleven is ook hier het vertrekpunt.

Overigens merk ik hierbij op dat er in de communicatie naar de burger geen onderscheid gemaakt kan worden tussen algemene risico- en crisiscommunicatie en communicatie over Vitaal. Het sinds mei 2005 bestaande Expertisecentrum Risico- en Crisiscommunicatie (ERC) zal in de verdere uitwerking van vitaal een ondersteunende rol vervullen. Ook mede-overheden kunnen in deze een beroep doen op het ERC.

8. Het opzetten van een visitatieprogramma

Ik zal een Visitatieprogramma 2006–2009 opstellen om ondermeer de kwaliteit van de maatregelen ter bescherming van de vitale infrastructuur te toetsen. Visitatie kan sectoren ook helpen bij het krijgen van overzicht hoe het is gesteld met het niveau van bescherming van de vitale infrastructuur in relatie tot de onderlinge afhankelijkheden. De bedoeling is dat vertegenwoordigers van sectoren bij elkaar een visitatie uitvoeren. Het visitatieprogramma wordt opgesteld in overleg met het in te stellen Strategisch Overleg Vitale Infrastructuur. Hiermee wordt een impuls gegeven aan het maken van intersectorale afspraken.

9. Evaluatie

Het onderwerp Bescherming van de vitale infrastructuur is sinds 2001 echt op de politieke en beleidsagenda gekomen. Eén van de conclusies is dat het een onderwerp is dat op sommige momenten een andere vorm van denken c.q. aanpak nodig had dan die vaak in algemene zin wordt gebruikt als we het hebben over potentiële risico's. Om de opgedane ervaringen vast te kunnen houden en belangrijke leer- en vraagpunten ten aanzien van het gevolgde proces helder te krijgen zal een evaluatie worden uitgevoerd. Omdat het nog niet mogelijk is gebleken in deze cyclus eenzelfde eenduidige methodiek voor alle analyses bij alle sectoren te hanteren, zal het een punt van aandacht moeten zijn om te bezien welke methodische randvoorwaarden er dienen te gelden bij de volgende reeks sectoranalyses teneinde een slag verder te komen met de analyse van domino-effecten. Dit zal in de evaluatie worden meegenomen.

Deze evaluatie zal door mijn ministerie worden geëntameerd en is aan het einde van het eerste kwartaal 2006 uitgevoerd. Dit uiteraard met betrokkenheid van de relevante ministeries, bedrijven en organisaties.

Vervolgtraject

De bescherming van de vitale infrastructuur zal de komende jaren een intensieve aanpak kennen. Deze bestaat uit de implementatie van de door de sectoren aangekondigde extra beschermingsmaatregelen en de uitvoering van de hierboven geschetste elf bovensectorale maatregelen. De tweede vitaalanalyse is hiermee in feite al gestart, omdat een aantal van deze maatregelen al in uitvoering zijn. Deze cyclus zal eind 2009 zijn afronding vinden wanneer opnieuw een totaalrapportage over de bescherming van de vitale infrastructuur aan de Tweede Kamer zal worden gezonden.

Financiering van maatregelen

De sectoren besteden thans al veel geld aan de bescherming van de vitale infrastructuur.

Ten aanzien van de financiering van aanvullende maatregelen in het kader van de bescherming van de vitale infrastructuur geldt dat iedere sector daarvoor zelf verantwoordelijk is. Uit een Amerikaans onderzoek1 is overigens gebleken dat bijvoorbeeld beveiligingsmaatregelen bedrijven niet alleen geld kosten maar ook geld opleveren.

Voor de economische structuur van Nederland is bescherming van de vitale infrastructuur cruciaal. In het geval dat de overheid zelf eigenaar van vitale infrastructuur is zal zij in die hoedanigheid extra maatregelen treffen. Voor deze maatregelen wordt 30 miljoen euro incidenteel uitgetrokken (FES-gelden).

Zolang het bij de bewaking en beveiliging van vitale infrastructuur niet gaat om inzet van geweldmiddelen van overheidszijde, zijn in het kader van goed huisvaderschap en de zorg voor de continuïteit van de bedrijfsvoering de eigenaar en beheerder primair verantwoordelijk voor de veiligheid van objecten, producten, diensten en processen en de daaraan verbonden bewakings- en beveiligingsmaatregelen. De daaraan verbonden kosten worden dus ook door hen gedragen. Slechts als door de (decentrale) overheid aan de hand van de ter beschikking staande informatie wordt besloten tot extra maatregelen, waarbij bijvoorbeeld tot de inzet van de politie of andere ondersteuning wordt overgegaan, komen de extra kosten voor rekening van de overheid. Of zich een dergelijke situatie voordoet zal van geval tot geval worden beoordeeld. Dit zal altijd in overeenstemming zijn met het beleid dat is neergelegd in het kader van het stelsel bewaken en beveiligen2.

Rapportering

Het belang van de bescherming van de vitale infrastructuur in Nederland is een gezamenlijke opgave van de overheid en het bedrijfsleven. De afspraken daarover gaan in de kern over het structureel borgen van de aandacht voor de bescherming van de vitale infrastructuur. De uitgevoerde exercitie is dus niet eenmalig. Daarom zal jaarlijks over de voortgang van de implementatie van de extra maatregelen worden gerapporteerd aan de Tweede Kamer.

In de jaarlijkse voortgangsrapportage Beleidsplan Crisisbeheersing zal ook de voortgang van dit dossier worden meegenomen. Alle ministeries zullen uiteraard de voortgang van de implementatie van hun eigen extra maatregelen meenemen in de eigen jaarrapportage en begroting.

Gedurende een periode van telkens vier jaar zal een nieuwe actualisering plaatsvinden. Hierdoor ontstaat over een periode van vier jaar een geactualiseerd beeld hoe het is gesteld met de bescherming van de vitale infrastructuur in Nederland. Het heeft geen zin deze actualisering frequenter uit te voeren omdat de aanvullende maatregelen eerst moeten zijn geëffectueerd. Bovendien zal een dergelijke exercitie die te kort op de vorige is uitgevoerd nauwelijks tot nieuwe inzichten leiden. Bij elke actualisering zal bekeken worden wat de impact is geweest van de implementatie van de extra maatregelen en of er sprake is van nieuwe dreigingen. In de eerstvolgende actualisering zal extra gekeken worden naar de internationale aspecten, de vitale knooppunten in relatie tot hun omgeving (zie maatregelen intensivering securitybeleid en gebiedsgerichte benadering) en de intersectorale afhankelijkheden (onder andere via de visitatiecommissies). Over de uitkomst hiervan zal in het najaar van 2009 aan de Tweede Kamer worden gerapporteerd.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

J. W. Remkes


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

XNoot
2

Aan deze samenvattingen liggen uitgebreide sectorale rapportages en achtergrondnotities ten grondslag. Deze hebben een vertrouwelijk karakter.

XNoot
1

Kamerstukken II, 2002–2003, 26 643, nr. 39, p. 1.

XNoot
2

Het stappenplan is een systematische manier om het belang, de dreiging, de kwetsbaarheid en de te nemen (aanvullende) maatregelen in kaart te brengen. Het stappenplan is uitvoerig beschreven in mijn brief van 9 juli 2004, Kamerstukken II 2003–2004, 26 643, nr. 56.

XNoot
1

De begrippen safety, security en veiligheid worden hier als volgt gebruikt: bij safety gaat het om natuurlijke anomalieën, rampen, systeem- of procesfouten of menselijk falen; bij security om opzettelijk menselijk handelen (van vandalisme tot criminele handelingen en terrorisme). Veiligheid is de som van safety- en security.

XNoot
1

Beleidsplan Crisisbeheersing 2004–2007, 29 668, nr. 1.

XNoot
1

Deloitte: Prospering in the Secure Economy, september 2004.

XNoot
2

Kamerstukken II, 2002–2003, 28 974, nr. 2, p. 9 e.v.

Naar boven