Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 12 september 2017
Bij brief van 5 juli 2017 heeft de vaste commissie voor Economische Zaken melding
gemaakt van het feit dat zij een brief ontvangen heeft «met vragen over de interpretatie
van de anti-spam regels in de Telecommunicatiewet en de groeiende macht van telecomaanbieders
bij het blokkeren van «spam'». De vaste commissie heeft daarbij aangegeven graag mijn
reactie te ontvangen op de genoemde brief. Deze reactie treft u hierbij aan.
In het schrijven aan de vaste commissie worden in de kern twee zaken aan de orde gesteld.
Allereerst wordt gevraagd naar de rol en de positie van de aanbieders van elektronisch
communicatiediensten bij het tegenhouden van spam. De tweede vraag die wordt opgeworpen
is of het huidige spamverbod, zoals dat geformuleerd is in artikel 11.7 van de Telecommunicatiewet
niet zodanig ruim is geformuleerd dat grondrechten als de vrijheid van meningsuiting
in gevaar komen.
Reactie
Bij de rol van aanbieders van elektronische communicatiediensten gaat het in de praktijk
om aanbieders van de internettoegangsdienst. Deze aanbieders blokkeren, zoals de schrijver
van de brief aan de vaste commissie ook aangeeft, in de praktijk vaak internetverkeer
dat zij kwalificeren als spam. De regels die van belang zijn voor deze praktijk, zijn
op EU-niveau vastgesteld1.
Artikel 3, derde lid van de Netneutraliteitsverordening bepaalt, onder meer, dat aanbieders
van internettoegang geen verkeerbeheersmaatregelen mogen nemen waarbij internetverkeer
wordt geblokkeerd. Dit betekent onder andere dat aanbieders van internettoegang in beginsel geen emailverkeer mogen blokkeren, ook niet als zij menen dat het om spam gaat. Het
verbod kent echter een aantal uitzonderingen. In dit verband is relevant dat het blokkeren
van verkeer door de internettoegangsaanbieder wel geoorloofd is als dit nodig is om
de integriteit en de veiligheid van het netwerk, van de diensten die via dit netwerk
worden aangeboden en van de eindapparatuur van de eindgebruikers te beschermen. Aanbieders
hebben in het verleden aangegeven dat (vaak uit bekende bronnen) zoveel spam wordt
verspreid over het internet dat als zij geen maatregelen zouden nemen de kwaliteit
van de internettoegangsdienst zodanig daaronder zou lijden dat sprake is van aantasting
van de integriteit van de internettoegangsdienst. Voor de goede orde merk ik op dat
het toezicht op de regels uit de Netneutraliteitsverordening plaatsvindt door ACM.
Daarnaast is het ook mogelijk dat de aanbieder van internettoegang, dan wel de aanbieder
van de elektronische postbus (bijvoorbeeld gmail) aan de eindgebruiker een zogenoemd
spamfilter levert. De eindgebruiker kan dan zelf instellen of, en op welke wijze,
hij inkomende berichten blokkeert. Het is dus in dat geval de eindgebruiker zelf die
voorkomt dat berichten in zijn elektronische postbus belanden.
Voor wat betreft de interpretatie en de toepassing van artikel 11.7 van de Telecommunicatiewet
merk ik het volgende op. De ACM is verantwoordelijk voor het toezicht op en de handhaving
van het spamverbod zoals dat is opgenomen in artikel 11.7 van de Telecommunicatiewet.
Tot nu toe heeft ACM opgetreden tegen evidente gevallen van spam, dat wil zeggen gevallen
waarin het duidelijk ging om (commerciële) reclame-uitingen. Er is dan ook van uit
de handhavingspraktijk geen helder beeld te verkrijgen over de grenzen aan de toepassing
van artikel 11.7. Artikel 11.7 vormt de omzetting in het Nederlands recht van artikel
13, eerste lid, van richtlijn 2002/58/EG (ePrivacyrichtlijn). Uit dat artikel volgt
dat het bij het spamverbod gaat om ongevraagde communicatie in het kader van directmarketing.
In dit licht moet ook artikel 11.7 worden bezien. Dit betekent, bijvoorbeeld, dat
een (ongevraagde) email van een politieke partij waarin wordt opgeroepen lid van die
partij te worden (het werven van leden) als spam kan worden gezien. Maar ook dat,
om aan te haken bij een voorbeeld uit de brief aan de vaste commissie, een email van
een burger aan de leden van de gemeenteraad waarin hij zijn visie geeft over een bepaalde
politieke kwestie niet valt te beschouwen als spam.
De Minister van Economische Zaken,
H.G.J. Kamp