26 643 Informatie- en communicatietechnologie (ICT)

Nr. 476 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 23 juni 2017

Met deze brief informeer ik u over de voortgang van het programma eID over de periode januari – juni 2017, zoals toegezegd tijdens het algemeen overleg met de Kamer op 18 januari jl.1 De voortgangsrapportage treft u als bijlage aan.

De centrale doelstellingen van het programma eID zijn het verhogen van het betrouwbaarheidsniveau van de digitale toegang tot overheidsdienstverlening en het waarborgen van de continuïteit van het stelsel van elektronische identificatie.

De aanpak om aan deze twee centrale doelstellingen te voldoen betreft het introduceren van elektronische identificatiemiddelen op hogere betrouwbaarheidsniveaus voor gebruik in de (semi-)publieke sector.

In de verslagperiode is een consultatie uitgevoerd over het voorontwerp voor de Wet GDI. Deze wet regelt het veilig en betrouwbaar kunnen inloggen voor Nederlandse burgers en bedrijven bij de (semi-)overheid. Uit de consultatie blijkt een breed draagvlak voor de hiervoor genoemde centrale doelstellingen van het programma eID. Uit de consultatie blijkt voorts dat het nodig is om bij de verdere uitwerking het stelsel op enkele onderdelen te vereenvoudigen om de uitvoerbaarheid te waarborgen. In de bijlage is een samenvatting opgenomen van de – soms sterk divergerende – opvattingen in de consultatie.

Uit de consultatie blijkt brede steun voor de verhoging van de betrouwbaarheid van DigiD bij de betrokken (overheids)organisaties. Uit kwalitatief communicatieonderzoek onder burgers blijkt daarnaast dat de deelnemers aan dat onderzoek groot vertrouwen in het publieke middel DigiD hebben. Gezien deze uitkomsten en gegeven het belang van de snelle beschikbaarheid van inlogmiddelen op de niveaus «substantieel» en «hoog», zal ik de realisatie van de publieke middelen dan ook voorrang geven.

De komende periode gaat de ontwikkeling van publieke eID-middelen onder de naam DigiD op hogere betrouwbaarheidsniveaus daarom in volle gang door.

DigiD op betrouwbaarheidsniveau «substantieel» wordt daartoe vanaf september 2017 uitgerold bij diverse partijen. Voor DigiD op het betrouwbaarheidsniveau «hoog» zal in de eerste helft van 2018 het rijbewijs met deze DigiD-functionaliteit op de chip beschikbaar komen en eind 2018/begin 2019 ook de Nederlandse Identiteitskaart. De daadwerkelijke uitrol daarvan wordt thans voorbereid.

Met het oog op het waarborgen van de continuïteit van de dienstverlening is het daarnaast wenselijk dat naast de publieke eID-middelen ook zo spoedig mogelijk een of meerdere alternatieven voor het betrouwbaarheidsniveau «substantieel» breed beschikbaar komen. Teneinde dit op een verantwoorde, haalbare en financierbare wijze te realiseren, zal ik in 2017 een daarop gerichte (markt)verkenning initiëren en op basis daarvan een besluit nemen over de vervolgstappen. Deze en andere activiteiten zijn beschreven in de in de bijlage opgenomen vooruitblik tot en met december 2017.

In januari 2018 zal ik u opnieuw over de voortgang van het programma informeren.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, R.H.A. Plasterk

Bijlage: Voortgangsrapportage programma eID (januari-juni 2017)

Deze bijlage bevat een verslag van de voortgang in de periode januari-juni 2017. Verder is een korte vooruitblik van de komende verslagperiode (juli-december 2017) opgenomen.

Verslag januari–juni 2017

Ontwikkeling DigiD

In de afgelopen periode zijn de voorbereidende werkzaamheden uitgevoerd om de uitrol van DigiD op niveau «substantieel» mogelijk te maken. Hiervoor is een applicatie voor gebruik op mobiele apparaten (app) ontwikkeld. De huidige vorm van DigiD op niveau «substantieel» sluit aan bij het besturingssysteem Android. Om DigiD substantieel ook geschikt te maken voor andere besturingssystemen, loopt momenteel een onderzoek naar andere oplossingen om de dekkingsgraad bij een brede doelgroep te waarborgen.

Daarnaast is DigiD op het niveau «hoog» voorbereid, met het oog op de uitrol in 2018.

Pilots met private eID-middelen

In de verslagperiode zijn eerder gestarte kleinschalige pilots met private eID-middelen voortgezet en heeft de Belastingdienst voor de belastingaangifte 2016 de mogelijkheid geopend om – ook in de vorm van een pilot – voor iedereen de mogelijkheid te bieden om behalve met DigiD ook in te loggen met de vier in de pilot toegelaten Idensysmiddelen en met de via iDIN ontsloten bankmiddelen.

Conclusie van de pilots is dat de techniek van de huidige architectuur goed werkt. Zoals reeds bekend was, zijn voor een grootschaliger gebruik nieuwe voorzieningen nodig – in de vorm van onder meer een verbeterd BSN-koppelregister en een Inzageregister.

Ontwikkeling BSN-koppelregister en Inzageregister

Onderdeel van de nieuwe publieke eID-infrastructuur, als generieke voorziening, voor alle eID-middelen, is de ontwikkeling van het verbeterde BSN-koppelregister en het Inzageregister. In de verslagperiode is de ontwikkeling daarvan voortgezet, zodanig dat deze gereed zijn voor gebruik met ingang van medio februari 2018.

Communicatieonderzoek

Parallel aan de consultatie heeft het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties een kwalitatief communicatieonderzoek laten uitvoeren naar de beweegredenen en de informatiebehoefte van burgers over de modernisering van elektronische identificatie. Daarbij is ook onderzocht welke vorm van communicatie effectief zou kunnen zijn. De resultaten zijn vastgelegd in het rapport «Communicatieonderzoek elektronische identificatie (eID)» van 23 mei 2017. De conclusies zijn onder meer dat als de reden voor de modernisering van inloggen bij de overheid wordt toegelicht, er draagvlak is. Echter, de deelnemers aan het onderzoek begrijpen niet waarom er nieuwe inlogmiddelen bij komen en waarom er meerdere middelen naast elkaar bestaan. Door het onbegrip voor deze zogenaamde multimiddelenaanpak heeft een deel van de deelnemers aan dit onderzoek een sceptische en afwachtende houding. Gevoel speelt bij eID een belangrijke rol; DigiD is vertrouwd, er is scepsis jegens het onbekende. Dit lijkt overeen te komen met het uitgevoerde representatieve onderzoek uit 2014 waaruit blijkt dat burgers vertrouwen hebben in de overheid voor de uitgifte van een eID.2 De sceptische en afwachtende houding over de nieuwe inlogmiddelen kan afnemen bij gebruikers zodra zij er vaker en via verschillende wegen mee worden geconfronteerd. Positieve ervaringen van andere gebruikers spelen een belangrijke rol; men laat zich hierdoor beïnvloeden in houding en gedrag.

Onderzoek privacy

Het onderzoek naar de effecten van het beoogde eID-stelsel op de bescherming van persoonsgegevens, ook wel aangeduid als gegevensbeschermingseffectbeoordeling of privacy impact analyse (PIA) is thans in een afrondend stadium. Naar verwachting wordt deze binnen enkele weken afgerond en de rapportage daarvan zal openbaar worden gemaakt. Op dit moment loopt er ook een afzonderlijke gegevensbeschermingseffectbeoordeling voor DigiD met het betrouwbaarheidsniveau substantieel. Naar verwachting is deze analyse eveneens op korte termijn beschikbaar en zal deze inzicht bieden in de effecten op de bescherming van persoonsgegevens van DigiD op dat hogere betrouwbaarheidsniveau.

De uitkomsten van deze PIA’s zullen worden benut om waar nodig nadere maatregelen te nemen met het oog op de bescherming van de persoonlijke levenssfeer.

Consultatie Wet GDI

In de periode 21 december 2016 tot en met 31 maart 2017 is het voorontwerp van de Wet generieke digitale infrastructuur (Wet GDI) aan een brede consultatie onderworpen.

Een paar belangrijke uitkomsten van de consultatie worden hieronder samengevat, waarbij de indieners van de reacties soms expliciet verschillende kanten op willen gaan.

De meest algemene reactie op de consultatie is dat – met name ook kleine – (semi-)publieke dienstverleners moeten worden «ontzorgd». Dat houdt in dat het makkelijker moet worden gemaakt in technisch opzicht en de feitelijke uitvoering om aan te sluiten op het eID-stelsel en dat dit ook juridisch en administratief niet te veel rompslomp oplevert. Dit wordt samengevat met de term «ontzorgen». Verder is algemeen gehoord dat maatwerk en uitzonderingen mogelijk moeten zijn, bijvoorbeeld op de regel dat uitsluitend toegang wordt verleend met erkende middelen.

De banken – de Betaalvereniging Nederland, de betrokken (consumenten)banken en De Nederlandse Bank (DNB) – onderschrijven de doelen en uitgangspunten van de wet, maar vinden de huidige uitwerking van de wet en uniforme set van eisen te zwaar en ingrijpend. De banken wijzen de gekozen techniek van privacyborging in de architectuur van het stelsel – het gebruik van polymorfe pseudoniemen – af, maar zien wel voldoende mogelijkheden om de uitwerking zodanig aan te passen dat de privacyborging op het desbetreffende betrouwbaarheidsniveau anders opgelost zou kunnen worden.

Dat betekent dat in termen van architectuur en de te stellen eisen maatwerk voor de banken zou moeten worden toegestaan. Men spreekt in dat verband van equivalente eisen: de authenticatiediensten en de door hen aangeboden authenticatiemiddelen zouden moeten voldoen aan equivalente (gelijkwaardige) eisen. Ook op het vlak van toezicht zouden voor de banken andere kaders moeten gelden, aansluitend bij het bestaande toezicht van DNB.

Het Strategisch Beraad van het stelsel Elektronische Toegangsdiensten (ETD) ziet dit precies andersom. Zij vinden dat de eisen uniform moeten worden opgelegd aan alle erkende leveranciers. Zij hebben met name zorgen over het ontbreken van een gelijkwaardige uitgangspositie tussen DigiD, iDIN en andere private leveranciers. Zowel DigiD als iDIN hebben, onder andere door hun hoge penetratiegraad, een voorsprong die tot gevolg heeft dat het lastig is voor concurrerende initiatieven om een rendabel marktaandeel te verwerven. Voorts hebben zij op korte termijn behoefte aan duidelijkheid over het beprijzingsmodel. KPN is van mening dat zonder bijstelling de Wet GDI de toegang van private middelenleveranciers tot het publieke domein onvoldoende borgt en de uitvoerbaarheid van de multimiddelenstrategie wordt belemmerd.

Het concept-wetsvoorstel ging uit van een aansluitplicht voor alle bestuursorganen en aangewezen organisaties van alle erkende eID-middelen, met elk hun eigen, verschillende, technische koppelvlakken: dit zijn de verbindingen die volgens een bepaalde standaard de uitwisseling van gegevens tussen informatiesystemen mogelijk maken. Voor gemeenten en kleinere uitvoeringsorganisaties, zoals de eerstelijns zorgaanbieders, betekent dit een forse uitvoeringslast. Gemeenten dringen daarom aan op aansluiting op de identificatieketen met behulp van één koppelvlak. Ook de Waterschappen en het IPO hebben weinig begrip voor het niet kiezen voor één koppelvlak. Eerstelijns zorgverleners zouden een uitzonderingspositie moeten krijgen in het licht van de kosten en baten van de voorziene acceptatieplicht. Ook partijen in het OCW-domein pleiten ervoor dienstverleners te ontlasten en vragen met het oog op proportionaliteit om de mogelijkheid van sectorale inlogsystemen niet te verbieden. Het is voor grote uitvoerders zoals UWV en SVB technisch onuitvoerbaar om een groot aantal technische koppelingen te moeten maken.

Uit de internetconsultatie van de Wet GDI blijkt ook een breed gedragen behoefte onder dienstaanbieders om helderheid te krijgen over alle kosten (zowel kosten van de infrastructuur en het beheer, als kosten voor authenticaties en aansluiting), en over de financiering hiervan. Onder andere de verwachte aansluitkosten, in het bijzonder voor kleine dienstaanbieders, roepen vragen op. Partijen wijzen op meerdere koppelvlakken als belangrijke kostendrijver. Daarnaast ontstaan kosten voor de werkzaamheden door de erkende diensten binnen het stelsel.

Branches zoals pensioenfondsen vragen in dat licht niet verplicht te worden tot het gebruik van de erkende authenticatiemiddelen, met het oog op de daaraan verbonden kosten en de beperkte mogelijkheid invloed uit te oefenen op de hoogte daarvan. UWV en SVB wijzen op de niet beïnvloedbare financiële afspraken bij de acceptatieplicht volgens de wet.

Bekostiging en tarifering

Uitgangspunt is dat de kosten van aanschaf van het middel door de burger worden gedragen door middel van doorbelasting via leges of een concrete prijs voor het product, en dat de dienstaanbieders op basis van gebruik voor de kosten van dat gebruik worden doorbelast. Dit is conform het doorbelastingsbesluit van de ministerraad van 24 februari jl. De stelselkosten, die zijn geraamd op € 16 mln. per jaar, worden daarnaast overeenkomstig het ministerraadbesluit ter zake gezamenlijk naar rato door de departementen gedragen.

Gelijktijdig met en deels ook in aansluiting op de consultatie van de Wet GDI is een verkenning uitgevoerd naar mogelijkheden om tot een financieel model te komen inzake de toe te laten private eID-middelen. Uit een ambtelijke verkenning die parallel aan de consultatie heeft plaatsgevonden, komt naar voren dat er een ongelijk speelveld bestaat tussen de partijen van de verschillende stelsels: het publieke middel (DigiD), de bankmiddelen (iDIN) en andere middelen, zoals Idensys. Afgezien van iDIN, zullen private middelen alleen breed beschikbaar komen als maatregelen worden genomen om het commerciële perspectief te vergroten van de desbetreffende partijen.

Voor het vaststellen van één passend en gelijk beprijzingsarrangement voor al deze partijen, blijken de startposities te verschillend. Op een verhoogd betrouwbaarheidsniveau hebben de consumentenbanken in dit stadium gezamenlijk een dekkingsgraad van naar schatting meer dan 99% van de digitaal vaardige bevolking, terwijl de overige partijen samen een verwaarloosbare dekkingsgraad van minder dan 1% van de doelgroep hebben. Tot slot blijken de volumes in totaal en per middel onvoorspelbaar. En het bepalen welk middel mag worden gebruikt (BZK), het bepalen welk middel daadwerkelijk wordt gebruikt (burger) en het voor dat gebruik betalen (publieke dienstaanbieder), liggen niet in één hand, waardoor een prijsreguleringsmechanisme nodig is. Er is over veel andere zaken onzekerheid in de markt, maar met name ook voor wat betreft het tempo van de introductie en het gebruik van de publieke middelen (DigiD).

Conclusie op basis van de verkenning is dat, indien private middelen worden toegelaten, het in dit stadium noodzakelijk is dat de marktordening en tarifering van het gebruik op centraal niveau worden bepaald, en dat het niet mogelijk is om dit nu over te laten aan de vrije markt van toe te laten private eID-middelen.

Vooruitblik tot en met december 2017

Uitrol DigiD op niveau «substantieel»

In de verslagperiode is de DigiD-app op niveau «midden» gelanceerd bij gebruikers van o.a. DUO, Belastingdienst Toeslagen en Studielink. De bedoeling is om DigiD op niveau «substantieel» vanaf september 2017 – onbeperkt – uit te rollen bij onder andere diverse zorgpartijen. Dan kunnen gebruikers het betrouwbaarheidsniveau van de DigiD-app «ophogen» naar het niveau «substantieel» door het eenmalig uitlezen van een identiteitsdocument.

Voortzetting voorbereiding DigiD op niveau «hoog»

Voor DigiD op het betrouwbaarheidsniveau «hoog» worden de benodigde stappen gezet. Hierbij is voorzien dat in de eerste helft van 2018 het rijbewijs met DigiD op het niveau «hoog» beschikbaar komt en eind 2018/begin 2019 ook op de Nederlandse Identiteitskaart. De uitrol onder het brede publiek zal verlopen via de weg van de «natuurlijke» vervanging van de rijbewijzen en identiteitskaarten.

Onderzoek aanvullend middel DigiD op niveau «hoog»

Conform de planning komt in 2018 DigiD op een hoog betrouwbaarheidsniveau beschikbaar. Dat betekent dat mensen kunnen inloggen met een chip op het rijbewijs en de Nederlandse identiteitskaart.

Om beschikbaarheid van een eID-middel op niveau «hoog» mogelijk te maken voor alle burgers, wordt in de aanloop naar de introductie op het rijbewijs en de Nederlandse identiteitskaart een onderzoek uitgevoerd naar een alternatief voor burgers die geen Nederlands rijbewijs of Nederlandse identiteitskaart kunnen aanvragen (bijvoorbeeld ingezetenen die niet de Nederlandse nationaliteit hebben). Op basis van dit onderzoek zal een beslissing worden genomen over een aanvullende oplossing voor deze groep.

Vereenvoudigen aansluiting

Uit de consultatie blijkt de noodzaak om het makkelijker te maken voor overheidsorganisaties om aan te sluiten op de nieuwe identificatiemiddelen: 1 koppelvlak, 1 contract, 1 factuur. Dit verkleint voor dienstverleners de complexiteit en drukt de aansluitkosten. Die vereenvoudiging vereist nader onderzoek op een aantal punten, waaronder de relatie met de tijdige uitvoering van Europese regelgeving ter zake het gelijkelijk toelaten van Europees erkende eID-middelen op het betrouwbaarheidsniveau «substantieel» of «hoog». De tijdige uitvoering van deze Europese regelgeving op het vlak van eID die met ingang van september 2018 van kracht zal zijn, dient gewaarborgd te zijn. Het onderzoek naar de meest geschikte oplossing hiervoor wordt dit najaar afgerond, teneinde de tijdige invoering van de hogere betrouwbaarheidsniveaus mogelijk te maken.

Nader onderzoek betaalbaar marktalternatief

Zoals hiervoor al is toegelicht, is uit de consultatie over de Wet GDI gebleken dat de banken zich niet kunnen vinden in de voorgenomen eisen aan de eID-middelen en stellen zij dat dezelfde mate van beveiliging met andere oplossingen (en bovendien tegen lagere kosten) gerealiseerd kan worden. Zonder aanpassing van de eisen zullen zij waarschijnlijk niet participeren in het (publieke deel van het) eID-stelsel. Omdat het vanwege de tweede doelstelling van het programma eID, te weten het waarborgen van de continuïteit van de dienstverlening, van belang is dat er naast de publieke eID-middelen een of meer private alternatieven beschikbaar zijn op het niveau «substantieel», zal in de komende periode onderzocht worden of er inderdaad een zodanig alternatief mogelijk is, met waarborgen voor het niveau van beveiliging en privacybescherming. Dit onderzoek heeft overigens geen gevolgen voor de realisatie van de publieke eID-middelen; die zal conform planning voortgezet worden.

Ook zal het om de kosten te beheersen voorts nodig zijn om een brede (markt)verkenning uit te voeren naar de wijze waarop het gebruik van private eID-middelen op een financieel haalbare wijze is te realiseren. Het doel is om op basis van de (markt)verkenning te bepalen op welke wijze een betaalbaar marktalternatief kan worden toegelaten. De bestaande pilots, o.a. bij de Belastingdienst, gemeenten en in de zorg zullen in afwachting van de marktverkenning al dan niet gewijzigd – bijvoorbeeld opgeschaald – worden voortgezet, dan worden wel beëindigd door de desbetreffende partijen.

Deze verkenning is inmiddels gestart met onder meer een vooronderzoek naar de uitwerking in andere EU-lidstaten. In andere landen, zoals in het Verenigd Koninkrijk en Zweden, is sprake van een centraal gereguleerde prijsstelling. In België is recent een moderniseringstraject gestart, waarbij op termijn ook private eID-middelen kunnen worden toegelaten. In veel Scandinavische en Baltische landen bestaat al een publiek-privaat stelsel met meerdere middelen bestaande uit banken, aanbieders van eHandtekeningen en telecomaanbieders. Het verdient aanbeveling de aanpak van de bekostiging en tarifering van private middelen in andere landen nader te onderzoeken, teneinde zo snel als mogelijk een voor ons land beheersbaar model te verkennen voor de (centrale) bekostiging van een toe te laten marktoplossing, als alternatief voor DigiD op het betrouwbaarheidsniveau «substantieel».

Voortzetting Wet GDI

De voorbereiding van de Wet GDI wordt in aansluiting op de consultatie voortgezet. Deze wet is noodzakelijk voor het verplicht stellen van standaarden, mede ter implementatie van Europese regelgeving.3 De wet is voorts gewenst om (semi)publieke organisaties te verplichten voor hun elektronische diensten waarvoor, gelet op de aard ervan, veilige toegang in de rede ligt, het betrouwbaarheidsniveau «substantieel» of «hoog» te gebruiken.

Bij het bepalen van het betrouwbaarheidsniveau moeten publieke dienstverleners zich houden aan de krachtens de Wet GDI te stellen regels. De Wet GDI zal een kader bieden voor het bepalen van het te gebruiken betrouwbaarheidsniveau in verschillende soorten dienstverlening. Verder is een wettelijke grondslag nodig voor de leges en de doorberekening van kosten.

Naar aanleiding van de op 21 juni jl. ingediende motie van het lid Van Engelshoven inzake het bevorderen van inloggen met 2-staps identificatie (Kamerstuk 34 725 VII, nr. 8) wordt opgemerkt dat gebruik van DigiD op het niveau «laag» (gebruikersnaam/wachtwoord) in overleg met de belangrijkste (semi-)publieke dienstverleners zal worden uitgefaseerd. In de aanloop naar die uitfasering zal nog wel gebruik kunnen worden gemaakt van DigiD op het niveau «laag» en verificatie met SMS of met de app. Het gebruik van die app op het Android-platform zal worden bevorderd in verband met de invoering van DigiD op het niveau «substantieel» (vanaf september 2017).

De erkenning van de verschillende authenticatiemiddelen en gerelateerde diensten die aan (uniforme) eisen voldoen, onder uitsluiting van andere middelen, en de acceptatieplicht ten aanzien van die erkende middelen, en het bijbehorende bestuursrechtelijk toezicht op die middelen voor wat betreft het domein waarin het burgerservicenummer wordt gebruikt, zullen in het wetsvoorstel vervallen. In het wetsvoorstel wordt voor wat betreft dat domein de mogelijkheid opgenomen – facultatief – van de toelating van een of meer private middelen, als alternatief naast DigiD, op basis van nader door de Minister vast te stellen eisen waarop gericht toezicht kan worden gehouden. Het interbestuurlijk toezicht op dienstverleners blijft onderdeel van het systeem in de Wet GDI. Deze aanpassingen vloeien voort uit de consultatie en het in deze rapportage genoemde onderzoek, op basis waarvan een vereenvoudigde en beter beheersbare aanpak wordt gekozen.

Het voorontwerp zal zodanig worden aangepast dat het toekomstige ontwikkelingen kan accommoderen, waaronder de verdere ontwikkelingen op het gebied van attributen, machtigen en vertegenwoordigen alsmede privacybescherming. Deze functionaliteiten zijn met name voor gebruik van eID in de zorg essentieel.

Het huidige stelsel van inloggen namens rechtspersonen – eHerkenning – en het publiekrechtelijke toezicht daarop zullen in het aangepaste wetsvoorstel van een grondslag worden voorzien. De planning is erop gericht dat het wetsvoorstel kort na het zomerreces aan de Autoriteit Persoonsgegevens wordt voorgelegd.


X Noot
1

Over het programma is de Kamer geïnformeerd bij brief van 21 december 2016 (Kamerstuk 26 643, nr. 437). Op 18 januari 2017 heeft de Kamer een algemeen overleg hierover gevoerd (Kamerstuk 26 643, nr. 443) en op verzoek van de Kamer is deze vervolgens bij brief van 7 maart 2017 geïnformeerd over de evaluatie van de eID-pilots in de zorg (Kamerstuk 26 643, nr. 452) en bij brief van 7 april 2017 over de risicobeheersing t.a.v. het programma (Kamerstuk 26 643, nr. 456).

X Noot
2

Bij brief van 9 februari 2015 (Kamerstuk 26 643, nr. 349 ) is het belang van een door de overheid uitgegeven elektronische identiteitskaart reeds aangegeven. Daarin staat onder meer dat uit representatief onderzoek van Motivaction blijkt dat een belangrijk deel van de burgers in de overheid als aanbieder van een elektronische identiteitskaart meer vertrouwen hebben dan in private partijen.

X Noot
3

Richtlijn (EU) 2016/2102 van het Europees parlement en de Raad van 26 oktober 2016 inzake de toegankelijkheid van de websites en mobiele applicaties van overheidsinstanties, Pb EU, L 327/1.

Naar boven