26 604
Integraal Veiligheidsprogramma

nr. 10
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 12 september 2000

In het Algemeen Overleg van 26 oktober 1999 over het Integraal Veiligheidsprogramma (IVP) hebben de minister van Justitie en mijn ambtsvoorganger u toegezegd u bij de begroting te rapporteren over de voortgang van het IVP.

Met deze brief geef ik, als coördinerend minister voor het integraal veiligheidsbeleid, namens het kabinet hieraan gevolg.

Algemeen

Dit is de eerste rapportage in het kader van het IVP. In dit programma is een groot aantal afspraken opgenomen, waarbij veel publieke en private partijen zijn betrokken. Kenmerkend daarbij is dat deze afspraken niet door het rijk kunnen worden afgedwongen. Om die reden is vanaf de aanvang van de uitvoering van het programma vooral veel tijd en energie gestoken in het inhoud geven aan het verkrijgen en vergroten van draagvlak. Dit draagvlak is er.

Terugkijkend op de periode vanaf de aanbieding van het IVP (juni 1999) aan uw Kamer, kan ik met voldoening constateren dat ook de «partners in veiligheid» – mede-overheden, maatschappelijke organisaties en bedrijfsleven – zich betrokken voelen bij het veiliger maken van onze samenleving. Zij werken daaraan mee vanuit het besef dat zij hiervoor samen met het rijk verantwoordelijkheid dragen. Dit besef en de daaruit voortvloeiende betrokkenheid vormen een solide basis voor de samenwerking, die zo centraal staat in het IVP.

Er is veel aandacht besteed aan het omzetten van deze samenwerking in het maken van concrete afspraken over de uitvoering van de actiepunten. Dit heeft er overigens wel toe geleid dat de uitvoering van een aantal actiepunten op een later tijdstip is begonnen. Daardoor zullen deze actiepunten veelal later worden afgerond dan oorspronkelijk is aangegeven in het IVP.

Overigens is de voorgenomen samenwerking nog niet op alle punten goed van de grond gekomen. Over de geringe betrokkenheid van de provincies bij de uitvoering van het IVP heeft het IPO een bestuurlijk signaal afgegeven. Inmiddels is er met het IPO een afspraak gemaakt om terzake verbeteringen door te voeren.

De belangrijkste ontwikkelingen rond de uitvoering van het IVP treft u hieronder aan. Daarbij is de onderverdeling van het IVP in negen thema's aangehouden. In de tekst wordt verwezen naar de actiepunten in de bijlage bij deze brief. Deze bijlage1 bevat de stand van zaken per actiepunt. Ook de reeds afgehandelde actiepunten zijn daarin verwerkt.

Daar waar actiepunten aanleiding geven tot out-put gerichte resultaten wordt dit vermeld. De effecten van het integrale veiligheidsbeleid, de out-come, zullen worden aangegeven in rapportages als de Integrale Veiligheidsrapportage 2002, de Politiemonitor Bevolking en het Jaarboek Grotestedenbeleid.

De stand van zaken

Nagenoeg alle actiepunten zijn in gang gezet. Dat heeft er inmiddels in geresulteerd dat er 12 geheel zijn afgehandeld. Slechts enkele vertonen nog geen voortgang. Van de actiepunten die in bewerking zijn, zal naar verwachting een deel reeds binnen enkele maanden worden afgerond.

1. Publieke en private veiligheidszorg

In het IVP heeft het kabinet aangekondigd dat het voor gemeenten mogelijk zou moeten zijn onder bepaalde voorwaarden particuliere beveiligingsorganisaties in te zetten voor het houden van toezicht in het publieke domein (actiepunt 2.4). Daartoe uitgenodigd door uw Kamer hebben de ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van Justitie dit voornemen verduidelijkt in hun brief van 4 april 2000 (TK 1999–2000, 26 604 en 26 345, nr. 7). Op 28 juni jl. heeft een Algemeen Overleg met uw Kamer plaatsgevonden over de voorwaarden waaronder particuliere beveiligingsorganisaties in het private en het semi-publieke domein zouden kunnen worden ingezet. Met de inmiddels door uw Kamer aangenomen motie Van Heemst c.s. (TK 1999–2000, 26 345, nr. 36) benadrukte uw Kamer dat het toezicht in het publieke domein voorbehouden moet blijven aan de overheid. Het kabinet bereidt thans een reactie voor op deze motie.

Het kabinet ziet af van de invoering van de mogelijkheid om politiekosten te kunnen doorberekenen aan organisatoren van publieksevenementen (actiepunt 2.7). Het kabinet stelt zich op het standpunt dat de handhaving van de openbare orde één van de wezenlijke en eigenlijke kerntaken is van de overheid. Burgers hebben in hoge mate recht op bescherming tegen onveiligheid als gevolg van ordeverstorende gedragingen in het publieke domein. Dit standpunt is recentelijk aan uw Kamer toe gezonden (TK 1999–2000, 26 345, nr. 40).

Op het terrein van cameratoezicht is een wijziging van de Gemeentewet in voorbereiding (actiepunt 2.9). Deze wetswijziging is aangekondigd in de brief van 15 juni 1999 (TK 1998–1999, 25 760, nr. 5). Het wetsvoorstel zal naar verwachting begin 2001 worden voorgelegd aan de Raad van State. Daarnaast verschijnt op 13 oktober van dit jaar een handreiking die is vervaardigd in samenwerking met en onder gezamenlijke verantwoordelijkheid van de ministeries van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, van Justitie en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten. Deze handreiking dient ter ondersteuning van politie en gemeenten bij de implementatie van cameratoezicht.

2. Rol overheid

In de nota «Bestel in Balans», actiepunt 3.1, heeft het kabinet een voorstel gedaan dat ertoe strekt de invloed van de gemeenteraad op het politiebeleid te versterken (TK 1998–1999, 26 661, nr. 1). De samenhang tussen het lokale veiligheidsbeleid en het politiebeleid wordt hierdoor versterkt. Een wetsvoorstel dat met het oog daarop een wettelijk inbrengrecht toekent aan gemeenteraden is thans ter advisering voorgelegd aan de Raad van State.

Zoals aangekondigd in het IVP, actiepunt 3.3, zal het kabinet de wenselijkheid of noodzakelijkheid nagaan om een Wet op de Openbare Orde en Veiligheid voor te stellen, waarin in ieder geval de bestaande openbare orde bevoegdheden worden samengevoegd. Deze wenselijkheid wordt thans bezien, mede aan de hand van internationale rechtsvergelijkende studies naar de bestaande wettelijke bevoegdheden ter handhaving van de openbare orde. Deze studies hebben tevens ten doel te bezien of preventief-bestuurlijke bevoegdheden kunnen of dienen te worden aangevuld met nieuwe bestuurlijke bevoegdheden, die eveneens in de Wet op de Openbare Orde en Veiligheid zouden kunnen worden opgenomen. Het kabinet zal hierover in 2001 een standpunt uitbrengen.

Onlangs hebben de ministers van Justitie en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties uw Kamer een brief gestuurd met een standpunt over de versterking van de bevoegdheden van de politie. Het doel is dat zij meer adequaat wordt toegerust om gevaar en onveiligheid als gevolg van wapenbezit te voorkomen en om de rechtsorde te kunnen handhaven (TK 1999–2000, 26 494, nr. 5). Dit standpunt is het gevolg van de uitkomst van enkele pilots om te komen tot een beter gebruik van de bestaande mogelijkheden van de Wet Wapens en Munitie (actiepunt 5.3 in relatie tot 3.4).

In het IVP heeft het kabinet aangekondigd dat het zou bezien of de mogelijkheden voor gemeenten om bestuurlijk te gaan handhaven zouden kunnen worden verruimd (actiepunt 3.5.). Het kabinet heeft toegezegd hierover bij de begrotingsbehandeling 2001 uw Kamer te melden welke feiten hiervoor onder meer in aanmerking kunnen komen. Het zal daarbij vooral gaan om het opleggen van bestuurlijke sancties voor de zogenoemde «kleine ergernissen», zoals hondenpoep op het trottoir, het voortijdig aanbieden van huisvuil, fietsen op de stoep e.d. Achterliggend idee is dat door de invoering van bestuurlijke boete de handhaving van dergelijke feiten zal worden versterkt. Hiermee wordt beoogd een bijdrage te leveren aan normconform gedrag en aan het voorkómen van verloedering, waardoor leefbaarheid en veiligheid worden vergroot en onveiligheidsgevoelens van burgers afnemen.

In het kabinetsstandpunt «Handhaven op niveau», dat dit voorjaar naar uw Kamer is gestuurd (TK 1999–2000, 26 800 VI, nr. 67), is al aangekondigd dat voor een aantal «kleine ergernissen» uit de APV toepassing van de bestuurlijke boete mogelijk zal worden gemaakt. In dit verband vindt er thans een inventarisatie plaats naar de feiten die concreet voor bestuurlijke boete in aanmerking kunnen komen.

Teneinde één fonds «leefbaarheid en veiligheid» voor de grote steden te creëren is de bijdrageregeling «Sociale integratie en veiligheid G25» op 16 juli 1999 ingesteld (actiepunt 3.6). Hiermee zijn delen van verschillende middelen – de gelden voor «Leefbaarheid», voor «Jeugd en Veiligheid», voor «Voortijdig schoolverlaten» en voor «Inburgering oudkomers» – samengevoegd. In het voorjaar 2000 zijn extra middelen toegevoegd voor «Stimulering 24-uursstructuur» en voor «Inburgering oudkomers».

Op 28 juni jl. is in het kader van de wijziging van de begroting van de uitgaven en ontvangsten van het ministerie van BZK voor het jaar 2000 een amendement aangenomen dat er toe strekt om f 6 miljoen toe te voegen aan de bijdrageregeling »Sociale integratie en veiligheid G25» ten behoeve van de zogenaamde verkommerden en verloederden.

3. Overlast publiek domein

Met betrekking tot het ontwikkelen van een toereikend aanbod voor overlastgevenden (actiepunt 4.6) is door uw Kamer het wetsvoorstel Strafrechtelijke Opvang Verslaafden (SOV) op 11 april jl. aanvaard (TK 67–4558).

De SOV is echter niet bedoeld als therapeutische behandeling, maar gericht op een zo praktisch mogelijke resocialisatie van langdurig aan harddrugs verslaafde criminelen. Ernstige psychiatrische problematiek is een contra-indicatie voor de SOV. Door de minister van Justitie is, mede namens de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, bij de behandeling van bovengenoemd wetsvoorstel aan uw Kamer toegezegd dat er een onderzoek wordt verricht naar de aard en omvang van de ernstig psychiatrisch gestoorden die aan harddrugs zijn verslaafd.

Over de uitkomsten van dat onderzoek en de reactie daarop van het kabinet wordt u nog geïnformeerd.

De Inspectie Politie en de Inspectie voor de Gezondheidszorg doen onderzoek naar de opvang en zorg van personen die door hun gedrag in aanraking komen met de politie en soms van zorg verstoken blijven. (actiepunt 4.8).

Het eerste deel van dit onderzoek – «Mensen zonder zorg» – is u reeds toegezonden. Het tweede deel, dat naar verwachting eind dit jaar wordt afgerond, beschrijft de dagelijkse politiepraktijk rond de opvang van en zorg voor mensen in acute psychische nood. De resultaten van dit tweede deel kunnen de uitkomsten van het eerste deel verdiepen of nader concretiseren. Na afronding van het tweede deel zal het kabinet een reactie op het totale onderzoek «Mensen zonder zorg» naar uw Kamer sturen.

De uitkomsten van het eerste deel zijn van belang voor betrokken veldorganisaties. Daarom is aan deze organisaties het eerste deel toegestuurd met het verzoek te reageren op de inhoud in het algemeen en op de aanbevelingen in het bijzonder. Hun commentaar zal bij de reactie op het totale onderzoek worden betrokken.

4. Geweld en Horeca

Om veilig uitgaan op lokaal niveau te bevorderen, zijn veel gemeenten op dit moment bezig om met partners daarover afspraken te maken (actiepunt 5.1). Daarbij wordt de door Koninklijke Horeca Nederland vervaardigde Handreiking Veilig Uitgaan veelvuldig gehanteerd. Inmiddels voeren 24 gemeenten een volledig geïntegreerd horecabeleid; 225 gemeenten zijn bezig om dat beleid vorm te geven.

Daarnaast wordt gewerkt aan een (politie)keurmerk «Veilig Uitgaan», dat in drie gemeenten als pilot zal gaan draaien. Het keurmerk «Veilig Uitgaan» moet op den duur leiden tot een veiliger, een kwalitatief beter en vooral gezelliger uitgaansleven. Dit keurmerk vertoont parallellen met andere keurmerken, zoals het Politie Keurmerk «Veilig Wonen» en het keurmerk «Veilig Ondernemen».

5. Jongeren en veiligheid

De aanpak van de jeugdproblematiek blijft één van de speerpunten binnen het veiligheidsbeleid. Daarbij is een vroegtijdige, snelle en consequente aanpak van belang. Hiertoe wordt onverminderd ingezet op verbetering van de samenwerking tussen alle partners in de jeugd(strafrechts)keten.

In dit verband wordt een ondersteuningsregeling voor lokale afstemming en overleg met gemeenten voorbereid die in 2001 van kracht zal worden (actiepunt 6.3). Deze regeling is gebaseerd op een onderzoek naar het functioneren van de arrondissementale platforms jeugdcriminaliteit alsmede op de uitkomsten van een informatieronde langs de verschillende justitiepartners in de arrondissementen. Daarnaast worden, in het kader van het project Bestuurlijke informatievoorziening jeugd, verbetering van de registratie en de informatie-uitwisseling tussen de partners bevorderd (actiepunt 6.4). Hierover bent u door de minister van Justitie geïnformeerd per brief van 31 mei 2000 (TK 1999–2000, 26 800 VI, nr. 73).

In de loop van dit jaar wordt met betrekking tot de doorlooptijden van jeugdstrafzaken overleg gevoerd met de ketenpartners om te komen tot verbetering van de geconstateerde knelpunten (actiepunt 6.15).

Teneinde de aanpak van de jeugdcriminaliteit effectief te laten zijn, worden methodieken voor specifieke groepen ontwikkeld, zoals de individuele trajectbegeleiding (ITB) voor de zogenoemde harde kern, voor minderheden en voor «12-minners» (Stop).

In de grote steden wordt via de stadsconvenanten en de bijdrageregeling «Sociale integratie en Veiligheid G25» aandacht besteed aan de aanpak van de jeugd- en veiligheidsproblematiek.

6. Overvallen en straatroof

De Stuurgroep Overvalcriminaliteit, actiepunt 7.5, is ingesteld. Deze stuurgroep organiseert thans inventariserende gesprekken met alle betrokken publieke en private partners. Dit moet in dit najaar leiden tot een plan voor concrete activiteiten (actiepunt 7.6).

In de eerste helft van 2000 is onderzoek gedaan naar de verschillende aspecten van straatroof en naar mogelijke preventieve en repressieve oplossingen. Dit heeft geresulteerd in een notitie ten behoeve van de betrokken coördinatoren bij de regionale politiekorpsen. In september a.s. zal een expertmeeting met de betrokken partijen worden georganiseerd (actiepunt 7.7).

7. Voertuigcriminaliteit

In het IVP worden verschillende preventieve en repressieve maatregelen aangekondigd om de diefstal van voertuigen vanuit diverse invalshoeken aan te pakken. Zo voert de Dienst Wegverkeer, in samenwerking met de politie, sinds enkele maanden een scherpere controle uit op de herkomst van parallel geïmporteerde voertuigen (actiepunt 8.9). In de politieregio Limburg-Zuid vindt thans een pilot plaats, waarbij stadswachten de beschikking krijgen over apparatuur met daarin gegevens over gestolen voertuigen (actiepunt 8.4).

Om ervoor te zorgen dat meer voertuigen worden voorzien van technopreventieve voorzieningen, zoals startonderbrekers, voert de Stichting Aanpak Voertuig-criminaliteit van het Nationaal Platform Criminaliteitsbeheersing op dit moment overleg met verzekeraars en het ministerie van Verkeer en Waterstaat (actiepunt 8.1). Op dit punt start per 1 september a.s. een publiekscampagne.

Ondanks de inspanning van alle samenwerkende partners is diefstal van gestolen voertuigen over de periode januari tot mei 2000 ten opzichte van dezelfde periode in 1999 gestegen. Daar staat tegenover dat het percentage van teruggevonden voertuigen in deze periode ook is gestegen. Toch is er reden voor enige zorg, mede omdat nader onderzoek uitwijst dat er zowel een stijging is van professionele diefstal van nieuwe voertuigen als van een toename van joyriding.

De samenwerkende partners hebben toegezegd de inspanningen, gericht op het ombuigen van de deze trend, te intensiveren.

Het kabinet zal in de eerste helft van 2001 uw Kamer hierover nog nader informeren.

8. Veilige leefomgeving

Mede naar aanleiding van het bestuurlijk overleg op 6 december 1999 tussen het kabinet en de maatschappelijke partners, vindt ambtelijk overleg plaats met het VNO-NCW, het Verbond van Verzekeraars, MKB-Nederland en de VNG. Dit heeft er inmiddels in geresulteerd dat het Informatiepunt Lokale Veiligheid (ILV) een workshop organiseert (september 2000) over «participerend veiligheidsbeleid». Daarnaast wordt samen met een aantal partners de mogelijkheid bezien om een handreiking te vervaardigen over het versterken van de samenwerking op lokaal niveau (actiepunt 1.2 in relatie tot 9.1).

Op 22 mei jl. hebben de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, de woningbouwcorporaties, de verzekeraars, het bedrijfsleven, de politie, het Openbaar Ministerie en de VNG een visiedocument vastgesteld, waarin intenties zijn geformuleerd voor de toekomstige samenwerking ten aanzien van het Politie Keurmerk Veilig Wonen (actiepunten 9.3 en 9.4).

Tijdens dezelfde gelegenheid hebben de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de korpschefs van de politieregio's bovendien een convenant ondertekend, waarbij de invoering van dit keurmerk in alle regio's wordt gestimuleerd.

Ten behoeve van een effectieve aanpak van fietsdiefstal wordt in samenwerking met verschillende partijen zoals de Fietsersbond, ANWB, brancheorganisaties, verzekeraars, politie, en openbaar ministerie een projectplan opgesteld. Het projectplan zal in het najaar van 2000 worden vastgesteld, waarna de uitvoering van het project van start gaat (actiepunt 9.6).

Het instrument «veiligheidseffectrapportage» (VER) wordt verfijnd naar aanleiding van de ervaringen uit de praktijk (actiepunt 9.11). Nieuw aan het instrument is een bestuurlijk element: de opdrachtgever voor het uitvoeren van een VER is het lokale bestuur, waaraan ook de uitkomsten van de VER zullen worden gerapporteerd. In het kader van het flankerend beleid terzake vinden in augustus en september 2000 vier regionale bijeenkomsten plaats met gemeenten en andere betrokkenen, waarbij de VER nader wordt toegelicht. Tevens wordt met 15 gemeenten afgesproken dat zij bij het uitvoeren van de VER procesmatig zullen worden ondersteund. Daarnaast wordt gewerkt aan het opleiden van (toekomstige) gebruikers van de VER. In de Memorie van Toelichting bij de begroting van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (TK 1997–1998, 25 600 VII) is aangegeven dat het streven erop is gericht dat in 2003 een kwart van de gemeenten een VER heeft uitgevoerd. Naar verwachting zal dit worden gerealiseerd.

Het kabinetsstandpunt over de inrichting van onafhankelijk ongevallenonderzoek (actiepunt 9.12) is op 21 juni 2000 naar uw Kamer gezonden (TK II, 1999–2000, 26 800 VII, nr. 44). Hierin wordt toegezegd dat naast de reeds opgerichte Raad voor de Transportveiligheid en de nog op te richten Ongevallenraad Defensie, een Commissie voor Rampen en Calamiteiten zal worden opgericht. Deze commissie krijgt als taak het onafhankelijk en diepgaand onderzoeken van ongevallen die buiten het werkterrein voor genoemde raden vallen. De commissie zal tevens worden belast met het onderzoeken van de rampenbestrijding en met de nazorgfase, alsmede met het coördineren van het diepgaand onderzoek naar ongevallen waarbij meerdere raden zijn betrokken.

9. Verkeersveiligheid

Eind 1999 bent u door de minister van Verkeer en Waterstaat per brief (TK 1999–2000, 26 604, nr. 3) op de hoogte gebracht van haar voornemen het maximaal toegestane alcoholpromillage voor beginnende bestuurders vast te stellen op 0,2 promille (actiepunt 10.1). Thans wordt bezien wat de effecten hiervan zijn voor de handhaving en de verkeersveiligheid.

Een interdepartementale werkgroep werkt thans aan de invulling van een voorlopig rijbewijs voor beginnende bestuurders (actiepunt 10.2).

Zodra de invulling van het voorlopig rijbewijs concreet vorm heeft gekregen zal het kabinet de Tweede Kamer hierover inlichten.

Het vervolg

Het IVP richt zich op het veiliger en leefbaarder maken van de wijk en de straat, dus op het lokale niveau. Daar ondervinden burgers, instanties en bedrijven de directe hinder van onveiligheid. De uitvoering van het IVP bevindt zich thans echter nog in de fase waarin vooral op landelijk niveau afspraken zijn gemaakt. Daarom is het voor de komende periode van belang dat deze afspraken op het lokale niveau hun vertaalslag krijgen.

Uit onder meer de in 2002 te publiceren Integrale Veiligheidsrapportage zal blijken in hoeverre deze vertaalslag succesvol is geweest.

Voor het lokale veiligheidsbeleid is de gemeente verantwoordelijk. Dat betekent dat zij samen met de lokale publieke en private partners het veiligheidsbeleid ontwikkelt en tot uitvoering brengt. In het kader van de Integrale Veiligheidsrapportage 2000 (nummer EVIP2000/U78.875 d.d. 11 juli 2000) is door het SGBO onderzoek verricht naar de ontwikkeling van het lokale veiligheidsbeleid. De uitkomsten van dit onderzoek geven aan dat het vooral de kleinere gemeenten moeite kost om beleidsplannen om te zetten in concrete uitvoering.

Om die reden heeft het kabinet uitgesproken de gemeenten te ondersteunen bij de ontwikkeling van hun regierol. In dit verband is reeds aan het Informatiepunt Lokale Veiligheid een extra impuls gegeven. Dit informatiepunt, een samenwerkingsverband tussen de ministeries van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Justitie en de VNG, ondersteunt gemeenten, politie en het Openbaar Ministerie bij het ontwikkelen en uitvoeren van het lokale veiligheidsbeleid.

Ook is in bovengenoemde brief aangekondigd dat aan de Raad voor het Openbaar Bestuur zal worden gevraagd een advies uit te brengen over de vraag of de bestaande instrumenten goed zijn benut, dan wel nieuwe instrumenten zouden moeten worden ingezet om, ten behoeve van de implementatie van het IVP, met de verschillende partners meer bindende afspraken te kunnen maken. Hiermee beoogt het kabinet te voorkomen dat het IVP blijft steken in afspraken op landelijk niveau.

Het bovenstaande betekent overigens geenszins dat het bestuurlijk overleg met de mede-overheden, maatschappelijke partners en het bedrijfsleven, waaronder het Verbond van Verzekeraars, Koninklijke Horeca Nederland, VNO-NCW, Aedes, GGZ Nederland, kan worden veronachtzaamd. Thans vindt de voorbereiding plaats voor een overleg, dat in dit najaar zal plaatsvinden. Het is mijn bedoeling dit overleg vooral te wijden aan het maken van afspraken over het verdere verloop van het IVP in bovenstaande zin. De partners zullen daartoe worden uitgenodigd bij te dragen aan de voorbereiding van dit overleg.

Het vervolg van het IVP zal in het teken staan van het realiseren van een duurzame samenwerking gericht op het verbeteren van de veiligheid op lokaal niveau.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

K. G. de Vries


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij de afdeling Parlementaire Documentatie.

Naar boven