26 591
Cultuurbeleid 2001–2004

nr. 17
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 9 mei 2000

De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen1 heeft op 12 april 2000 overleg gevoerd met staatssecretaris Van der Ploeg van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen over:

– de adviesaanvraag aan de Raad voor cultuur inzake de Cultuurnota 2001–2004 (26 591);

– de brieven van de staatssecretaris ter beantwoording van vragen betreffende het financieel kader van de Cultuurnota (OCW-99-10), het afschrift van een erratum in de adviesaanvraag (OCW-00-116) en het afschrift van de adviesaanvraag aan de Raad van cultuur over fondsen (OCW-00-256).

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand beknopt verslag uit.

Vragen en opmerkingen uit de commissie

Mevrouw Belinfante (PvdA) was tevreden over de haars inziens goede mix in de adviesaanvrage tussen de doelstellingen die de staatssecretaris zich had gesteld en waarvan de PvdA een groot voorstander is en de wensen in de Kamer geuit over artistieke autonomie. Het advies bevindt zich overigens al in vergevorderd stadium. Terecht zijn de meer maatschappelijk gerichte doelen opgenomen. Immers, het jongste rapport van het Sociaal en cultureel planbureau leert dat aandacht voor jeugd, jongeren en culturele diversiteit noodzakelijk is en blijft om het cultuurveld op de gewenste manier te laten voortbestaan.

Mevrouw Belinfante vond het onjuist dat de staatssecretaris de vermindering van activiteiten van culturele instellingen als gevolg van de invoering van enkele wetten inzake arbeidsvoorwaarden toeschrijft aan een onvoldoende anticiperen van de sector op de BTW-verlaging. Immers, sommige gemeenten hebben het daardoor vrijkomende geld gewoon voor andere doeleinden gebruikt. Wanneer wordt de BTW-operatie geëvalueerd?

Dit probleem is overigens geen onderwerp van de adviesaanvrage, evenmin als de stelselwijziging rijkshuisvesting. Het zou erg ver gaan wanneer de instellingen voor extra kosten binnen dit traject komen te staan, terwijl het kader ongewijzigd is.

Mevrouw Belinfante maakte zich zorgen naar aanleiding van de stelling van de staatssecretaris dat bij nieuwe aanvragers de verhouding subsidie-bezoeker gunstiger is dan bij oude aanvragers. De sector jeugdtheater in Nederland is beroemd. Mede door subsidiëring van het vertalen van jeugdtheaterstukken vindt er veel export in deze sector plaats. Wel wordt er soms heel weinig verdiend. Kan er bij de advisering of later worden bezien of bij nieuwe aanvragers in de onderdelen van het veld die een belangrijke export leveren, de arbeidsvoorwaarden wel aanvaardbaar zijn? Immers, in de WIK wordt ervan uitgegaan dat een kunstenaar moet komen tot een renderende beroepspraktijk, maar dat is niet mogelijk als de verdiensten onder het bijstandsniveau liggen. De staatssecretaris noemt het vaststellen van de salarissen en het personeelsbeleid de verantwoordelijkheid van de directie en het bestuur van een instelling, maar hoe moet dat met kleine instellingen die geen CAO kennen, zo vroeg mevrouw Belinfante.

Voor het inkomen van vele beeldende kunstenaars zijn de fondsen essentieel, maar dat past niet in het streven naar een renderende beroepspraktijk. Velen zullen niet in staat zijn om in iedere levensfase tot een renderende beroepspraktijk te komen. Moet niet worden gezocht naar een oplossing van dat probleem?

Hoe denkt de staatssecretaris het financieel kader van de adviesaanvrage en een aantal daarbij genoemde elementen zodanig aan te pakken dat dit niet leidt tot minder geld en minder activiteiten?

Onder het motto «beter met, dan om verlegen» vroeg mevrouw Belinfante op welke manier de noodzakelijke integrale afweging moet worden uitgevoerd in het geval dat er ineens extra geld beschikbaar zou komen.

Zijn de gelden van het decentrale gedeelte en mogelijk ook die van het centrale gedeelte, van het actieplan cultuurbereik echt alleen voor nieuwe initiatieven van nieuwe instellingen of kunnen ook bestaande instellingen projecten in dat kader initiëren? Hoe zal de relatie zijn tussen het actieplan en de gebruikelijke cultuurconvenanten met de grote steden?

De heer Nicolaï (VVD) deelde mee dat de schriftelijke beantwoording voor een groot deel de zorg van zijn fractie heeft weggenomen over de ruimte voor kwaliteit oftewel cultuur als doel op zich en niet als middel voor maatschappelijke veranderingen. Zijns inziens is het evenwel in strijd met het regeerakkoord dat, zoals hij uit de woorden van de staatssecretaris afleidde, de 60 mln. van het regeerakkoord in totaliteit valt buiten de integrale beoordeling die de Raad voor cultuur conform de afspraak uitvoert. In het regeerakkoord wordt juist het bevorderen van de kwaliteit van de bestaande instellingen als eerste doel genoemd van dat bedrag, naast enkele andere doelen. De heer Nicolaï was dan ook van oordeel dat de adviesaanvrage moet worden aangepast als het gaat om het beschikbaar krijgen van extra geld. Het zou zonde zijn als het niet kon worden gebruikt om te matchen, aangezien het via matchen weer geld oplevert van andere overheden en andere ministeries. Op pagina 8 van de adviesaanvrage staat dat alleen nieuwe aanvragers die geheel binnen het kader van het actieplan cultuurbereik vallen voor financiering in aanmerking zouden kunnen komen. Dat kán volgens de heer Nicolaï niet. Hij suggereerde de staatssecretaris daarom de Raad voor cultuur te vragen twee varianten in zijn advies op te nemen, een variant waarbij de 60 mln. wordt betrokken bij de integrale beoordeling en een variant, waarbij dat gebeurt met de helft van dat extra beschikbare budget. De heer Nicolaï ging er daarbij van uit dat er intussen 30 mln. à 40 mln. van elders beschikbaar is voor deze sector.

Hij wees erop dat de staatssecretaris ook uitgaat van het huidige subsidieniveau per instelling, terwijl er veel meer geld beschikbaar is. De heer Nicolaï hechtte aan het tegengaan van versnippering en aan selectiviteit, wat kan betekenen dat niet méér instellingen subsidie krijgen, maar dat er meer geld per gesubsidieerde instelling beschikbaar komt, waardoor die instellingen minder problemen hebben met WULBZ, PEMBA en het internationale salarisniveau.

In het kader van ruimte voor kwaliteit stelde hij dat vernieuwing geen doel op zich mag zijn, maar een middel moet zijn om tot nieuwe kwaliteit te komen. Daarin past niet dat, zoals in de adviesaanvrage staat, een reeds gesubsidieerde instelling met een zwaardere «bewijslast» voor het verkrijgen van subsidie moet komen dan een nieuwkomer. Hij sprak de vrees uit dat de staatssecretaris een ander idee heeft van de systematiek van de Cultuurnota dan de VVD-fractie, die van mening is dat een instelling zich in principe moet bewijzen alvorens voor structurele rijkssubsidie in aanmerking te kunnen komen. Gezelschappen, initiatieven en instellingen kunnen immers ook lokaal, provinciaal en via de fondsen worden gesubsidieerd. De heer Nicolaï vreesde dat bij het uitsluitend volgen van de lijn van de staatssecretaris, meer op basis van papier dan op basis van de praktijk zal worden geoordeeld. Hij was voorts bevreesd dat de staatssecretaris vernieuwing vooral ziet als toeneming van het aantal nieuwe gezelschappen en er onvoldoende van doordrongen is hoezeer vernieuwing binnen bestaande grotere instellingen plaatsvindt en moet plaatsvinden. Desgevraagd zei de heer Nicolaï het niet aanvaardbaar te vinden dat de Raad voor cultuur bij de verdeling over alle subsidieaanvragen moet uitgaan van het oude budget en daarbij niet een groot deel van de extra 60 mln. mag betrekken. Hij vroeg voorts of het niet verstandig is om het geld van de 2%-stimuleringsmaatregel, waarvoor weinig aanvragen zijn gedaan, alsnog gewoon ter beschikking te stellen.

Wordt gecontroleerd of de bestuurlijke afspraken over het matchen in de praktijk ook leiden tot het genereren van extra geld? Hoe wordt ervoor gezorgd dat dit bestuurlijke traject niet helemaal buiten de beoordeling door de Raad voor cultuur valt?

De heer Nicolaï was er niet op voorhand van overtuigd dat een substantiële beperking mogelijk is met betrekking tot de zogenaamde infrastructurele instellingen (bemiddelende instellingen en dergelijke). Wel noemde hij het een interessante gedachte om te proberen de financiering iets meer te organiseren via de afnemers, al vroeg hij zich af hoe dat moet gebeuren. Deelt de staatssecretaris de mening dat dit een reden temeer is om ervoor te zorgen dat er gemiddeld meer geld per instelling beschikbaar komt? Dat betekent dat als er nieuwe instellingen bij komen bestaande instellingen daarvoor plaats moeten maken.

Concluderend verzocht de heer Nicolaï de staatssecretaris de adviesaanvrage aan te passen op de door hem aangesneden punten, omdat het zijns inziens niet zo kan zijn dat als er zoveel extra geld voor cultuur beschikbaar komt instellingen met onmiskenbare kwaliteiten er niet op vooruitgaan.

Mevrouw Visser-van Doorn (CDA) was op zich blij met de subsidieverzoeken van nieuwe culturele instellingen, omdat hieruit een tendens tot vernieuwing blijkt, maar zij was net als de staatssecretaris en de Raad voor cultuur bezorgd over het beschikbare budget. Volgens de CDA-fractie is met name van belang dat er duidelijkheid is gegeven over de afweging tussen de aanvragen van nieuwe instellingen en van thans gesubsidieerde instellingen. Voor beide zullen dezelfde kwaliteitsmaatstaven gelden. Mede in verband met uitspraken van de staatssecretaris en de door hem ten dele gehonoreerde wensen en bezwaren vanuit de Kamer, zei mevrouw Visser met vertrouwen het oordeel over te laten aan de Raad voor cultuur. De Tweede Kamer heeft destijds bewust de inhoudelijke afweging van de aanvragen gedelegeerd aan de Raad voor cultuur om haar ver van de politiek te houden. Er dient voor gewaakt te worden dat, zoals in het verleden wel gebeurde, Kamerleden van hun incidentele voorkeuren blijk geven.

De Raad voor cultuur is voor een niet geringe opgave gesteld doordat er 734 aanvragen zijn ingediend, waarvan er 450 afkomstig zijn van nieuwe aanvragers. De raad dient een balans te vinden tussen stabiliteit en vernieuwing en dient tevens rekening te houden met de vele prioriteiten van de staatssecretaris. Mevrouw Visser betoogde dat de raad nadrukkelijk moet bezien of aanvragers in het kader van de vorige Cultuurnota hun ambities hebben waargemaakt.

Gegeven de stelling van de staatssecretaris dat er extra argumenten nodig zijn om instellingen die geen direct cultuurproducerende taken hebben op hetzelfde niveau te blijven subsidiëren, vroeg zij of er een onderzoek wordt ingesteld naar de effectiviteit van deze instellingen alvorens tot vermindering van subsidie wordt overgegaan.

Mevrouw Visser achtte het een slechte zaak om het actieplan cultuurbereik met 30 mln. te korten, omdat dit een aderlating zou kunnen betekenen voor de programma's Cultuur en School en het decentrale actieplan met extra activiteiten voor amateurs en de regio, voor het CDA belangrijke speerpunten. Dat zou ook leiden tot veel minder matchinggelden van provincies en gemeenten. Via de instellingen zal de Raad voor cultuur oordelen over een deel van het cultuurbereikgeld, zodat niet behoeft te worden gevreesd dat de staatssecretaris zich teveel uitleeft op zijn stokpaardjes. Zij zag er geen groot gevaar in dat de aanvragen in het kader van het cultuurbereik waarover rechtstreeks afspraken met overheidslichamen zullen worden gemaakt, niet door de Raad voor cultuur kunnen worden bezien in het brede cultuurperspectief.

Mevrouw Visser stelde voor, het advies van de Raad voor cultuur af te wachten en over eventueel noodzakelijke extra middelen te spreken bij de behandeling van de voorjaarsnota. Zij zag met nog meer belangstelling dan voorheen het advies tegemoet en was benieuwd in welke mate de staatssecretaris dit zal opvolgen.

De heer Dittrich (D66) memoreerde dat de Raad voor cultuur heeft gemeld voor bijna 1 mld. aanvragen te hebben ontvangen, waarvan er vele van kwalitatief hoog niveau zijn. Er kan echter slechts voor honderden miljoenen minder subsidie worden toegekend. Welk beleid gaat de staatssecretaris voeren ten aanzien van de instellingen die geen subsidie toegekend hebben gekregen, niet bij gebrek aan niveau, maar bij gebrek aan geld? Immers, veel jonge instellingen zijn door het enthousiasme van de staatssecretaris aangestoken, hebben toekomstplannen gemaakt en een subsidieaanvrage ingediend. Het vanwege gebrek aan geld afwijzen van subsidieaanvragen zou in dat deel van de cultuurwereld tot een malaise kunnen leiden. Worden er informatiebijeenkomsten georganiseerd om helder tot uitdrukking te brengen waarom sommige goede aanvragen wel en andere niet voor subsidie in aanmerking zijn gekomen? Informatie kan een deel van de teleurstelling wegnemen.

Heeft de staatssecretaris extra geld geclaimd uit de financiële meevallers en zo ja, wat is daarbij dan zijn inzet geweest?

De heer Dittrich stelde wederom de transparantie van de beoordeling aan de orde. Verwijzend naar eerdere toezeggingen van de staatssecretaris naar aanleiding van mondelinge en schriftelijke vragen zijnerzijds vroeg de heer Dittrich of de staatssecretaris tevens nadat de Raad voor cultuur advies heeft uitgebracht, aan de Kamer wil mededelen of de beoordelingsprocedure volgens hem correct is verlopen.

Onder verwijzing naar andere beroepsgroepen waarvan de leden elkaar ook intern beoordelen, werd bij interruptie gesteld dat het onvermijdelijk is om de kwaliteit van de culturele instellingen te laten beoordelen door leden van deze beroepsgroep. De heer Dittrich beaamde dat gegeven het kleine aantal deskundigen waaruit kan worden geput, noodzakelijkerwijs mensen die heel erg met de culturele wereld verbonden zijn, elkaar beoordelen. Zijns inziens bergt dit het gevaar in zich dat andere dan puur kwalitatieve elementen gaan meespelen in het beoordelen van aanvragen van anderen en dat bij bezwaren tegen het afwijzen van subsidieaanvragen door de afgewezenen zal worden nagaan wie geoordeeld hebben en of de instellingen waarbij die mensen betrokken zijn (geweest) wél subsidie hebben gekregen. Dan komt de staatssecretaris in een lastig parket. Vandaar dat de heer Dittrich erop heeft aangedrongen het systeem zo transparant mogelijk te maken. Desgevraagd zei hij niet het hele, overigens zeer kwetsbare systeem ter discussie te stellen en niet in staat te zijn de contouren van een ander systeem te schetsen, maar wel van mening te zijn dat het in zijn controlerende functie als Kamerlid past om te waarschuwen voor de mogelijke schijn van belangenverstrengeling of onzorgvuldige beoordeling. De heer Dittrich stelde vervolgens in reactie op een interruptie dat hij niet wilde suggereren dat mensen niet integer zijn, maar dat hij wel van oordeel was dat een professionele benadering noodzakelijk is. Hij wees erop dat bijvoorbeeld in de vaste commissie voor Justitie zeer zorgvuldig wordt gelet op mogelijke schijn van belangenverstrengeling. Bij interruptie werd deze vergelijking als onterecht gekwalificeerd en werd de heer Dittrich gevraagd duidelijk te maken dat hij de integriteit niet in twijfel trekt. De heer Dittrich betoogde dat als hij de integriteit van de leden van de Raad voor cultuur in twijfel had getrokken, hij heel andere Kamervragen zou hebben gesteld.

Hij vond het jammer en opvallend dat er zo weinig animo is gebleken voor de 2%-stimuleringsregeling. Is dat een gevolg van desinteresse van het veld of van onbekendheid bij het veld? Gaat de staatssecretaris door met het promoten van deze regeling of is het einde daarvan in zicht?

Op vragen van D66 heeft de staatssecretaris geantwoord dat bij de beoordeling de kwaliteit absoluut vooropstaat en dat vervolgens ook andere criteria worden gehanteerd. Op 4 november heeft de staatssecretaris in het algemeen overleg toegezegd dat de nieuwe gelden niet uitsluitend zullen worden aangewend voor plannen die passen binnen het actieplan, maar dat er ook ruimte zal zijn voor nieuwe cultuuruitingen die puur vanuit artistieke en autonome overwegingen totstandkomen. De heer Dittrich had uit de woorden van de staatssecretaris opgemaakt dat de subsidie niet zou worden toegekend uit commerciële overwegingen om een groot publiek te behagen. De heer Dittrich wees op de tegenspraak tussen wat de staatssecretaris in het algemeen overleg van 4 november heeft gezegd (nieuwe gelden ook voor nieuwe cultuuruitingen die niet passen in het actieplan) en de formulering in de adviesaanvrage die inhoudt dat alleen plannen van nieuwe groepen die volledig in het teken staan van het actieplan cultuurbereik in aanmerking komen voor die extra gelden. De heer Dittrich vroeg daarom of de extra 60 mln. van het regeerakkoord volledig zijn opgenomen in de 131 mln. van het beoordelingskader van het actieplan cultuurbereik, en welke criteria daarbij worden gehanteerd. Zijns inziens is het heel belangrijk dat het criterium kwaliteit in het kader van die 60 mln. geldt. Voorzover hij de vragen van de heer Nicolaï op dit stuk begreep, sloot hij zich erbij aan.

De heer Dittrich onderschreef de vraag van de cultuursector of er geen onderzoek moet worden gedaan naar de achterstand die is ontstaan als gevolg van de diverse kortingen en nieuwe regelingen.

Uit brieven van bijvoorbeeld de VNG had de heer Dittrich begrepen dat een totaalvisie op cultuur in Nederland wordt gemist op het stuk van de bestuurlijke afspraken die bijvoorbeeld per gemeente worden gemaakt. Het leek hem belangrijk dat de staatssecretaris dergelijke afspraken voorlegt aan de Raad voor cultuur en dat die afspraken, indien de raad er kritiek op heeft, worden aangepast. Hij vroeg tot slot of de staatssecretaris daartoe bereid is.

Antwoord van de regering

De staatssecretaris betoogde dat tussen de cultuur en de politiek de Raad voor cultuur staat, die actief bezig is met het opstellen van het advies dat in mei zal worden uitgebracht. De Raad voor cultuur heeft overigens de mogelijkheid en de kracht om ook ongevraagd te adviseren. De raad is ook in het Cultuurnota-advies volstrekt autonoom. Tevens is de raad partner in het cultuurpolitieke debat. Het maken van een beslissingsrijpe selectie uit de bijna 750 aanvragen voor Cultuurnotasubsidie is een zware en ondankbare taak. Er moet zoveel mogelijk informatie, ook over cultuurbereik en amateurkunsten en over arbeidsvoorwaarden, op tafel komen in het kader van de advisering, zodat de staatssecretaris een goede integrale afweging kan maken op grond van het advies van de Raad voor cultuur, en de leden van de Kamer een amendement op zijn voorstel kunnen maken indien zij dat op grond van hun eigen cultuurpolitieke standpunten nodig achten. Niet alleen de raad, maar ook de staatssecretaris en de Kamer moeten een beargumenteerde, zo objectief mogelijke keuze kunnen maken.

De Cultuurnotaprocedure veroorzaakt elke vier jaar een flinke opleving van het cultuurdebat in Nederland. De beslissingen zijn het resultaat van zorgvuldige advisering en zorgvuldige besluitvorming, met veel ruimte voor het uitwisselen van opvattingen, opinies en visies. Er is daardoor volop gelegenheid voor het bijstellen van eerder ingenomen standpunten. De staatssecretaris heeft in deze procedure het voortouw genomen, waarbij de nota Cultuur als confrontatie een rol heeft gespeeld en nog speelt.

De relatie tussen kunst en overheid zit vol principiële dilemma's en soms onoverbrugbare tegenstellingen. Er is altijd schaarste aan geld. Dat er moet worden gekozen, draagt bij aan de kwaliteit.

De nota Cultuur als confrontatie is met alle al dan niet overgenomen kanttekeningen die er in discussies bij zijn gemaakt, een vertaling van wat er in het regeerakkoord staat. Gevraagd is of de aandacht die in de nota Cultuur als confrontatie wordt gevraagd voor het bereik van de cultuur te rijmen is met de ruimte die in de motie-Dittrich c.s. (26 591, nr. 6) wordt geclaimd voor cultuuruitingen die vanuit autonome artistieke ontwikkelingen voortvloeien. Ook is gevraagd of de staatssecretaris niet in strijd handelt met het regeerakkoord door de extra 60 mln. voor heel andere doelen in te zetten dan daarin is afgesproken. De staatssecretaris beantwoordde deze vragen niet bevestigend. De nota Cultuur als confrontatie stond geheel in het teken van afspraken van het regeerakkoord, zij het dat de financiële vertaling nog niet was afgerond. In stuk 26 591, nr. 5 is een overzicht gegeven van de ook thans nog actuele stand van zaken.

Het financiële raamwerk bestaat uit verschillende onderdelen, de boxen. De box vanaf 2001 is bestemd voor subsidies aan meerjarig gesubsidieerde instellingen en bevat evenveel als het budget dat nu aan de instellingen wordt besteed. Deze box van advies mag niet kleiner worden, maar kan wel groter worden. De staatssecretaris gaf een opsomming van in het regeerakkoord genoemde bestedingsopties. Vele van de in stuk nr. 5 genoemde activiteiten voor de 131 mln., waarvoor hij de dekking ten dele nog moet regelen, komen overeen met prioriteiten uit het regeerakkoord. Die activiteiten zullen overigens ook betrokken worden bij de integrale beoordeling en kunnen dus in principe ook worden geschrapt. Voor 20 à 25 mln. van de 131 mln. is nog geen besteding ingevuld. Dat deel van het budget staat open voor goede aanvragen die passen binnen het kader van de prioriteiten van de nota Cultuur als confrontatie. De staatssecretaris sloot niet uit dat dit bij de integrale afweging alsnog geclausuleerd of ongeclausuleerd naar bestaande instellingen gaat. Hij was voornemens signalen in die geest, zoals van de heer Nicolaï en van de heer Dittrich, te betrekken bij zijn integrale afweging.

Uit het overzicht blijkt dat meer dan 60 mln. direct bij bestaande culturele instellingen terecht zal komen, terwijl daar nog geld bij kan komen uit de ruimte van 20 mln. à 25 mln.. Er komt ook nog veel geld indirect bij instellingen terecht. De staatssecretaris zette uiteen dat er sprake is van een door andere overheden gefinancierde indirecte stimulans van culturele organisaties tot een bedrag van ruim 70 mln.. In het regeerakkoord gaat het in de eerste plaats om de urgentie van een extra impuls voor de kwaliteit van het Nederlandse culturele leven. Daar hoort ook bij de bevordering van de kwaliteit van bestaande instellingen. Met een vrij grote mate van zekerheid kon de staatssecretaris zeggen dat een groot deel van die 60 mln. daarvoor zal worden aangewend, wat verband houdt met door hem bereikte vliegwieleffecten.

Het heeft serieus onderhandelen zijnerzijds gekost om, conform de wens van de Kamer, in de afspraken met VNG en IPO over het actieplan cultuurbereik ook opgenomen te krijgen dat gevestigde culturele instellingen in dit geld zullen delen. Het gaat om de synergie tussen de nieuwe generatie cultuurmakers en de beste bestaande instellingen in de betrokken gemeente of provincie. Pilots in onder andere Groningen tonen het ontstaan van interessante synergieën tussen nieuwe kunstenaars en bestaande gezelschappen uit de huidige Cultuurnota die de nieuwe kunstenaars bij wijze van spreken coachen. Deze pilots geven de indruk dat uitvoering wordt gegeven aan het streven om het populaire beter te maken en het beste culturele aanbod als het ware meer in de haarvaten van de samenleving te krijgen.

In de bestuurlijke afspraken van VNG en IPO staat uitdrukkelijk ook dat er een kwaliteitscultuurimpuls moet worden gegeven en dat de verdeling moet geschieden door een onafhankelijke commissie van culturele experts. Met name de voorzitter dient afkomstig te zijn uit het culturele veld en een reputatie te verliezen te hebben. De gemeenten en provincies moeten matchen met nieuw geld, wat betekent dat er geen bestaande activiteiten bij ondergebracht kunnen worden. In de pilotgemeenten blijken, ook door bestaande instellingen, allerlei onvermoede mogelijkheden te worden gezien, die het cultuurbereik vergroten. Desgevraagd zei de staatssecretaris dat het hem niet bekend was dat er vanuit de culturele sector wordt geklaagd dat men niet betrokken is geweest bij het maken van de afspraken met VNG en IPO.

Alle projecten in de provincies en de steden zullen na twee jaar door de Raad voor cultuur worden geëvalueerd. Aan de hand van het raadsadvies zal worden bekeken of verbetering of intensivering nodig is of juist niet. In dunbevolkte provincies is de invulling een geheel andere dan in een grote stad.

De staatssecretaris betreurde het dat de term «actieplan» tot verwarring aanleiding heeft gegeven. Men zou uit de adviesaanvrage kunnen lezen dat de instellingen die worden voorgedragen voor financiering uit dat budget van ongeveer 131 mln., nieuw moeten zijn en volledig in het teken moeten staan van de prioriteiten van de staatssecretaris. Dat is niet het geval, zoals ook uit het lijstje in stuk nr. 5 blijkt. Het ware wellicht beter om te spreken over prioriteiten in het kader van Cultuur als confrontatie en om de benaming actieplan te reserveren voor de stedelijke en provinciale plannen. Met de Raad voor cultuur zijn al afspraken gemaakt over verduidelijking van de terminologie. De 131 mln. is bedoeld voor prioriteiten waaraan de staatssecretaris extra aandacht wil geven. Tijdens de bespreking van de uitgangspuntenbrief bleek de Kamer het op een aantal punten met hem eens te zijn. Het gaat om doorstroming en doorgroei. Inderdaad kan vernieuwing ook binnen bestaande gezelschappen plaatsvinden, bijvoorbeeld door het aantrekken van een nieuwe artistiek leider. De staatssecretaris stelde nooit te hebben gezegd dat de Raad voor cultuur de gelden moet verdunnen, maar wel te hebben gepleit voor duidelijke keuzes.

De raad is van oordeel dat maatschappelijke en culturele ontwikkelingen een betekenisvolle vernieuwing en verbreding noodzakelijk maken.

De staatssecretaris beaamde dat voor bestaande instellingen geen zwaardere «bewijslast» voor het verkrijgen van subsidie moet gelden, maar voegde hieraan toe dat het omgekeerde (een zwaardere «bewijslast» voor nieuwkomers) evenmin het geval mag zijn. Voor de thans gesubsidieerden zou kunnen gelden «doorgaan, tenzij» en voor nieuwkomers «niet doorlaten, tenzij», wat overigens al staat in stuk nr. 15 in het antwoord op vraag 13.

Vierjaarlijks moeten, rekening houdend met het beschikbare budget, alle opties tegen elkaar worden afgewogen om te bepalen welke initiatieven gesubsidieerd worden en welke niet. Dat is een flinke klus. De staatssecretaris kon niet zeggen om hoeveel geld hij heeft gevraagd in het kader van de voorjaarsnota. Wel kon hij zeggen dat hij op zijn eigen «bescheiden» wijze enkele zaken op cultureel gebied onder de aandacht heeft gebracht van de overige leden van het kabinet. De Raad voor cultuur heeft in zijn brief van 26 januari ook voor meer financiële ruimte gepleit dan in de adviesaanvrage wordt genoemd. Met de raad is afgesproken dat deze in het Cultuurnota-advies expliciet melding zal maken van een aparte tweedeprioriteitcategorie. Het moet instellingen volstrekt duidelijk zijn dat plaatsing in die tweede categorie niet automatisch leidt tot honorering van hun plannen. Het is aan de raad om te bepalen of er misschien zelfs een derde categorie moet worden ingevoerd, uitgaande van bijvoorbeeld de genoemde 30 mln. en 60 mln.. Die informatie van de raad kan bij de integrale afweging worden betrokken. Bovendien zou het dan in het geval dat er extra geld ter beschikking komt, mogelijk zijn te besluiten tot een verdeling op basis van een advies van de Raad voor cultuur, wat een vorige keer niet mogelijk was. Het kan al van nut zijn bij de integrale afweging, omdat het mogelijk is dat zaken die zijn genoemd in de nota Cultuur als confrontatie minder enthousiasme in het veld hebben opgeroepen dan was voorzien of reacties hebben opgeroepen van onvoldoende kwaliteit. Bovendien kan de Kamer of het kabinet besluiten uit de tweede categorie te gaan putten.

De staatssecretaris garandeerde dat hij het advies van de Raad voor cultuur zal volgen voor de eerste categorie, tenzij daarin heel nadrukkelijk wordt afgeweken van de prioriteiten en afwegingscriteria die hij in zijn nota Cultuur als confrontatie heeft neergelegd. Dat geldt niet voor de tweede categorie, die, zoals gezegd, vooral nuttig is als informatiebron en misschien iets kan (gaan) betekenen. De adviesaanvrage bevat een afgewogen en op punten bijgestelde vertaling van de uitgangspuntenbrief. In de aanvraag wordt de Raad voor cultuur alle ruimte gegeven om tot een bruikbaar advies te komen. Er zal voldoende gelegenheid zijn voor een confrontatie van de opvattingen in de Kamer met de opvattingen van de staatssecretaris.

Hij ging vervolgens in op specifieke vragen en opmerkingen en wees er inzake de stelselwijziging rijkshuisvesting op dat in de huidige bekostigingssystematiek de musea jaarlijks geld krijgen voor onderhoud, terwijl dat vroeger voor rekening van de RGD was. Voor incidentele kosten, zoals die van vernieuwing en verbetering, moeten de musea plannen aan de Raad voor cultuur voorleggen die deze bij zijn integrale afweging betrekt.

De staatssecretaris schilderde het waarom van de door het vorige paarse kabinet aangebrachte wijziging in de sociale wetgeving, waarvan alle instellingen en bedrijven in Nederland de gevolgen ondervinden, dus niet alleen die in de culturele sector. De danssector kan nu niet langer meeliften met de relatief lage premies in de theatersector als geheel, die een laag ziekteverzuim kent. In verband met de Arbeidstijdenwet, die slecht aansloot bij de praktijk in onder meer de theaters, is voor de podiumkunsten in een apart besluit paal en perk gesteld aan de soms exorbitante werktijden van technici in het theater. De stelselwijziging is een generieke maatregel van het kabinet waarmee effecten worden beoogd die ook buiten het domein van de cultuur liggen.

De staatssecretaris heeft in zijn adviesaanvrage de Raad voor cultuur gevraagd vooralsnog geen individuele claims van instellingen onder de noemer van de gewijzigde sociale wetgeving te honoreren. In nader overleg heeft hij met de raad afgesproken dat die zal kijken naar het prestatieniveau van een instelling bij gelijkblijvend subsidie, waarbij dan als vanzelf de consequenties van de stelselherziening zijn verdisconteerd. Generieke compensatiemaatregelen zijn in strijd met het kabinetsbeleid. Individuele maatregelen zijn alleen denkbaar op grond van specifieke op de betrokken instellingen gerichte adviezen van de raad op basis van zijn integrale afweging. Op basis van de nadere afspraak heeft de raad hiertoe de gelegenheid.

Transparantie in de besluitvorming werd door de staatssecretaris gekwalificeerd als een van de speerpunten waarmee hij zijn ambt is begonnen. Hij heeft bijvoorbeeld de Raad voor cultuur en vele fondsen gevraagd openlijk met een duidelijk functieprofiel te adverteren voor leden en goed te letten op het voorkomen van belangenverstrengeling. De staatssecretaris zei juridisch gehouden te zijn aan een toets op een zorgvuldige totstandkoming van het advies. Hij heeft met de raad afgesproken dat deze hem de lijst van bij adviezen betrokkenen zal overhandigen tezamen met het advies. Hij zal hieraan apart aandacht besteden en in de Cultuurnota een paragraaf opnemen om verantwoording af te leggen over de transparantie en daarin mogelijk suggesties doen voor de toekomst.

Het is eigen aan de gekozen procedure dat instellingen kunnen afvallen. In reactie op de vraag of er informatiebijeenkomsten komen, zei de staatssecretaris dat bij het debat tussen de Kamer en hem over zijn standpuntbepaling het gehele culturele veld aanwezig zal zijn, en met name de afvallers. Iedereen kan dus horen wat er wordt gezegd.

Nadere gedachtewisseling

Mevrouw Belinfante (PvdA) vroeg voor alle zekerheid of zij goed had begrepen dat het decentrale gedeelte van het actieplan cultuurbereik dat 25 mln. betreft vanaf heden als het actieplan cultuurbereik wordt aangeduid, en dat de overblijvende 106 mln. zijn bestemd voor prioriteiten van Cultuur als confrontatie. Dat zou het einde betekenen van veel verwarring. Het zou ook betekenen dat ervan mag worden uitgegaan dat de staatssecretaris bezig is om op basis van de integrale afweging uitvoering te geven aan de in de Kamer bepaalde prioriteiten.

Mevrouw Belinfante wees erop dat de staatssecretaris niet is ingegaan op haar verzoek om de raad te vragen of de zeer matige betaling in sommige kunstsectoren, zoals het jeugdtheater, niet te ver afwijkt van de betaling in andere sectoren.

Zij herhaalde voorts de vraag wanneer de evaluatie van het BTW-traject komt.

Mevrouw Belinfante vroeg tot slot of er sectorgewijze maatregelen mogelijk zijn in reactie op de generieke kabinetsmaatregelen in de sociale wetgeving.

De heer Nicolaï (VVD) had er met vreugde kennis van genomen dat de bestuurlijke afspraken over matching gegarandeerd extra geld zullen opleveren. Hij vond het belangrijk dat de staatssecretaris heeft gezegd dat een groot deel van de 60 mln. zal worden aangewend voor bestaande instellingen met bewezen kwaliteit. In een eerder debat is in de Kamer vastgesteld dat een bestaande instellingen niet een nu gesubsidieerde instellingen hoeft te zijn. Ook een niet-gesubsidieerde instelling kan haar kwaliteit bewezen hebben. De systematiek van de Cultuurnota is gericht op doorstroming waarbij, als het kan, de totale omvang gelijk blijft.

Hij sloot zich aan bij de vraag van mevrouw Belinfante over de actieplan (25 mln.) en de prioriteiten van Cultuur als confrontatie (106 mln.), waarmee de Kamer met één kanttekening heeft ingestemd.

De heer Nicolaï betoogde dat de afweging van de Raad voor cultuur glashelder moet zijn. Hij vond het verheugend en verrassend dat de staatssecretaris de raad heeft gevraagd om twee varianten te overwegen. De heer Nicolaï vroeg of hij goed had begrepen dat op dit moment 20 mln. à 25 mln. vrij besteedbaar is. Waarom zou dat niet in de integrale beoordeling meegenomen kunnen worden? Dat zou neerkomen op zijn 30-plusgedachte. Mocht de Kamer voor die 30-plusvariant zijn en de staatssecretaris voor de nulvariant, dan kan de raad, die wat er in de Kamer wordt gezegd wel hoort, misschien wel drie varianten voorleggen.

Mevrouw Visser-van Doorn (CDA) was het eens met het verzoek aan de raad om alternatieve mogelijkheden. Zij was er tevens opnieuw van overtuigd dat de kwaliteit gewaarborgd blijft.

Wat de voorjaarsnota betreft, wees zij op de wens van de vaste commissie om 10 mln. extra uit te trekken voor het kunstvakonderwijs en 100 mln. voor de monumentenzorg.

De heer Dittrich (D66) vroeg of het, om een malaisestemming in sommige sectoren te voorkomen, niet verstandig zou zijn om zo mogelijk nog tijdens het hele proces per sector een informatiebijeenkomst te organiseren waarop wordt uitgelegd hoe de afwijzingen zich verhouden tot wat wordt toegewezen en wat de achterliggende gronden zijn. Kan dat niet, zou dan niet na het Kamerdebat in gezamenlijke verantwoordelijkheid van Kamer en kabinet uitleg kunnen worden gegeven?

De heer Dittrich uitte tevredenheid over het antwoord inzake de transparantie van de advisering.

Hij sloot zich aan bij de vragen van mevrouw Belinfante en de heer Nicolaï over de bedragen. De Raad van cultuur weet inmiddels wel precies hoe over de toedeling van de extra gelden wordt gedacht.

De staatssecretaris stelde dat eigenlijk alle honderden miljoenen guldens prioriteiten van de regering betreffen, maar dat hij zich met name heeft ingespannen voor die zaken, waarvan hij vond dat er echt iets aan moest gebeuren en waarvan hij vreesde dat deze bij een integrale afweging in de knel zouden komen, zoals Belvedère, de cultuureducatie en de vouchers. Hij kwalificeerde de 131 mln. als de delta van Cultuur als confrontatie. Daarvan betreft 25 mln. inderdaad de gemeentelijke en provinciale actieprogramma's. In zijn optie is 20 mln. à 25 mln. van het begrote bedrag bestemd voor beleidsplannen van culturele organisaties. Dat kan nog worden ingevuld op grond van het advies van de Raad voor cultuur. De staatssecretaris zal daarbij in de eerste plaats met een positieve blik kijken naar wat past in Cultuur als confrontatie. Mochten er onvoldoende kwalitatief goede aanvragen zijn, dan zal er misschien meer ongeclausuleerd geld naar bestaande culturele instellingen gaan. Ook recentelijk gesubsidieerde initiatieven zullen in de integrale afweging betrokken worden.

De staatssecretaris beaamde dat ook een niet in het kader van de Cultuurnota gesubsidieerde instelling bewezen kwaliteit kan hebben.

In de Eerste Kamer is sterk gepleit voor scheiding tussen accommodatie en activiteiten onder het motto dat bij te grote integratie doorstroming niet goed mogelijk is. De staatssecretaris was voornemens om bij onderhandelingen over de convenanten met gemeenten en provincies te wijzen op eventueel tekortschietende accommodatie. De evaluatie van het BTW-traject wordt op dezelfde manier behandeld. Gezelschappen kunnen overigens natuurlijk uitwijken naar theaters die niet in gebreke blijven. Hij was niet van plan sectorgewijs compensatie voor de gewijzigde sociale wetgeving te geven. Wel zal hij, indien het advies van de Raad voor cultuur daartoe aanleiding geeft, naar individuele gevallen kijken.

De staatssecretaris zegde mevrouw Visser-van Doorn toe om, als daarvoor gelegenheid is, te zullen pleiten voor geld voor de monumentenzorg.

Hij wilde nadenken over de interessante gedachte of en, zo ja, hoe Kamer en kabinet vorm zouden kunnen geven aan nazorg, nadat de Cultuurnota is vastgesteld. Ter wille van de objectiviteit leek hem overleg met de aanvragers tijdens de procedure niet juist, omdat nu eenmaal nooit alle aanvragers kunnen worden bezocht en dat tot subjectieve beïnvloeding kan leiden.

De voorzitter van de commissie,

Van der Hoeven

De griffier van de commissie,

Mattijssen


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Van der Vlies (SGP), Schutte (RPF/GPV), Van de Camp (CDA), Van der Hoeven (CDA), voorzitter, De Vries (VVD), Van Zuijlen (PvdA), Rabbae (GroenLinks), Lambrechts (D66), Dittrich (D66), Cornielje (VVD), Dijksma (PvdA), Cherribi (VVD), Rehwinkel (PvdA), ondervoorzitter, Passtoors (VVD), Wijn (CDA), Ross-van Dorp (CDA), Örgü (VVD), Nicolaï (VVD), Kortram (PvdA), Halsema (GroenLinks), Eurlings (CDA), Belinfante (PvdA), Van Bommel (SP), Barth (PvdA), Hamer (PvdA).

Plv. leden: Schimmel (D66), Stellingwerf (RPF/GPV), Mosterd (CDA), Atsma (CDA), Van Baalen (VVD), De Cloe (PvdA), Harrewijn (GroenLinks), Bakker (D66), Ravestein (D66), E. Meijer (VVD), Valk (PvdA), Udo (VVD), Van der Hoek (PvdA), Blok (VVD), Verhagen (CDA), Schreijer-Pierik (CDA), Rijpstra (VVD), Brood (VVD), Middel (PvdA), Vendrik (GroenLinks), Visser-van Doorn (CDA), Gortzak (PvdA), Poppe (SP), Arib (PvdA), Spoelman (PvdA).

Naar boven