26 590
Bodemsanering gasfabrieksterreinen

nr. 3
LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 20 december 1999

De commissie voor de Rijksuitgaven1 heeft een aantal vragen aan de regering voorgelegd over het rapport Bodemsanering gasfabrieksterreinen.

De minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer heeft deze vragen beantwoord bij brief van 10 december 1999.

Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van commissie,

Van Walsem

De griffier van de commissie,

Van der Windt

1

Waarom is in 1997 de oorspronkelijke doelstelling, saneren voor het jaar 2010, verschoven naar 2022?

Naar aanleiding van de aangepaste landelijke doelstelling vervat in het NMP-3, te weten het saneren dan wel beheersen van de ernstige gevallen van bodemverontreiniging voor 2022, is deze einddatum ook van toepassing verklaard op de gasfabrieksterreinen.

2

Is de regering bereid het beoogde saneringstempo en tussendoelen te formuleren?

Ja, de regering voert sedert 1994 overleg met het IPO en de bevoegde gezagen terzake om tot een programmatische aanpak van ernstig verontreinigde gasfabrieksterreinen te komen per provincie dan wel per regio. Binnenkort wordt een landelijke intentieverklaring getekend. Daarna wordt een programma opgesteld. Als alle bevoegde gezagen een programma hebben vastgesteld, zal de regering in overleg met partners tussendoelen formuleren op basis van de in de programma's overeengekomen saneringstempi. Naar verwachting zijn eind 2001 alle programma's opgesteld.

3

Bestaat er enig inzicht in de hoogte van een eventuele stijging van de tarieven voor de consument in functie van de sanering van de gasfabrieksterreinen?

De optie van tariefsverhoging is als terugvaloptie opgenomen in het kabinetsstandpunt inzake het rapport van de Commissie Welschen. Tot nu toe is de noodzaak om deze terugvaloptie nader in bespreking te brengen, niet gebleken.

4

Er is sprake van financiering op basis van programma's waarbij de Minister voorrang wil geven aan de aanpak van voormalige gasfabrieksterreinen. Kan de Minister aangegeven of aan dit voornemen gevolg is gegeven.

Ja, ik verwijs naar de genoemde programmatische benadering. Er zijn overigens, verschillende, ook omvangrijke ernstig verontreinigde gasfabrieksterreinen, inmiddels gesaneerd.

5

Is de Minister bereid om de methode van het formuleren van tussendoelstellingen meer in de praktijk te brengen dan thans het geval of voornemen is?

Refererend aan mijn antwoord bij vraag 2 zullen in overleg met partijen tussendoelstellingen in de te sluiten convenanten worden opgenomen als ijkmomenten voor de voortgang en uitvoering van de operatie. Tussendoelstellingen zullen dus, overeenkomstig het voornemen, meer in de praktijk worden gebracht dan thans het geval is.

6

Kan de Minister aangeven waarom energiebedrijven, met uitzondering van de PNEM in Noord-Brabant, niet de bereidheid hebben vertoond om uit bedrijfsreserves of anderszins financieel bij te dragen aan de oplossing van het saneringsprobleem van de voormalige gasfabrieksterreinen?

De houding van de energiebedrijven hangt samen met de juridische betekenis van het tonen van betrokkenheid (aansprakelijkheid) van deze partijen. Overigens zijn inmiddels in Zeeland en Den Haag overeenkomsten tot stand gekomen met een financiële inbreng van de energiedistributiebedrijven.

7

Waarom is vooraf niet geïnventariseerd in welke mate energiebedrijven grondeigenaren zijn van de gasfabrieken?

Deels is dit reeds geïnventariseerd. Als produkt van het opstellen van de programma's zal een totaalbeeld ontstaan van de eigendomsverhoudingen.

8

Waarom is niet meer ingezet op de mogelijkheid van sanering van voormalige gasfabrieksterreinen door energiebedrijven in eigen beheer? Waarom wordt bijvoorbeeld niet in meer situaties het idee gevolgd van de Noordbrabantse Stichting Sanering Gasfabrieksterreinen?

In het op te stellen programma wordt uiteraard ook de mogelijkheid en de bereidheid van energiebedrijven tot sanering in eigen beheer meegenomen. Dit kan gunstig uitwerken op de verdeling tussen kostendragers in het programma. Het idee van de aanpak van de SSG is een belangrijk onderdeel van de benadering.

9

Waarom is er nog steeds geen plan van aanpak voor de sanering van gasfabrieksterreinen, hoewel dit plan reeds voor 1995 was voorzien? Wanneer kan dit plan tegemoet worden gezien.

Het plan van aanpak van gasfabrieksterreinen is mede afhankelijk van de verdeelsleutel tussen de kostendragers. Toen mijn ambtsvoorganger Alders bij brief van augustus 1994 het IPO verzocht een dusdanig plan op te stellen, werd een inventarisatie van de totale problematiek gestart. De financiële vertaling daarvan leidde tot stagnatie in de gesprekken. Mijn ambtsvoorganger mevr. De Boer heeft met haar brief van 12 maart 1997 aan de bevoegde gezagen het stagnerende onderhandelingsproces weer op gang gebracht door te verklaren dat ook rijksoverheidssteun in deze operatie mogelijk was. Die toezegging heeft het mogelijk gemaakt om opnieuw onderhandelingen aan te gaan en mogelijkheden te verkennen. Inmiddels heeft dit ertoe geleid dat in een aantal provincies plannen van aanpak aan GS zijn voorgelegd (oa. Noord-Holland, Gelderland en de noordelijke provincies). De optelsom van al de programma's leidt tot het landelijke plan van aanpak. Dit kan uiterlijk eind 2001 tegemoet worden gezien.

10

Hoe komt het dat het Ministerie van VROM geen informatie kon verstrekken over het aantal reeds gesaneerde terreinen?

In de bodemsanering gaat het om een grotendeels gedecentraliseerde operatie waarbij verantwoording achteraf plaatsvindt. Voor dit deel van de operatie is een uitsplitsing naar gasfabrieken moeilijk te maken, omdat dat geen onderdeel van de verantwoording vormt. Deze verantwoording is nl. niet op specifieke categorieën van gevallen van bodemverontreiniging gericht. Het Ministerie kan informatie verstrekken over de gasfabrieksterreinen, waar sprake was van sanering van omvangrijke gevallen (kosten hoger dan f 10 mln), zoals het Griftpark in Utrecht en Kralingen in Rotterdam.

11

Is de Minister nog steeds van oordeel dat de uiteindelijke beleidsdoelstelling (sanering van alle voormalige gasfabrieksterreinen voor 2022) kan/zal worden bereikt? Is de minister niet van mening dat zulks op basis van het huidige saneringstempo van slechts luttele hectares per jaar volkomen imaginair moet worden geacht?

De uiteindelijke beleidsdoelstelling kan worden bereikt. Daarbij is de inbreng van de beleidsvernieuwing bodemsanering (BEVER), die zich o.a. richt op het aansluiten bij marktdynamiek en een functiegerichte aanpak van saneringen van groot belang.

12

Welke maatregelen zal de regering treffen om de doelstelling afronding sanering in 2022 toch te behalen?

De regering bereidt een kabinetsstandpunt voor op het gebied van de beleidsvernieuwing bodemsanering. Essentiële onderdelen daarvan zijn het aansluiten bij marktdynamiek, het introduceren van functiegericht saneren, het inzetten van juridische en financiële instrumenten en het slagvaardig optreden van overheden. De verwachting is dat dit tot een versnelling van de operatie zal leiden.

13

Waarom is niet geprobeerd de impasse als gevolg van het verschijnsel van «botsende beleidsdoelstellingen» met meer kracht te doorbreken?

Getracht wordt de botsende doelstellingen tussen enerzijds liberalisering van de energiemarkt en een mogelijke tariefsverhoging versus de aanpak van verontreinigde gasfabrieksterreinen anderzijds te verzoenen in een programmatische, functiegerichte en marktdynamische aanpak.

14

Waarom vraagt het Ministerie bij lagere overheden geen informatie op over het aantal saneringen in eigen beheer.

Deze saneringsoperatie heeft een decentraal karakter. Eerstverantwoordelijken voor de aansturing zijn de bevoegde gezagen. Met de bevoegde gezagen zijn inmiddels afspraken gemaakt omtrent informatievoorziening in het kader van monitoring. Dat zal in de nabije toekomst een beter inzicht in de voortgang van de operatie bij de Rijksoverheid mogelijk maken.

15

Welk deel van het rapport van de Rekenkamer wordt door de regering onderschreven en welk deel niet.

In mijn antwoord op het rapport van de Rekenkamer heb ik geschetst te onderkennen dat sprake is geweest van een ontwikkeling en aanpassing van de strategie op basis van in de praktijk gebleken (on)mogelijkheden en niet zozeer van het ontbreken van een strategie. Daar verschillen Rekenkamer en ik derhalve van mening. Niettemin acht ik de signalen m.b.t. proces en doelstellingen van de Rekenkamer omtrent de realisatie van de NMP-doelstellingen, de informatie over de voortgang en het langzame tempo van de beleidsontwikkeling en o.a. als gevolg van de houding van de energiebedrijven van belang voor het vormgeven van de convenanten.

16

Waarom heeft de regering de Kamer nog niet op de hoogte gesteld van de nieuwe generieke verdeelsleutel?

De Kamer is bij brief van 7 mei 1998 inzake de beleidsvernieuwing op de hoogte gesteld van de nieuwe aanpak in het kader van de beleidsvernieuwing. In mijn brief heb ik ook aandacht gevraagd voor het lopende traject van de onderhandelingen inzake de (voormalige) gasfabrieksterreinen. De Kamer zal nader worden geïnformeerd omtrent de aanpak van de gasfabrieksterreinen na het accoord van betrokken partijen op de landelijke intentieverklaring. Het tot stand brengen hiervan zal naar verwachting spoedig plaatsvinden.

17

Zou het mogelijk zijn om gemeenten een belangrijke rol te laten spelen bij de sanering van gasfabrieksterreinen daar veel van deze terreinen in binnenstedelijk gebied liggen, en het voor gemeenten dus aantrekkelijk is dat deze terreinen zo spoedig mogelijk gesaneerd worden?

Ja, gemeenten spelen een cruciale rol in de aanpak van gasfabrieksterreinen, mede vanwege het feit dat deze in meerdere gevallen gemeentelijk eigendom dan wel erfpachtsituaties betreffen.

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J. P. Pronk


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Rosenmöller (GL), Van Zijl (PvdA), Hillen (CDA), Witteveen-Hevinga (PvdA), ondervoorzitter, Van Heemst (PvdA), Hessing (VVD), Giskes (D66), Marijnissen (SP), Crone (PvdA), Van Dijke (RPF), Bakker (D66), Van Walsem (D66), voorzitter, Th. A. M. Meijer (CDA), De Haan (CDA), Wagenaar (PvdA), Van den Akker (CDA), Van Beek (VVD), Duijkers (PvdA), Verburg (CDA), Vendrik (GL), Remak (VVD), Weekers (VVD), Kuijper (PvdA), Udo (VVD), Blok (VVD).

Plv. leden: Harrewijn (GL), Van Zuijlen (PvdA), Ross-van Dorp (CDA), Koenders (PvdA), Bos (PvdA), Voûte-Droste (VVD), Lambrechts (D66), Kant (SP), Feenstra (PvdA), Schutte (GPV), Van der Vlies (SGP), Schimmel (D66), Stroeken (CDA), Wijn (CDA), Hindriks (PvdA), Rietkerk (CDA), O. P. G. Vos (VVD), Hamer (PvdA), Reitsma (CDA), Rabbae (GL), Van Blerck-Woerdman (VVD), Geluk (VVD), Smits (PvdA), De Vries (VVD), Balemans (VVD).

Naar boven