26 587
Kinderopvang

nr. 16
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 15 juni 2001

In reactie op uw brief van 6 juni jl. kenmerk 201-077, stuur ik u hierbij mijn antwoord op het verzoek van mevrouw Van Gent (GroenLinks).

In het VPRO-radioprogramma Argos van 1 juni jl. werd een kritisch beeld geschetst van de kwaliteit van de kinderopvang en het toezicht daarop en werd met name de vraag aan de orde gesteld of het geld dat ik heb toegekend aan de gemeenten voor het toezicht op de kwaliteit van de kinderopvang al dan niet bij de GGD'en terechtkomt.

U vroeg mij op de in het radioprogramma geschetste problematiek te reageren. Graag voldoe ik aan dat verzoek. Ik ga daarbij eerst in op de kwaliteit van de kinderopvang zelf en wil u vervolgens een actueel beeld geven van de maatregelen ter versterking van het toezicht door de overheid.

De kwaliteit van de kinderopvang in Nederland is in het algemeen redelijk tot goed te noemen. Mij zijn geen onderzoeken van enige omvang bekend waar het tegendeel uit zou blijken. Ouders geven in klantenpeilingen van bijvoorbeeld bemiddelingsbureaus veelal aan tevreden te zijn over de kwaliteit van het aanbod van hun crèche (klachten zijn er met name over openingstijden e.d). Ook de controleurs van de GGD melden dat misstanden gelukkig zeldzaam zijn en als regel snel worden verholpen (in het uiterste geval door sluiting); wel worden regelmatig kleine en grotere overtredingen van de kwaliteitsregels door de GGD geconstateerd, die vervolgens worden gecorrigeerd. Dit betreft echter een klein percentage van het totale aantal punten waarop kindercentra door het toezicht worden gecontroleerd. Daarbij geldt de paradox dat naarmate de inspectie beter wordt toegerust en intensiever controleert, in eerste instantie meer tekortkomingen naar boven zullen komen. Op den duur ligt het voor de hand te verwachten dat door het verbeteren van de controle de kwaliteit nog zal toenemen.

Met steun van VWS functioneert bovendien de landelijke oudervereniging BOinK. Mede dankzij de inzet van de BOinK is sprake van een grote betrokkenheid van de ouders bij het wel en wee van de kindercentra. Ik ga er van uit dat ook die betrokkenheid bijdraagt aan de kwaliteit van de kinderopvang in Nederland.

De sector kinderopvang werkt ook zelf systematisch aan de eigen kwaliteit. Sinds twee jaar functioneert in de kinderopvang een landelijk erkend certificeringsstelsel gebaseerd op ISO-normen – in de wereld van zorg en welzijn bevindt de kinderopvang zich daarmee in de voorhoede. Een beperkt aantal instellingen is al gecertificeerd; veel instellingen voor kinderopvang zijn daar volop mee bezig.

Tegelijk is de kinderopvang al jaren een zeer dynamische sector, die voortdurend sterk groeit. Die groei mag natuurlijk niet ten koste van de kwaliteit gaan. Een reden temeer om de bestaande regels goed te handhaven en het toezicht op de kwaliteit te versterken. Vandaar dat ik het Tijdelijk besluit kwaliteitsregels kinderopvang heb verlengd tot de Wet basisvoorziening kinderopvang (Wbk) van kracht zal zijn. Dit om te voorkomen dat er een periode zou kunnen ontstaan waarin geen basiseisen worden gesteld aan de kwaliteit van de kinderopvang. Bovendien heb ik, zoals in mijn brief van 16 juni 2000 aan uw Kamer uiteengezet, aanvullende maatregelen genomen om het toezicht op die regels te versterken, binnen de mogelijkheden van de huidige wetgeving; juist omdat ik met het verbeteren van het toezicht niet wil wachten totdat de nieuwe wet van kracht is. Hieronder geef ik voor uw informatie een actueel beeld van de stand van zaken.

Onderdeel van die maatregelen is een extra bedrag van f 8,25 miljoen voor het toezicht, waarvan in totaal f 7,5 miljoen met name is ingezet voor de versterking van de capaciteit van het toezicht in de jaren 2001 en 2002, mede met het oog op de uitbreiding van het aantal te inspecteren voorzieningen. De VPRO-radio vroeg zich af of dat wel bij de GGD terechtkomt en wekte op basis van een beperkte telefonische enquête de indruk dat dit niet het geval is. Dit bedrag heb ik toegekend aan de gemeenten, die in het kader van de Welzijnswet verantwoordelijk zijn voor het toezicht op de kinderopvang. De meeste gemeenten laten het toezicht uitvoeren door de GGD, maar zij zijn daar nu nog niet toe verplicht (straks onder de Wbk bestaat die verplichting wèl). VWS laat een onafhankelijk onderzoek uitvoeren naar de effecten van die maatregel op de inspectiecapaciteit van de GGD'en. Eind 2002 wordt daartoe een laatste meting gedaan. Op basis van de eerste peiling van april/mei jl. kan ik u echter al een eerste beeld geven gebaseerd op 41 van de 46 GGD'en. Daaruit blijkt dat 26 van de 41 GGD'en van de gemeente extra geld hebben ontvangen of op basis van gesprekken met de betrokken gemeenten of op basis van al genomen besluiten verwachten dit te ontvangen. Op het moment van de peiling waren 6 GGD'en nog in gesprek met de gemeente en gaven aan dat de gesprekken moeizaam verliepen; 8 GGD'en waren in gesprek met de gemeenten zonder daarover een verwachting te willen uitspreken.

Tenslotte gaf één GGD aan geen extra geld te ontvangen (binnen die regio werkt de GGD met contracten voor de inspectie. De betrokken gemeenten hebben aangegeven dat de GGD via uitbreiding van de contracten moet proberen meer geld binnen te halen).

Deze gegevens worden ook onder de aandacht gebracht van de VNG. Hoewel VWS de gemeenten binnen de huidige wetgeving niet kan verplichten het extra geld in zijn geheel aan de GGD'en te geven, is zowel VWS als de VNG er in de aanloop naar de Wbk veel aan gelegen maximaal effect te bereiken.

Het resterende bedrag van f 750 000 is samen met de VNG landelijk ingezet voor het verbeteren van de kwaliteit, het bereik en de deskundigheid van het toezicht en om te bevorderen dat de rapportage van de GGD ook ter beschikking komt van de ouders. GGDNederland heeft daartoe een project ontwikkeld dat vanwege de werving van nieuw personeel per april 2001 van start is gegaan. Het project van GGDNederland voor de ontwikkeling en implementatie van het onder de Wbk door de GGD verplicht te hanteren protocol is om dezelfde reden begin mei pas begonnen. VWS heeft echter van GGDNederland de verzekering gekregen dat het protocol op tijd voor invoering van de Wbk gereed zal zijn.

De huidige wetgeving laat ruimte voor variatie in de toerusting en de uitvoering van het toezicht door de gemeenten. Al eerder heb ik u aangegeven dat dit om meerdere redenen ongewenst is. Met de invoering van de Wbk wil het kabinet daar een einde aan maken. Onder meer in de Hoofdlijnennotitie voor de Wbk is uitgewerkt op welke wijze wij het toezicht op de kwaliteit onder de nieuwe wet willen garanderen. Het gaat dan met name om het uniformeren van het toezicht aan de hand van een landelijk protocol dat in alle gevallen zal worden uitgevoerd door de GGD, die daartoe structureel gefinancierd zal worden en bovendien zal gaan beschikken over een beperkte eigen sanctioneringsbevoegdheid. Binnen het kader van de geldende Welzijnswet kan VWS dat nog niet afdwingen. Met de eerstgenoemde maatregelen wil ik echter in de aanloop naar de Wbk al zoveel mogelijk het toezicht op de kwaliteit versterken en daarmee de kwaliteit van de kinderopvang blijven bevorderen.

Een afschrift van deze brief wordt verzonden aan de VNG en aan GGDNederland.

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

A. M. Vliegenthart

Naar boven