nr. 1
KONINKLIJKE BOODSCHAP
Aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Wij bieden U hiernevens ter overweging aan een voorstel van wet tot wijziging
van de Wet beheer rijkswaterstaatswerken en van enige andere wetten in verband
met de rijksrivieren.
De memorie van toelichting, die het wetsvoorstel vergezelt, bevat de gronden
waarop het rust.
En hiermede bevelen Wij U in Godes heilige bescherming.
's-Gravenhage
8 juni 1999
Beatrix
nr. 2
VOORSTEL VAN WET
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van
Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut, doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het vanwege de ontwikkelingen
in het beheer van de grote rivieren gewenst is de ingevolge de Rivierenwet
geldende regels zowel aan te passen als te vereenvoudigen, deels in het kader
van integratie met de algemene bepalingen van de Wet beheer rijkswaterstaatswerken,
deels door aanvullende voorzieningen in de onteigeningswet en enige andere
wetten;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der
Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en
verstaan bij deze:
ARTIKEL I
De Wet beheer rijkswaterstaatswerken wordt gewijzigd als volgt:
A
Na artikel 1 wordt ingevoegd een artikel 1a dat luidt:
Artikel 1a
In deze wet worden de rivieren, behorende tot de wateren in beheer bij
het Rijk, begrensd door de buitenkruinlijn van de primaire waterkering in
de zin van de Wet op de waterkering, dan wel, waar zodanige waterkering ontbreekt,
door de bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen lijn van de hoogwaterkerende
gronden.
B
Artikel 2, derde lid, komt te luiden:
3. Het eerste lid is niet van toepassing op het uitvoeren van gewoon onderhoud.
C
Na artikel 2 wordt ingevoegd een artikel 2a dat luidt:
Artikel 2a
Bij algemene maatregel van bestuur worden, binnen de ingevolge artikel
1a geldende begrenzing, vanwege de ruimte van het rivierbed of de ligging
daarin van bebouwd gebied de gedeelten aangewezen waar artikel 2, eerste lid,
hetzij geheel, hetzij voor bepaalde gedragingen niet van toepassing is.
D
In artikel 3, eerste lid, wordt na vervanging van de punt door een komma,
ingevoegd: met inbegrip van het belang van verruiming of wijziging anderszins
van die werken.
E
In artikel 10 wordt in de eerste volzin voor «wordt gelijkgesteld»
ingevoegd: alsmede een vergunning op grond van de Rivierenwet.
ARTIKEL II
De Waterstaatswet 1900 wordt gewijzigd als volgt:
A
Artikel 9 wordt gewijzigd als volgt:
1. In het tweede lid wordt na «watergangen» ingevoegd «,
rivierwerken daaronder begrepen» en wordt na «tenzij» ingevoegd
«het betreft gewone onderhoudswerken of ».
2. Na het tweede lid wordt een lid toegevoegd dat luidt:
3. Onder gelijke beperking moeten eigenaren en gebruikers van binnen de
begrenzing van de rivier gelegen gronden toelaten dat kribben, dammen of andere
rivierwerken van het rijk daaraan onderscheidenlijk daarover of daarop worden
aangesloten, doorgetrokken of veranderd.
B
In artikel 12 wordt na het eerste lid een nieuw tweede lid ingevoegd dat
luidt:
2. Krachtens besluit tot uitvoering van werken ten behoeve van verbetering
van of ruimte voor de rivier kunnen door Ons, met inachtneming van de volgende
bepaling en onder gehoudenheid veroorzaakte schade te vergoeden, gronden worden
afgegraven of opgehoogd, geulen daarin worden gedicht en daarop aanwezige
beplantingen worden opgeruimd, wanneer naar Ons oordeel de belangen van rechthebbenden
ten aanzien van die zaken redelijkerwijs onteigening niet vorderen.
C
In artikel 12b wordt «artikel 12, eerste lid,» vervangen door:
artikel 12, eerste en tweede lid , «.
ARTIKEL III
De Ontgrondingenwet wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 1 wordt de bijzin «, met inachtneming van de grenslijnen,
bedoeld in artikel 2 van de Rivierenwet,» geschrapt.
B
Artikel 8 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid vervalt de tweede volzin.
2. Na het tweede lid wordt, na vernummering van het derde tot en met achtste
lid tot vierde tot en met negende lid, een nieuw derde lid ingevoegd dat luidt:
3. Ten aanzien van ontgrondingen in een tot de rijkswateren behorende
rivier omvat de in het eerste lid bedoelde bevoegdheid van Onze Minister de
oppervlakte die de rivier inneemt bij gewoon hoog zomerwater of gewone vloed.
Daarbuiten tot aan de begrenzing van het rivierbed ingevolge artikel 1a van
de Wet beheer rijkswaterstaatswerken oefenen gedeputeerde staten hun in het
tweede lid bedoelde bevoegdheid niet uit dan in overeenstemming met Onze Minister.
ARTIKEL IV
De onteigeningswet wordt als volgt gewijzigd:
In het opschrift van titel IIa en in artikel 72a wordt de zinsnede «alsmede
voor verbetering van rivieren» vervangen door: alsmede ten behoeve van
verbetering of verruiming van rivieren.
ARTIKEL V
1. De Rivierenwet wordt ingetrokken.
2. Niettemin blijven de begrenzingen en gebiedsaanwijzingen, die op de
datum van inwerkingtreding van deze wet gelden op grond van het bij of krachtens
de Rivierenwet bepaalde, van kracht tot de datum van inwerkingtreding van
het krachtens de Wet beheer rijkswaterstaatswerken te nemen besluit
tot vaststelling van begrenzingen en gebiedsaanwijzingen.
ARTIKEL VI
Deze wet treedt in werking met ingang van de dag na datum van uitgifte
van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat
alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat,
aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven
De Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat,