26 568 (R 1638)
Wijziging van de Rijksoctrooiwet, de Rijksoctrooiwet 1995 en de Zaaizaad- en Plantgoedwet ten behoeve van de rechtsbescherming van biotechnologische uitvindingen

nr. 39
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ECONOMISCHE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

's-Gravenhage, 12 april 2002

Het Kabinet heeft zich beraden over de impasse die is ontstaan bij de oordeelsvorming over de toelaatbaarheid van amendementen ingediend in het kader van het wetsvoorstel tot wijziging van de Rijksoctrooiwet, de Rijksoctrooiwet 1995 en de Zaaizaad- en plantgoedwet ten behoeve van de rechtsbescherming van biotechnologische uitvindingen (Kamerstukken II 256 568 (R 1638)). Dat wetsvoorstel behelst de implementatie van richtlijn 98/44/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 juli 1998 betreffende de rechtsbescherming van biotechnologische uitvindingen (PbEG L 213). Het Kabinet blijft zeer ernstige bedenkingen houden tegen de amendementen met de nummers 11, 14, 18, 19 en 23 en wil deze hierbij nogmaals met de grootst mogelijke klem ontraden.

Gevolgen van aanneming van ontoelaatbare amendementen

Op het eerder genoemde wetsvoorstel zijn door een aantal fracties diverse amendementen ingediend. Het merendeel van deze amendementen is door mij in de eerste en tweede termijn van de plenaire behandeling (30 mei en 7 juni 2000) ten sterkste ontraden omdat ik deze amendementen ontoelaatbaar acht vanwege strijd met de genoemde richtlijn. Om zoveel mogelijk zekerheid te krijgen omtrent de (on)toelaatbaarheid van de amendementen, zijn gedurende het afgelopen anderhalf jaar verschillende wegen verkend:

– De Raad van State van het Koninkrijk is om advies gevraagd over de voorgelegde amendementen. De Raad van State van het Koninkrijk was van oordeel dat de voorgelegde amendementen in strijd zijn met de richtlijn of niet passen in het stelsel van de richtlijn en zodoende ontoelaatbaar zijn.

– Op aandringen van de kamer zijn bij het Hof van Justitie van de EG verzoeken ingediend om de richtlijn 98/44/EG te schorsen en om de richtlijn te vernietigen. Het Hof van Justitie heeft beide verzoeken afgewezen, zodat de verplichting tot implementatie van de richtlijn onverkort blijft bestaan.

– Op verzoek van de kamer heeft een bespreking met de ambtenaren van de Europese Commissie plaatsgevonden over de ingediende amendementen. Uit de opmerkingen die toen zijn gemaakt heb ik afgeleid dat zes van de amendementen ook volgens de Europese Commissie in strijd zijn met de richtlijn, en dus niet toelaatbaar zijn. Het betreft de amendementen met de nummers 11, 14, 15, 18, 19 en 23. Twee amendementen, met de nummers 13 en 16, kunnen na een tekstuele aanpassing wél in overeenstemming met de richtlijn worden gebracht.

De betrokken kamerleden hebben de gegeven informatie betrokken bij hun afweging. Ten gevolge daarvan is amendement met nummer 15 ingetrokken en zijn de amendementen met de nummers 13 en 16 zodanig gewijzigd dat zij thans wel in overeenstemming zijn met de richtlijn (gewijzigde amendementen met nummers 37 en 38). Evenwel werd op 4 april jl. door diverse kamerleden vastgehouden aan hun mening dat de amendementen met de nummers 11, 14, 18, 19 en 23 wél toelaatbaar waren in het licht van de richtlijn. Een voorstel van het kamerlid Udo (VVD) om de amendementen ontoelaatbaar te verklaren op grond van artikel 97 van het Reglement van Orde van de Tweede Kamer werd door de voorzitter, na sondering van de aanwezige kamerleden, afgewezen.

Het Kabinet wijst er nadrukkelijk op dat amendement nr. 11 evident in strijd is met artikel 4 van de richtlijn. Dit artikel bepaalt immers expliciet dat een uitvinding die betrekking heeft op planten en dieren octrooieerbaar is. Het is rechtstreeks daarmee in strijd om in de Nederlandse wet te bepalen dat uitvindingen met betrekking tot planten en dieren níet octrooieerbaar zijn. Ten aanzien van de amendementen met nummers 14, 18, 19 en 23 is het Kabinet van oordeel dat deze ontoelaatbare aanvullingen van de richtlijn behelzen.

Op korte termijn zal naar verwachting de stemming over de amendementen en het wetsvoorstel plaatsvinden. Voordat de vijf amendementen die naar de mening van het Kabinet ontoelaatbaar zijn, in stemming worden gebracht wijst het Kabinet nadrukkelijk op de gevolgen van een en ander. Indien deze amendementen worden opgenomen in het wetsvoorstel zal de Europese Commissie zich naar verwachting genoodzaakt zien tegen de Nederlandse regering een infractieprocedure aan te spannen bij het Hof van Justitie van de EG wegens onjuiste implementatie van de richtlijn. Aangezien het Kabinet ook steeds heeft aangegeven dat deze amendementen afwijken van de richtlijn, zal een verdediging in een dergelijke procedure moeilijk te voeren zijn. Het Kabinet schat de kans op veroordeling door het Hof van Justitie vanwege een onjuiste implementatie van richtlijn 98/44/EG dan hoog in.

Het Kabinet ontraadt de vijf amendementen met de grootst mogelijke klem. Het geeft de leden van de Tweede Kamer ernstig in overweging de vijf ontoelaatbaar geachte amendementen in te trekken, dan wel tegen deze amendementen te stemmen.

Wijziging van de richtlijn

Gedurende de afronding van de behandeling van het wetsvoorstel is meermalen gevraagd om een inspanning van de regering om richtlijn 98/44/EG aan te passen. Ik merk daarover nog het volgende op. Een dergelijk initiatief tot wijziging van de richtlijn schort geenszins de verplichting tot implementatie op. De richtlijn is rechtsgeldig en moet onverkort worden overgenomen in de Nederlandse wetgeving. Er kan geen enkel voorschot worden genomen op wenselijk geachte eventuele wijzigingen van de richtlijn. Zodoende heb ik steeds aangedrongen op aanneming van het wetsvoorstel zonder de door de regering als onwenselijk aangemerkte amendementen: als dat gebeurd is, heeft de Nederlandse regering een overtuigender positie om aan te dringen op wijziging, dan wanneer zij zelf in gebreke blijft om de richtlijn uit te voeren.

Overigens zal een wijziging van de richtlijn nog een tijd op zich kunnen laten wachten, aangezien een suggestie tot wijziging van de richtlijn zal moeten worden overgenomen door de Europese Commissie. Alleen de Europese Commissie kan wijzigingsvoorstellen doen, en een meerderheid van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie zal dan met de wijziging moeten instemmen. Een Nederlandse suggestie aan de Europese Commissie om te komen tot wijziging van de richtlijn zal zodoende ook voldoende inhoudelijk van aard en met redenen omkleed moeten zijn. Een dergelijke suggestie is pas zinvol, indien blijkt dat daarvoor ook in Nederland voldoende draagvlak bestaat. Vervolgens zal dan in het EG-kader overeenstemming bereikt moeten worden.

De Staatssecretaris van Economische Zaken,

G. Ybema

Naar boven