26 568 (R 1638)
Wijziging van de Rijksoctrooiwet, de Rijksoctrooiwet 1995 en de Zaaizaad- en Plantgoedwet te behoeve van de rechtsbescherming van biotechnologische uitvindingen

nr. 26
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ECONOMISCHE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

's-Gravenhage, 7 juni 2000

In het plenair overleg met de Tweede Kamer op 30 mei jl. is gebleken dat er met name verschil van opvatting bestaat over het door de leden Witteveen, Van der Hoeven, Vos, Stellingwerf en Van der Vlies ingediende amendement nr. 11.

Dat amendement beoogt uitvindingen met betrekking tot planten en dieren niet voor octrooi vatbaar te laten zijn.

Naar het oordeel van het kabinet beoogt de te implementeren richtlijn dergelijke uitvindingen juist wel voor octrooi vatbaar te laten zijn.

Daarbij is de vraag aan de orde of er sprake is van een ontoelaatbaar (destructief) amendement (in strijd met de richtlijn). Voor de goede orde: het gaat om een juridische/implementatiekwestie; het kabinet heeft de inhoudelijke bezwaren op dit punt tegen de richtlijn al eerder van de Kamer overgenomen.

Gezien de ontstane situatie over het verschil van inzicht m.b.t. het genoemde amendement acht ik het wenselijk gebruik te maken van de mogelijkheid (conform Aanwijzingen voor de regelgeving nr. 278 en Draaiboek voor de wetgeving nr. 70) spoedadvies te vragen aan de Raad van State over dit amendement en een aantal andere amendementen, namelijk de nrs. 13, 14, 15, 16, 18, 19 en 23.

Ik geef de Kamer daarom nadrukkelijk in overweging de hedenmiddag geplande openbare behandeling in tweede termijn van het wetsvoorstel uit te stellen totdat het advies van de Raad van State is ontvangen. Op die wijze kan het advies van de Raad als onafhankelijk oordeel verder bij de behandeling van het wetsvoorstel worden betrokken.

Consequentie van deze benadering is wel dat de termijn voor de uiterlijke implementatie van de richtlijn (31 juli 2000) zal worden overschreden, hetgeen op dit moment toch al het geval zal zijn in verband met de inmiddels ontstane vertraging bij de behandeling van het wetsvoorstel.

Gezien deze situatie en de wens van het kabinet om de uiterste zorgvuldigheid te betrachten bij dit gevoelige onderwerp, lijkt het vragen om advies aan de Raad van State de meest bruikbare weg om uit de huidige impasse te geraken.

De Staatssecretaris van Economische Zaken,

G. Ybema

Naar boven