26 568 (R 1638)
Wijziging van de Rijksoctrooiwet, de Rijksoctrooiwet 1995 en de Zaaizaad- en Plantgoedwet ten behoeve van rechtsbescherming van biotechnologische uitvindingen

nr. 22
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ECONOMISCHE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

's-Gravenhage, 31 mei 2000

Bij de afronding van de eerste termijn van de behandeling van het wetsvoorstel ter implementatie van de EG-richtlijn tot bescherming van biotechnologische uitvindingen heeft u mij gevraagd om u te laten weten wat mijn zienswijze is met betrekking tot de verdere behandeling van het onderhavige wetsvoorstel in uw Kamer.

Bij dit wetsvoorstel heb ik steeds gestreefd naar tijdige en correcte implementatie.

Ik constateer dat bij leden van uw Kamer veel vragen over en bezwaren tegen het wetsvoorstel bestaan, die tot uitdrukking komen in een aantal van de ingediende amendementen.

De onzekerheid over de uitkomst van het lopende verzoek tot vernietiging van de richtlijn bij het Hof van Justitie te Luxemburg speelt daarbij een belangrijke rol.

Vanuit het oogpunt van een correcte implementatie heb ik aangegeven dat ik tegen een aantal amendementen bezwaren heb, in het bijzonder tegen het amendement nr. 11.

Ik zie geen ruimte om de Kamer hierin tegemoet te komen.

Wel kan ik me voorstellen dat leden van uw Kamer er grote moeite mee hebben om, hangende de procedure bij het Europese Hof van Justitie, in te stemmen met het wetsvoorstel.

Hoewel ik nog steeds van mening ben dat, gezien EG-verdragsverplich- tingen, de richtlijn op tijd moet worden geïmplementeerd, kan ik mij voorstellen dat uw Kamer op dit punt een eigen afweging maakt.

De Staatssecretaris van Economische Zaken,

G. Ybema

Naar boven