nr. 22
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ECONOMISCHE ZAKEN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
's-Gravenhage, 31 mei 2000
Bij de afronding van de eerste termijn van de behandeling van het wetsvoorstel
ter implementatie van de EG-richtlijn tot bescherming van biotechnologische
uitvindingen heeft u mij gevraagd om u te laten weten wat mijn zienswijze
is met betrekking tot de verdere behandeling van het onderhavige wetsvoorstel
in uw Kamer.
Bij dit wetsvoorstel heb ik steeds gestreefd naar tijdige en correcte
implementatie.
Ik constateer dat bij leden van uw Kamer veel vragen over en bezwaren
tegen het wetsvoorstel bestaan, die tot uitdrukking komen in een aantal van
de ingediende amendementen.
De onzekerheid over de uitkomst van het lopende verzoek tot vernietiging
van de richtlijn bij het Hof van Justitie te Luxemburg speelt daarbij een
belangrijke rol.
Vanuit het oogpunt van een correcte implementatie heb ik aangegeven dat
ik tegen een aantal amendementen bezwaren heb, in het bijzonder tegen het
amendement nr. 11.
Ik zie geen ruimte om de Kamer hierin tegemoet te komen.
Wel kan ik me voorstellen dat leden van uw Kamer er grote moeite mee hebben
om, hangende de procedure bij het Europese Hof van Justitie, in te stemmen
met het wetsvoorstel.
Hoewel ik nog steeds van mening ben dat, gezien EG-verdragsverplich- tingen,
de richtlijn op tijd moet worden geïmplementeerd, kan ik mij voorstellen
dat uw Kamer op dit punt een eigen afweging maakt.
De Staatssecretaris van Economische Zaken,
G. Ybema