26 555
Wijziging van onder meer de Wet op het voortgezet onderwijs met het oog op afschaffing van de einddatum voor indiening van aanvragen tot bekostiging van nevenvestigingen in verband met bijzondere omstandigheden, alsmede enige vooral technische aanpassingen (afschaffing einddatum aanvraag nevenvestigingen; technische aanpassingen)

nr. 4
VERSLAG

Vastgesteld 18 juni 1999

De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.

Onder het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen genoegzaam zullen zijn beantwoord, acht de commissie de openbare beraadslaging over het voorstel van wet voldoende voorbereid.

Algemeen

De leden van de PvdA-fractie hebben vooral met instemming kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel. Zij onderkennen dat grote scholengemeenschappen vaak niet worden gekenmerkt door de anonimiteit en massaliteit die men gezien de leerlingenaantallen zou verwachten, dankzij de spreiding over meer vestigingen. De idee van de veilige school is hier tevens mee gediend. Daarom valt toe te juichen dat het ook na 1 augustus 2000 mogelijk blijft nieuwe nevenvestigingen te vormen. Kan de regering toelichten welke effecten zij op korte en langere termijn verwacht voor het herschikkingsproces van vbo-afdelingen? De vorming van het vmbo zal een opwaardering betekenen voor mavo en vbo en daarom valt een groei van leerlingenaantallen te verwachten, die scholen terughoudend maakt in het afstoten van vbo-afdelingen. Wellicht zou de afschaffing van de einddatum voor nieuwe nevenvestigingen de pijn enigszins kunnen verzachten.

In het algemeen betekenen de technische aanpassingen verbeteringen en daarom stemmen de leden van de PvdA-fractie ook daarmee in. Soms betreft het verduidelijkingen, op andere punten betreft het rechtzetten van enige onvolkomenheden.

Bijzondere waardering hebben de leden van de PvdA-fractie voor de bepaling dat er modellen voor getuigschriften komen voor leerlingen voor wie een getuigschrift het hoogst haalbare is. Voor de betrokken leerlingen zal een maatschappelijk herkenbaar document van grote waarde zijn. Daarom bepleiten deze leden snelle inwerkingtreding van dit wetsvoorstel.

De CDA-fractie beoordeelt de onderhavige wijziging van wet als een logische stap in het kader van de invoering van de leerwegen mavo-vbo. De leden van de CDA-fractie gaan akkoord met de wetswijziging die het mogelijk maakt ook na 1 augustus 2000 nevenvestigingen te kunnen vormen. Wel komt bij deze leden de vraag op om welke nieuw te vormen nevenvestigingen het na 1 augustus zal gaan. Zal het gaan om nieuwe nevenvestigingen in verband met verdergaande samenwerking tussen scholen in het kader van de omvorming van mavo-vbo/vso naar vmbo?

De CDA-fractie is van mening dat voorkomen moet worden dat er door deze wijziging een nieuwe fusiebeweging gaat ontstaan. De leden kunnen zich echter ook indenken bepaalde onderdelen van grote scholengemeenschappen afgesplitst worden en zo als nevenvestiging verder gaan. De leden van de CDA-fractie zouden graag van de regering willen horen welke doelen de regering nastreeft bij de wetswijziging die het mogelijk maakt ook na 1 augustus 2000 nevenvestigingen te kunnen vormen.

In het artikel I onderdeel D wordt gewag gemaakt van de minimaal 1000 klokuren praktijkonderwijs die gevolgd moeten worden. Is er binnen deze regeling voldoende flexibiliteit voor de scholen om goed in te kunnen spelen op de individuele mogelijkheden van de leerling?

Artikel I onderdelen H en I hebben de bedoeling de mogelijkheid tot het aanwijzen van vbo afdelingen die met goedkeuring van de minister een afwijkend school(werk)plan mogen hanteren open te houden. Kan de regering uitleggen om welke situatie dit zal gaan? De leden van de CDA-fractie vragen zich af of de minister in de nieuwe situatie meer of minder frequent een afwijkend school(werk)plan zal moeten goedkeuren.

Artikel I onderdeel J onder 1 regelt dat leerlingen voor wie een getuigschrift het hoogst haalbare is een getuigschrift kunnen ontvangen. De leden van de CDA-fractie stemmen hiermee in, gelet op het belang van de leerling, maar toch komt bij deze leden de vraag op of het in veel gevallen niet mogelijk is diploma's of deeldiploma's toegesneden op het niveau van de leerling te verstrekken. Zo'n diploma heeft voor de leerling dan net even meer inhoud. Door duidelijk het niveau aan te geven hoeft dit ook niet devaluerend op het diploma te werken.

Wordt met de toelichting Artikel I onderdeel R onder 2 alleen bedoeld dat aan op grond van artikel 56 aangewezen scholen niet de eis gesteld wordt van het verkrijgen van een rijksbijdrage voor toelating of zijn daar ook andere situaties bedoeld?

Artikel I onderdeel AA. De CDA-fractie vraagt een verduidelijking van de situatie voor de nevenvestigingen voor leerwegondersteunend onderwijs die buiten de werking van artikel 109 gehouden worden.

De voorzitter van de commissie,

Van der Hoeven

De griffier van de commissie,

Mattijssen


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Schutte (GPV), Van der Vlies (SGP), Van de Camp (CDA), Van der Hoeven (CDA), voorzitter, Rabbae (GL), Lambrechts (D66), Dittrich (D66), Cornielje (VVD), De Vries (VVD), Dijksma (PvdA), Van Zuijlen (PvdA), Cherribi (VVD), Rehwinkel (PvdA), ondervoorzitter, Belinfante (PvdA), Kortram (PvdA), Ross-van Dorp (CDA), Hamer (PvdA), Nicolaï (VVD), Van Bommel (SP), Barth (PvdA), Remak (VVD), Halsema (GL), Örgü (VVD), Wijn (CDA) en Eurlings (CDA).

Plv. leden: Stellingwerf (RPF), Schimmel (D66), Mosterd (CDA), Atsma (CDA), Harrewijn (GL), Bakker (D66), Ravestein (D66), E. Meijer (VVD), Passtoors (VVD), Valk (PvdA), De Cloe (PvdA), Udo (VVD), Van der Hoek (PvdA), Gortzak (PvdA), Middel (PvdA), Schreijer-Pierik (CDA), Spoelman (PvdA), Brood (VVD), Poppe (SP), Arib (PvdA), Blok (VVD), Vendrik (GL), Rijpstra (VVD), Verhagen (CDA) en Visser-van Doorn (CDA).

Naar boven