26 541
Financiële verantwoordingen over het jaar 1998

nr. 11
BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 19 mei 1999

Hierbij bied ik u het Jaarverslag 19981 over de begroting van VWS aan, tezamen met de Financiële verantwoording 1998 (26 541, nr. 12). Met het uitbrengen van dit eerste Jaarverslag komt mijn ministerie tegemoet aan de wens van de Tweede Kamer om op een meer inzichtelijke en beleidsmatige wijze verslag te doen van de besteding van de begrotingsmiddelen over het afgelopen jaar.

Het bijgaande Jaarverslag voldoet zoveel mogelijk aan het programma van eisen voor departementale jaarverslagen, zoals neergelegd in het rapport «Jaarverslag in de politieke arena» en de Regeringsnota «Van beleidsbegroting tot beleidsverantwoording», welke u gelijktijdig ontvangt. Omdat het jaarverslag in de huidige comptabele regelgeving nog niet is verankerd, is ook de reguliere Financiële verantwoording over 1998 opgesteld overeenkomstig de daarvoor thans geldende regels. Jaarverslag en Financiële verantwoording vormen dus tezamen de Verantwoording van mijn ministerie over 1998.

Bij brief van 18 december jl. heeft u mij uitgenodigd te reageren op de voorstellen van de werkgroep Van Zijl van het Presidium van de Tweede Kamer voor het opnemen van prestatiegegevens in de jaarverslagen van ministeries over 1999.

De werkgroep stelt voor gegevens op te nemen over geneesmiddelen en de wachtlijst- en werkdrukproblematiek in verzorgingshuizen.

De door de werkgroep gekozen onderwerpen hebben beide betrekking op het terrein van de premiegefinancierde uitgaven. Deze onderwerpen passen daarom minder goed in het Jaarverslag VWS, dat zich tot het domein van de begrotingsuitgaven beperkt. Daarom zal ik informatie over beide onderwerpen niet opnemen in het Jaarverslag VWS maar in of bij de Voorjaarsbrief Zorg 2000, die in april/mei 2000 (dus vrijwel tegelijkertijd met het jaarverslag) aan de Tweede Kamer wordt gezonden.

Met betrekking tot het gebied van de geneesmiddelen ziet de werkgroep als belangrijkste prestatiegegeven de daadwerkelijke realisatie van de taakstellingen (in financiële termen). Zoals ik in de brief aan de Kamer d.d. 2 maart jl. (26 347, nr. 2) heb aangekondigd, is er een plan van aanpak opgesteld voor de monitoring van kwaliteit, doelmatigheid en kosten van geneesmiddelen. Met deze monitoring kan het effect van maatregelen beter gevolgd worden. Ik zal met behulp van het plan van aanpak bezien op welke van de door de werkgroep genoemde aandachtspunten in april/mei volgend jaar informatie kan worden gegeven. Daarbij wil ik als algemeen voorbehoud maken dat het moment van implementatie van maatregelen mede van invloed is op de mogelijkheden om al in het voorjaar van 2000 over effecten te rapporteren.

Over de werkdruk- en wachtlijstproblematiek in de verzorgingshuizen zijn met de desbetreffende sector Meerjarenafspraken gemaakt. Als onderdeel hiervan wordt momenteel in overleg met de sector bezien hoe tot een eenduidig monitor- en meetinstrumentarium voor beide aandachtsgebieden gekomen kan worden. Op het gebied van de wachtlijsten geldt dat in de loop van 1999 meer duidelijkheid komt over definities en registraties. In ieder geval zal in 1999 inzicht worden verkregen in het gemiddelde aantal wachtenden (met urgentie) en hun gemiddelde wachttijd. Op dit moment wordt bezien in welke mate de huidige NZI-rapportages volledig en representatief zijn voor de sector Verpleging en Verzorging. Over de voortgang hiervan zal de Kamer worden geïnformeerd tegelijkertijd met de informatie over Meerjarenafspraken bij Voorjaarsbrief 2000.

Op macroniveau geeft het JOZ voor de sector Verpleging en Verzorging inzicht in de arbeidsmarktwikkelingen. Zoals u zelf aangeeft is het aantal werkenden als second best indicator voor de effectiveit van de werkdrukmiddelen in de sector te gebruiken. Voor een meer gerichte aanpak van de werkdrukproblematiek wordt momenteel overleg gevoerd over een standaard-onderzoeksmethodiek voor het meer meetbaar maken van werkdruk, zowel objectief (verhouding effectief beschikbare zorguren per bed) als subjectief (hoe wordt de werkdruk ervaren). Ik kan op dit moment nog niet overzien of het mogelijk is volgend voorjaar al concrete resultaten te presenteren. Ik zal de Kamer via de rapportages over de Meerjarenafspraken in elk geval informeren over de voortgang van overleg en onderzoek naar het inzichtelijk maken van deze problematiek.

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

E. Borst-Eilers


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij de afdeling Parlementaire Documentatie.

Naar boven