26 531
Wijziging van de Wet assurantiebemiddelingsbedrijf naar aanleiding van het project Marktwerking, Deregulering en Wetgevingskwaliteit, alsmede naar aanleiding van een evaluatie van de doelmatigheid van de wet

nr. 6
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 13 oktober 1999

Algemeen

Evenals in de nota naar aanleiding van het verslag en de nota naar aanleiding van het nader verslag bij het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet assurantiebemiddelingsbedrijf teneinde het begunstigingsverbod te doen vervallen (Wabb I; kamerstukken II, 25 507) is thans bij de beantwoording van de vragen van de Tweede Kamer er voor gekozen de vragen te nummeren.

Evaluatie

1

Het stemt de leden van de fractie van de VVD tevreden dat na vele vragen van de zijde van de VVD-fractie de evaluatie eindelijk is afgerond. Zoals in vele facetten van de arbeidsmarkt is bijscholing en verdieping van kennis essentieel om te concurreren met anderen. Tevens biedt het kennisniveau van de tussenpersonen zekerheid aan de consument. Deze leden zijn het er daarom mee eens dat de doelstelling van handhaving van een voldoende vakbekwaamheidsniveau moet worden gehandhaafd. Waarom denkt de regering dat de huidige wettelijke eisen voldoende basis vormen voor verdieping van het vakbekwaamheidsniveau, bijvoorbeeld naar Assurantiebemiddeling B-niveau?

Op basis van de reacties op de onderzoeksopzet van de bij de evaluatie van de Wabb betrokken partijen zijn ondergetekenden tot de conclusie gekomen dat de huidige wettelijke vakbekwaamheidseisen zodanig zijn geformuleerd dat zij voldoende mogelijkheden bieden de lesstof en examens aan te laten sluiten bij actuele ontwikkelingen in theorie en praktijk. Geconstateerd is wel dat voor verdieping van de vakbekwaamheidseisen op B-niveau op het gebied van de sociale verzekeringen alsmede op dat van de pensioenverzekeringen, het Besluit vakbekwaamheidseisen assurantiebemiddelingsbedrijf dient te worden aangepast.

2

Deze leden delen de mening dat beroepsaansprakelijkheid en invoering van een orgaan voor klachtenbehandeling van belang zijn voor de bescherming van de consument, maar in eerste instantie een zaak zijn van de sector zelf. Deze leden vinden de bedrijfseffecten in tegenstelling tot andere onderdelen van de memorie van toelichting summier weergegeven. Kan de regering uitgebreider ingaan op de gevolgen van aanpassing van de Wabb? Kan de regering hierbij aandacht schenken aan het effect van afschaffing van het wettelijke recht op provisie als enige bron van inkomsten en het effect van de keuze van verzekeraars om met loondienst-agenten te gaan werken of over te gaan op directe verkoop? Leidt deze wetswijziging tot extra administratieve lasten voor verzekeraars en tussenpersonen?

Ondergetekenden vatten hieronder hun verwachtingen omtrent de effecten van de voorgenomen wetsaanpassingen nog eens samen. Deze verwachtingen zijn deels gebaseerd op een aantal onderzoeken en bevindingen, al dan niet van het scenariotype, deels op meer algemene inzichten. In de Nota naar aanleiding van het verslag en de Nota naar aanleiding van het nader verslag inzake wetsvoorstel Wabb I alsmede in de memorie van toelichting bij het onderhavige wetsvoorstel is naar bedoelde onderzoeken en bevindingen verwezen. Voorts zal in 1999 en 2001 onderzoek worden gedaan naar de gevolgen van het afschaffen van het begunstigingsverbod (wetsvoorstel Wabb I) en naar de marktwerking en concurrentie in het assurantietussenpersonenkanaal.

Allereerst treden er voor tussenpersonen gevolgen op bij het vervallen van de wettelijke beloningsvoorschriften. De hierdoor gecreëerde vrijheid vergt van hen een strategische herbezinning. Kern hierbij is dat de toegevoegde waarde van de tussenpersoon en de prijs-/prestatieverhouding nadrukkelijker naar voren zullen komen. Het is hierbij niet in algemene zin te kwantificeren in hoeverre tussenpersonen zich primair zullen richten op een prijsmarkt of een kwaliteitsmarkt. Sommige tussenpersonen zullen zich toeleggen op prijsconcurrentie en daarmee een bepaalde groep prijsgevoelige consumenten aanspreken. Anderen zullen zich richten op een klantenkring van mondige en meer deskundige consumenten en hen de keuze bieden om slechts delen van het dienstverleningspakket aan te bieden. Ook is denkbaar dat tussenpersonen kiezen voor het aanbieden van een volledig dienstverleningspakket en daarbij de kwaliteit van de dienstverlening voorop stellen. Het is niet uitgesloten dat tussenpersonen binnen hun bedrijf de klant de keuze laten uit een van deze opties, die overigens geenszins een limitatieve opsomming inhouden. Tussenpersonen kunnen de (keuze uit) verschillende opties voor hun dienstverlening als marketinginstrument inzetten.

Ook de mate waarin het provisiesysteem als beloningsvorm wordt gehanteerd zal deel uitmaken van de strategische herbezinning. Het zal immers primair aan het intermediair zijn om te bezien welke bron of bronnen van inkomsten hij in de toekomst wil benutten, en in hoeverre hij aan de consument kortingen of cadeaus wil bieden.

Cadeaus of kortingen kunnen aan de zijde van het intermediair leiden tot hogere kosten. Daar staan echter lagere kosten tegenover voor andere marketinginstrumenten. De eerder genoemde schaalvergroting kan bovendien door een verbetering van de efficiëntie en vergroting van de omzet leiden tot een beter bedrijfsresultaat. In dit verband is het goed om stil te staan bij de uitgangssituatie waarin het intermediair zich bevindt. De afgelopen jaren zijn de omzet, het bedrijfsresultaat en de werkgelegenheid bij het intermediair sterk toegenomen. Enkele cijfervoorbeelden mogen dat illustreren. Zowel bij NVA- als bij nbva-kantoren is het bedrijfsresultaat in de periode 1994–1997 gegroeid met circa 75%. Het resultaat bevond zich eind 1997 op bijna 20% van de totale inkomsten. Ook in 1998 hebben de bij deze organisaties aangesloten kantoren weer duidelijke groeicijfers laten zien. Bij de NVA-kantoren is in 1997, dus nadat de kabinetsvoornemens bekend waren geworden, de werkgelegenheid bovendien gegroeid met 9 procent (1500 personen). Door krapte op de arbeidsmarkt bedroeg deze groei in 1998 6,9%.

In dit licht bezien, en in combinatie met de verwachting van betreffende kantoren dat de stijging zich zal voortzetten, is het niet waarschijnlijk dat, zo de maatregelen al leiden tot negatieve effecten op werkgelegenheid of bedrijfsresultaat, de bedrijfstak hierdoor in problemen zal geraken. Dit aspect zal bij de evaluatie van de effecten van Wabb I uiteraard worden meegenomen.

Ondergetekenden kunnen zich voorstellen dat sommige assurantiekantoren minder mogelijkheden hebben om op dit gebied een brede differentiatie in de dienstverlening aan te brengen. Een aantal van deze kantoren zou daarom onder invloed van de toenemende concurrentie kunnen kiezen voor schaalvergroting, in lijn met de reeds bestaande concentratietendens. Andere kantoren kunnen juist profiteren van de tendens naar klantgerichte differentiatie en zich specialiseren.

De waarde van de portefeuille van een tussenpersoon hoeft niet af te nemen door de voorgenomen wetswijziging. Deze waarde is afhankelijk van een groot aantal factoren, zoals provisie-opbrengst, aantal relaties (goodwill) en polissen, personeel, totale omzet, brancheopbouw en leeftijdsopbouw.

Er is geen reden om aan te nemen dat het afschaffen van de beloningsregels zal leiden tot een daling van de toekomstige inkomsten van de tussenpersoon. De tussenpersoon die de consument goed adviseert, het juiste product aanbiedt en de portefeuille goed beheert, zal door zijn toegevoegde waarde zelfs een hoger inkomen kunnen genereren. Daardoor kan de waarde van de portefeuille van de professionele tussenpersoon die een goede prijs/kwaliteitsverhouding biedt in de toekomst stijgen. Als gevolg van de recente ontwikkelingen op het gebied van de sociale zekerheid, liggen er eveneens kansen voor de tussenpersoon om zijn portefeuille te vergroten. Wel kan de geboden ruimte voor prijsconcurrentie tot een herschikking van inkomens leiden.

Extra administratieve lasten zullen zich hoofdzakelijk voordoen op het vlak van de assurantiebelasting.

Indien een tussenpersoon zijn beloning ontvangt van de consument wordt hij belastingplichtig voor de assurantiebelasting voorzover die over de desbetreffende verzekering wordt geheven. Zoals uiteengezet in de memorie van toelichting zal hier voor de tussenpersoon sprake zijn van enige extra administratieve lasten maar zal hij voor de omzetbelasting in de meeste gevallen vergelijkbare administratieve voorzieningen hebben getroffen.

Voorts zal de strategische herbezinning ook doorwerken in de relatie verzekeraar – tussenpersoon.

Afhankelijk van de keuze voor een bepaalde wijze van dienstverlening kan het vervallen van de beloningsregels ook invloed uitoefenen op een ander aspect van assurantiebemiddeling, namelijk de onafhankelijkheid van het intermediair. Naast deskundigheid vormt onafhankelijkheid een belangrijke troef voor het intermediair. Een tussenpersoon die in de toekomst uitsluitend werkt voor rekening van de klant kan zijn onafhankelijkheid van verzekeraars vergroten. Bij zijn keuze voor een bepaald product wordt hij immers niet meer geleid door de hoogte van de provisie die hij van een verzekeraar ontvangt. Wel kunnen andere factoren zijn keuze nog beïnvloeden, zoals bindingen op het gebied van administratieve ondersteuning of automatisering.

Ook voor verzekeraars zal de vraag zich voordoen op welke wijze men de distributie wil vormgeven en welke relaties men, ook op beloningsgebied, wil onderhouden met tussenpersonen. Er kunnen wijzigingen optreden in de relatie met tussenpersonen die gedeeltelijk of geheel op andere dan provisiebasis gaan werken. Daarnaast is er de afweging om (ook) met loondienstagenten te gaan werken, dan wel om te kiezen voor een directe relatie met de consument. Sommige verzekeraars hebben aangegeven in de toekomst te kiezen voor distributie via verschillende kanalen. Deze ontwikkeling is overigens niet alleen het gevolg van het vervallen van de beloningsregels en kan onderdeel zijn van ingrijpende strategische keuzes. Ook de verwachte preferentie van consumenten voor bepaalde distributiekanalen speelt hierbij een rol.

De afschaffing van de beloningsregels kan verder nieuwe impulsen geven aan de bank- en verzekeringssector. Teneinde zich te onderscheiden kunnen verzekeraars en tussenpersonen nieuwe producten of diensten ontwikkelen. Ook kan worden gedacht aan nieuwe combinaties van verzekerings- en bankdiensten waarvoor geen begunstigingsverbod bestaat.

Ondergetekenden verwachten niet dat de mogelijkheid om aan consumenten kortingen of cadeaus te geven de solvabiliteit van verzekeraars in gevaar zal brengen. Hierop wordt nader ingegaan bij de beantwoording van vragen 15 en 22.

Tenslotte ontstaan voor verzekeraars ook meer mogelijkheden om extra marketinginstrumenten in te zetten, samenhangend met het vervallen van het begunstigingsverbod (Wabb I). Naar verwachting zullen zowel bij directe distributie door direct writers, als bij intermediaire distributie hetzij direct door de verzekeraar, hetzij door de tussenpersoon de nieuwe mogelijkheden worden benut. Een indicatie is dat bij een enquête onder een aantal NVA-kantoren werd verwacht dat 37% van de particuliere en 50% van de zakelijke consumenten om retourprovisie zullen vragen.

Toenemende concurrentie, zowel tussen assurantietussenpersonen als tussen verzekeraars komt de zakelijke en de particuliere consument ten goede. Zoals hierboven aangegeven liggen deze voordelen op het gebied van de prijs, de kwaliteit, de innovatie en vooral in de creatie van een keuzemogelijkheid voor de omvang van de dienstverlening door de tussenpersoon en de wijze van diens beloning.

De uniforme eindprijs voor een bepaalde verzekering verdwijnt, waardoor de eindprijstransparantie vermindert. Daartegenover staat dat modulaire dienstverlening tussenpersonen ertoe dwingt inzicht te geven in hun prijs-/prestatieverhouding, zodat daar de transparantie toeneemt.

De consument krijgt bovendien meer keuzemogelijkheden, zowel wat betreft de prijs als wat betreft de af te nemen diensten en de kwaliteit daarvan. Zowel particuliere als zakelijke consumenten zullen hiervan kunnen profiteren.

3

De leden van de CDA-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de evaluatie. Uit de evaluatie blijken duidelijk de tegenstrijdige belangen van verzekeraars, tussenpersonen en consumenten. Deze leden zijn van mening dat de belangen zorgvuldig tegen elkaar moeten worden afgewogen. De leden van de CDA-fractie staan in beginsel achter de MDW-operatie, maar marktwerking mag geen doel op zich worden. De Wabb-operatie moet op haar redelijkheid beoordeeld worden. Op welke onderdelen vindt de regering de markt inefficiënt functioneren en wat zijn de gevolgen hiervan?

Met de leden van de CDA-fractie zijn ondergetekenden van oordeel dat belangen van partijen zorgvuldig moeten worden afgewogen en dat marktwerking geen doel op zich mag worden. Marktwerking is slechts een middel, dat in sommige situaties kan worden ingezet om een bepaald doel te bereiken. De markt van assurantiebemiddeling functioneert naar het oordeel van ondergetekenden niet optimaal. Er zijn twee hoofdoorzaken te onderscheiden.

In de eerste plaats mogen tussenpersonen thans niet op prijs concurreren. Niet alleen ontbreekt hen hierdoor een belangrijk marketinginstrument, ook is hierdoor de hoogte van hun beloning niet afhankelijk van de kwaliteit van hun dienstverlening. Daardoor ontbreekt hier een van de prikkels om te concurreren op kwaliteit. De prijs-/prestatieverhouding staat hierdoor onder druk.

In de tweede plaats zijn tussenpersonen thans gedwongen al hun diensten in één totaalpakket aan te bieden. De consument betaalt daardoor altijd de prijs voor het totale pakket aan diensten, ook al zou hij ervoor willen kiezen om slechts enkele diensten uit het totaalpakket af te nemen.

Door de beloningsregels in de Wabb te laten vervallen willen ondergetekenden de prijs-/prestatieverhouding transparant maken en de keuzevrijheid van de klant verbeteren en daarmee de concurrentie in het tussenpersonenkanaal vergroten. Opheffing van de beloningsbepalingen zal tevens bijdragen aan de innovatie in de sector.

4

Uit de evaluatie blijkt dat nog niet exact bekend is welke gevolgen de onderhavige wetsaanpassingen met zich mee zullen brengen. Er zijn momenteel 12 000 assurantietussenpersonen. In de toelichting zegt de regering dat de gevolgen niet te voorzien zijn. Alvorens een oordeel te vellen, zouden de leden van de CDA-fractie het op prijs stellen als de regering een poging zou doen de gevolgen van dit wetsvoorstel nader in te schatten, met name met betrekking tot inkomens- en werkgelegenheidsgevolgen voor assurantietussenpersonen, de gevolgen voor de verzekeraars en de positie van de consument in brede zin. Zonder inzicht in de gevolgen van deze wet is het erg moeilijk om een oordeel te geven.

Verwezen wordt naar de beantwoording van vraag 2.

5

De leden van de fractie van D66 onderschrijven de conclusie in het onderhavige voorstel dat «uit de evaluatie onvoldoende is gebleken dat het algemeen belang het noodzakelijk maakt om een bijzondere wettelijke regeling voor de rechtspositie van tussenpersonen voor wat betreft beloningsregels te handhaven». Deze leden achten het wenselijk om op termijn tot een variëteit van beloningsvormen te komen en consumenten de mogelijkheid te bieden om onderdelen van dienstverlening van tussenpersonen af te kunnen nemen tegen een daaraan gerelateerde beloning. Zij zijn in dit verband van mening dat een dergelijke ontwikkeling voordelen biedt voor zowel het functioneren van de branche van tussenpersonen als voor de keuzemogelijkheden van de consument voor wat betreft maatwerk, toegesneden wensen en beïnvloedingsmogelijkheden op de prijs/kwaliteitsverhouding. Voorts hechten de leden van de fractie van D66 eraan op te merken dat eisen van vakbekwaamheid en registerinschrijving van tussenpersonen op zijn minst dienen te worden gehandhaafd. Verdieping van de vakbekwaamheid op Assurantiebemiddeling B-niveau achten zij daarom ook gewenst. De nodige transparantie, waaronder inzicht in de kwaliteit en toegevoegde waarde van de tussenpersoon zowel als in de verzekeringsproducten, zijn voor de consument volgens de leden van de fractie van D66 van belang voor het invoeren van meer marktwerking in het assurantiebemiddelingsbedrijf. Dit belang neemt in de ogen van deze leden toe naarmate de markt van financiële producten complexer wordt. Zij onderschrijven in dit verband de gedachte van de regering dat hier een verantwoordelijkheid ligt voor de marktpartijen, maar achten het wenselijk dat vooraf duidelijk is of en op welke wijze aan dit consumentenbelang tegemoet moet worden gekomen. Zekerheid op welke wijze de transparantie van de consument ter hand zal worden genomen achten de leden van de fractie van D66 daarom wenselijk. Hierbij denken deze leden onder meer aan het zeker stellen van de invoering van (de vereisten voor) een standaardopdrachtformulier. Deze leden tekenen hierbij aan dat op basis van de evaluatie over het afschaffen van het verbod op retourprovisie en op basis van eventueel nadere evaluaties nader zal moeten worden bekeken in hoeverre verdere deregulering mogelijk en wenselijk is.

In de Nota Informatieverstrekking aan de consument van financiële diensten (Kamerstukken II 1998/99, 26 676) is aangekondigd dat nog nader onderzoek zal worden verricht naar de diverse randvoorwaarden die (zouden moeten) worden gesteld aan de intermediairs in de financiële dienstverlening. Momenteel wordt onderzocht wat de overeenkomsten en verschillen zijn tussen regelgeving in de verschillende sectoren van bemiddeling in financiële diensten. Hierbij wordt een verklaring gezocht voor deze verschillen en worden de praktische gevolgen ervan voor bemiddelaars en consumenten in kaart gebracht. Vervolgens zal, mede in het licht van het belang van tussenpersonen en adviseurs bij de informatieverstrekking en gezien de wijzigingen in de regelgeving voor aanbieders van financiële producten voortvloeiend uit de eerdergenoemde nota, worden bezien of, en zo ja welke, nadere regels aan bemiddeling moeten worden gesteld. Aandachtspunten zullen hierbij onder meer zijn de informatieverstrekking over het product en de bemiddelaar en integriteit. In de eerste helft van 2000 zal de Tweede Kamer hierover een nota ontvangen.

Voor informatie over het verzekeringsproduct gelden op dit moment verplichtingen op basis van wet en zelfregulering. Verzekeraars moeten aan (potentiële) consumenten informatie verstrekken over hun producten. Deze verplichting is uitgewerkt in de Regeling Informatieverstrekking aan verzekeringnemers 1998. Voor levensverzekeringsproducten geldt bovendien de Code Rendement en risico, die in samenwerking tussen de Consumentenbond en het Verbond van Verzekeraars is opgesteld. Deze code wordt ook door de NVA en nbva onderschreven.

Op de naleving van de Regeling ziet de Verzekeringskamer toe. De naleving van de Code is een zaak van de verzekeringsbranche zelf.

Voor wat betreft de opmerking van deze leden over een standaardopdrachtformulier wordt verwezen naar de beantwoording van de vragen 29 en 30.

6

De leden van de fractie GroenLinks merken op dat de bestaande wettelijke beloningsregels voor assurantietussenpersonen hun oorsprong vinden in misstanden die ooit de verzekeringsmarkt in hun greep hadden. De regering is van oordeel dat met het oog op de toegenomen vakbekwaamheid en professionaliteit van de beroepsgroep dergelijke misstanden ook zonder betreffende regulering niet meer voorkomen. Zelfregulering zal in voldoende mate het ontbreken van de regulerende werking van bestaande wettelijke beloningsregels compenseren, zo hebben deze leden de inzet van de regering begrepen. Zij vragen een nadere onderbouwing van deze verwachting. In 1991 werd immers nog geoordeeld door de toenmalige regering dat de beloningsregels gehandhaafd dienden te worden. Hoe luidde de afweging van het kabinet toen? Welke nieuwe argumenten zijn sindsdien op tafel gekomen die een andere koers rechtvaardigen? Wat is er materieel sindsdien veranderd?

In 1991 heeft het kabinet besloten de beloningsregels voorlopig te handhaven. Een van de redenen daarvoor was dat op dat moment diverse ontwikkelingen gaande waren, niet alleen op Europees maar ook op nationaal niveau (zoals de eventuele onverbindendverklaring van horizontale prijsregelingen waaronder de provisiemaximeringsovereenkomst).

Sinds 1991 hebben zich de volgende ontwikkelingen voorgedaan. Allereerst is meer helderheid ontstaan over de Europese ontwikkelingen. In de Aanbeveling van 18 december 1991 inzake verzekeringstussenpersonen zijn geen regels inzake beloning opgenomen. Het afschaffen van de beloningsregels komt derhalve niet in strijd met Europese regelgeving. In tegendeel, ook in het licht van het Europees mededingingsbeleid dienen deze regels te worden beschouwd als ongewenst. Zij komen elders in Europa dan ook nauwelijks voor.

Daarnaast geldt dat het kabinet in januari 1995 de ministeriële commissie MDW instelde. Dit vormde tevens het begin van de MDW-operatie die er onder meer op was gericht bestaande regels die de concurrentie onnodig beperken, te verbeteren respectievelijk weg te nemen. Voor de tweede tranche was onder andere de Wabb geselecteerd. Op basis van de analyses van de MDW-werkgroep Wabb heeft het kabinet onder andere besloten de artikelen 13 en 15 (die de wijze van beloning van de tussenpersoon bepalen) af te schaffen.

7

De regering spreekt in de memorie van toelichting op verscheidene plaatsen de verwachting uit dat in de nabije toekomst een variëteit aan beloningssystemen (en dienstverleningspakketten) zal ontstaan, die zal aansluiten bij de behoeften van de consument. Is ook hier sprake van een terechte verwachting? Kan de regering een indruk geven van de te verwachten differentiatie? Op welke nieuwe pakketten zit de consument te wachten? Zou het ook mogelijk zijn, dat de wettelijke beloningsregels plaats maken voor een praktijk waarin de beroepsgroep de facto dezelfde beloningsvormen zal hanteren en dat na een initiële fase van variëteit de eenvormigheid toeslaat en tussenpersonen mede met het oog op de efficiency slechts een beperkt pakket van beloningsvarianten zullen hanteren, zo vragen de leden van de fractie van GroenLinks. Deze leden hebben nog de volgende vragen. Hoe zou de regering een dergelijke uitkomst kwalificeren?

Ondergetekenden verwachten dat in de toekomst een variëteit aan dienstverlenings- en beloningspakketten zal ontstaan. De verboden die de huidige beloningsregels inhouden zijn uit de tijd, en uit tal van tekenen blijkt dat er concrete behoefte aan meer armslag bestaat. Niet alleen vraagt de Consumentenbond al geruime tijd om afschaffing van de verboden, ook vanuit de bedrijfstak zelf wordt daarvoor gepleit. OHRA bijvoorbeeld voerde tot aan het Hof van Justitie van de EG een procedure om te verkrijgen dat zij nieuwe klanten een cadeau zou mogen geven; diverse verzekeraars en tussenpersonen vragen de Economische Controledienst of door hen voorgenomen promotieacties passen binnen de wet.

Te verwachten is dat een aantal tussenpersonen zal blijven werken met het huidige totaalpakket. De brancheorganisaties zien daarin immers grote voordelen voor zowel klant als branche. Deze tussenpersonen kunnen met verzekeraars overeenkomen dat hun beloning net als nu uitsluitend zal bestaan uit door de verzekeraar uit te keren provisie. Er zullen echter ook tussenpersonen zijn die elke dienst afzonderlijk respectievelijk combinaties daarvan aanbieden en bij de klant in rekening brengen. Deze tussenpersonen kunnen bijvoorbeeld op uurbasis declareren.

Denkbaar is dat tussenpersonen voor het min of meer gestandaardiseerde werk uiteindelijk slechts een beperkt pakket van beloningsvarianten zullen hanteren. Indien daaraan slechts overwegingen van doelmatigheid ten grondslag zouden liggen (en er geen strijd met de Mededingingswet is), dan bestaat daartegen geen bezwaar: doelmatigheid biedt de gelegenheid de kosten voor de klant te verlagen. Met de onderhavige wetsvoorstellen wordt niet beoogd een enorme veelheid aan beloningsvormen te scheppen; zij beogen slechts de vrijheid te bieden in te spelen op de behoeften van de zakelijke en particuliere consumenten. Indien in de praktijk blijkt dat reeds een beperkt aantal beloningsvarianten in het gros van die behoeften voorziet, dan is dat voldoende – en vanuit een oogpunt van transparantie gunstig. Terwijl nu maatwerk in beloning en dienstverleningspakketten verboden is, creëert het onderhavige wetsvoorstel de ruimte waarin de markt kan bepalen aan welke varianten de voorkeur wordt gegeven.

8

Zal de transparantie van de verzekeringsmarkt zodanig zijn dat de rol van de consument tot zijn recht zal komen? Ziet de regering de verzekeringsconsument in staat om naast de wensen voor het verzekeringsprodukt betekenisvolle eigen voorwaarden te stellen aan de beloningsvorm en hoogte? Moet de consument daarvoor niet over specifieke informatie beschikken? Komt die beschikbaar? Heeft de door het kabinet gewenste keuzevrijheid hier ook materieel betekenis?

De voorgenomen wetsaanpassingen beogen niet zozeer de klant in de gelegenheid te stellen om over beloningsvorm en -hoogte te onderhandelen als wel om het hem mogelijk te maken een keuze te maken. Wil hij een hogere kwaliteit tegen een hogere prijs? Wil hij niet het totale pakket aan diensten maar slechts onderdelen daarvan?

Ondergetekenden achten de komende keuzemogelijkheden en het feit dat het aanbieders dan niet langer verboden is om een aantal keuzemogelijkheden te bieden materieel een aanzienlijke vooruitgang. Voor assurantiebemiddeling ontstaat dan dezelfde situatie als bij andere diensten. Hoewel er consumenten zijn die in concrete gevallen niet zelf in onderhandeling zullen treden met aanbieders over de prijs en/of over het dienstverleningspakket, profiteert men wel van het toenemende aanbod.

Overigens achten ondergetekenden het zeer wel mogelijk dat er consumenten (vooral zakelijke consumenten) zijn die voldoende geïnformeerd zijn om betekenisvolle eigen voorwaarden te stellen aan de beloningsvorm en -hoogte. Dezen zullen met vrucht kunnen onderhandelen.

Het vervallen van de beloningsregels dwingt tussenpersonen die een gedifferentieerd dienstverleningspakket aanbieden tot het openbaarmaken van de prijs en inhoud van dat pakket.

Ook informatie over bindingen van tussenpersonen met verzekeraars kan voor de consument relevant zijn. In paragraaf 6.6 van de memorie van toelichting bij het onderhavige wetsvoorstel is ingegaan op de onafhankelijkheid respectievelijk ongebondenheid van tussenpersonen. Hierin is aangegeven dat het primair aan de consument is om te beoordelen of de eventuele bindingen die een tussenpersoon heeft met verzekeraars voor hem relevant zijn en of hij het van belang acht of een tussenpersoon meer of minder onafhankelijk tot een bepaald advies komt. In de Nota Informatieverstrekking aan de consument van financiële diensten van 8 juli 1999 (kamerstukken II 1998/99, 26 676), waarin is aangekondigd dat momenteel wordt onderzocht wat de overeenkomsten en verschillen zijn tussen regelgeving in de verschillende sectoren van bemiddeling in financiële diensten (hieronder valt ook de assurantiebemiddeling). Hierbij wordt een verklaring gezocht voor deze verschillen en worden de praktische gevolgen ervan voor bemiddelaars en consumenten in kaart gebracht. Vervolgens zal worden bezien of, en zo ja welke, nadere regels aan deze bemiddeling moeten worden gesteld. In dit onderzoek wordt ook aandacht besteed aan de regels omtrent informatieverstrekking aan consumenten.

Bedrijfseffecten

9

De leden van de fractie van D66 merken op dat de inwerkingtreding van het onderhavige wetsvoorstel geschiedt bij Koninklijk Besluit om zodoende verzekeraars en tussenpersonen de gelegenheid te bieden zich op de nieuwe situatie in te stellen. Eerder was gekozen voor een overgangsperiode van vier jaar tussen het vervallen van het verbod op retourprovisie en de inwerkingtreding van het onderhavige wetsvoorstel. In de nota naar aanleiding van het verslag bij het wetsvoorstel tot het laten vervallen van het verbod op retourprovisie (kamerstuk nr. 25 507) heeft de regering opgemerkt dat met de termijn van vier jaar is gepoogd het midden te vinden tussen enerzijds de noodzaak tot strategische herbezinning voor tussenpersonen en verzekeraars en anderzijds de wens om de marktwerking zo spoedig mogelijk te laten plaatsvinden. De leden van de fractie van D66 vernemen graag van de regering welke redenen er zijn geweest om in het onderhavige wetsvoorstel de inwerkingtreding bij Koninklijk Besluit voor te stellen. Deze leden vrezen dat met invoering bij Koninklijk Besluit, zoals geregeld in het onderhavige wetsvoorstel er onduidelijkheid zal ontstaan over wanneer dit zal gebeuren en dat dit ten koste zal gaan van de nodige en tijdige voorbereiding door tussenpersonen en verzekeraars op de nieuwe situatie. Graag vernemen deze leden van de regering of zij de mening delen dat het in het belang van tussenpersonen en verzekeraars is dat zij zich ook daadwerkelijk (moeten) voorbereiden en instellen op de nieuwe situatie en dat helderheid over het moment van de inwerkingtreding hiertoe bijdraagt. Beoogt de regering nog steeds om het onderhavige wetsvoorstel vier jaar na het laten vervallen van het verbod op retourprovisie in werking te laten treden? Zo ja, waarom is er niet voor gekozen om dit wettelijk vast te leggen samen met de mogelijkheid om bij Koninklijk Besluit met zware voorhang de inwerkingtreding uit te stellen als de situatie zich als gevolg van de uitkomst van de evaluatie niet leent voor de inwerkingtreding van onderhavig voorstel na een periode van vier jaar nadat het verbod op retourprovisie is vervallen?

Voor het bepalen van de datum van inwerkingtreding van een wet zijn twee methodes gebruikelijk: het opnemen in de wet zelf van een bepaling daaromtrent en het opnemen in de wet van een bepaling dat de datum van inwerkingtreding wordt vastgesteld bij Koninklijk Besluit. In het onderhavige geval is gekozen voor de laatstgenoemde procedure met voorhang naar aanleiding van de gesprekken met de marktpartijen (Consumentenbond en Verbond van Verzekeraars, mede namens NVA en nbva) waarin de wens werd uitgesproken om voor de inwerkingtreding zorgvuldig rekening te houden met de uitkomsten van een evaluatie van de marktwerking en concurrentie in het tussenpersonenkanaal en de effecten van het afschaffen van artikel 16.

Gelet op het feit dat reeds bij het op 3 september 1997 ingediende wetsvoorstel tot het doen vervallen van artikel 16 Wabb (Wabb I) is aangekondigd dat het in de bedoeling lag de artikelen 13 en 15 te laten vervallen per 1 januari 2002, hebben verzekeraars en tussenpersonen voldoende tijd om hun strategie te bepalen en na te denken over de mogelijkheden van beloning voor de toekomst. Mede met het oog op de belangrijke strategische beslissingen die moeten worden genomen is de inwerkingtreding van onderhavig wetsvoorstel voorzien op een later tijdstip dan het afschaffen van artikel 16.

10

De regering merkt op dat er sprake zal kunnen zijn van een afname van het aantal kleine assurantiekantoren, die niet over de mogelijkheden beschikken de marktontwikkelingen bij te benen. Met de nieuwe beloningsregels roept de regering, zo brengen de leden van de fractie van GroenLinks naar voren, een concentratietendens op. Hoe rijmt de regering dit met het behoud c.q. toename van diversiteit en keuzevrijheid dat met dit wetsvoorstel wordt beoogd? Heeft de regering een kritische ondergrens in gedachten? Hoe weegt de regering het nadeel van (verhevigde) concentratie tegen te behalen voordelen?

In het tussenpersonenkanaal bestaat reeds een tendens tot concentratie. Die tendens ziet men ook in allerlei andere sectoren van het economisch leven. Tegelijk echter ziet men ook allerlei kleine, nieuwe bedrijfjes ontstaan, van de bouw tot de informatietechnologie. Het is primair aan de markt om te bepalen welke hoeveelheid en samenstelling van aanbieders optimaal is. In zijn algemeenheid bestaat tegen dergelijke tendensen geen bezwaar: kennelijk vraagt de markt daarom.

Denkbaar is dat het afschaffen van de beloningsvoorschriften voor tussenpersonen de bestaande concentratietendens zal versterken. Dat hoeft geen afbreuk te doen aan de nagestreefde diversiteit en keuzevrijheid. Een voorbeeld uit een geheel andere sector kan dit wellicht verduidelijken. In de levensmiddelensector heeft zich een enorme concentratie van winkels (supermarkten) voorgedaan. Toch worden geen klachten vernomen over de keuzevrijheid van de consument; niches worden opgevuld door specialisten. Ook bij de assurantiebemiddeling is dit effect te verwachten.

Het lijkt aannemelijk dat vooral de nu kleine assurantiebemiddelaars zich zullen bezinnen op de vraag wat de voorgestelde veranderingen voor hun zelfstandig voortbestaan zouden kunnen betekenen. Overigens kan evenzeer een ontwikkeling optreden waarbij ook de kleine bemiddelaar profiteert van de tendens naar klantgerichte differentiatie.

Een concrete kritische ondergrens hebben ondergetekenden bij een en ander niet voor ogen.

Met het onderhavige wetsvoorstel en met wetsvoorstel Wabb I wordt niet beoogd in te grijpen in de bestaande marktverhoudingen. Met deze voorstellen worden alleen dezelfde omstandigheden geschapen die ook in andere sectoren van de financiële dienstverlening gelden. Er is geen reden om aan te nemen dat het creëren van deze omstandigheden in de sector assurantiebemiddeling tot afwijkende effecten zal leiden.

De toetredingsgrenzen worden niet noemenswaardig veranderd (afgezien van de beperkte aanscherping van de vakbekwaamheidseisen voor het diploma assurantiebemiddeling B).

Nog afgezien van de mogelijkheden die in uiterste gevallen de Mededingingswet biedt valt te verwachten dat ook in deze sector de wal het schip zal keren: indien als gevolg van concentratie bepaalde diensten, waaraan in de markt wel behoefte bestaat, niet meer in voldoende mate worden aangeboden zullen alerte ondernemers niet aarzelen die diensten aan te bieden. Overigens zijn er vele duizenden tussenpersonen; zelfs bij een forse concentratie zal er nog een groot aantal overblijven.

Interessant in dit verband is dat de SER erop wijst dat het straks aantrekkelijk kan zijn op de verzekeringsmarkt werkzaam te zijn als adviseur zonder bemiddelingsfunctie. De SER verwacht een groei van adviseurs die niet onder de bepalingen van de Wabb vallen, indien de keuze om daar al of niet onder te vallen niet meer onder invloed van de hoogte van de beloning staat (brief 16-12-1996, blz. 3 en 7, Bijlage II bij de memorie van toelichting).

11

De leden van de fractie van GroenLinks brengen voorts naar voren dat hier niet direct sprake lijkt te zijn van vorstelijke beloningsregels ten gunste van een beperkte groep professionele insiders zoals bij sommige beroepsgroepen die, zeer terecht naar het oordeel van deze leden, object van een MDW-traject of vergelijkbare operatie zijn geworden. Ziet de regering dit anders, zo vragen deze leden. De beloningsregels lijken juist mede bij te dragen aan een breed aanbod. Is dat niet ook een van de toetsstenen voor een gewenste marktordening?

Een breed aanbod maakt deel uit van een gewenste marktordening. De breedheid van het aanbod wordt momenteel echter in negatieve zin beïnvloed door de beloningsvoorschriften: die laten keuze uit verschillende dienstenpakketten of prijs-/prestatiecombinaties niet toe. Afschaffing zou wellicht kunnen bijdragen aan verdergaande concentratie (als is dat nog lang niet zeker), maar ook dan hoeft, zoals hierboven bij de beantwoording van vraag 10 uiteengezet, de diversiteit van het aanbod niet te lijden te hebben.

De beloningsregels in de Wabb hebben overigens geen betrekking op de hoogte van de beloning, maar enkel op de beloningswijze. De hoogte van de beloning wordt ook op dit moment al bepaald door verzekeraars en tussenpersonen zelf.

12

Hoe bepaalt de regering overigens het tijdstip waarop de nieuwe beloningsregels bij Koninklijk Besluit in werking zullen treden?

Verwezen wordt naar de beantwoording van vraag 9.

Beloningsartikelen

13

De leden van de fractie van de VVD vragen of meer informatie kan worden gegeven over de aard van de nieuwe assurantiebemiddelingswetgeving in België.

De nieuwe assurantiebemiddelingswetgeving in België heeft tot doel de rechten te beschermen van de verzekeringnemers, van de verzekerden en van de derden die betrokken zijn bij de uitvoering van verzekeringsovereenkomsten. Daarom bepaalt deze wet de voorwaarden waaraan voldaan moet zijn om als verzekeringstussenpersoon op te treden of om verzekeringsproducten aan het publiek te koop aan te bieden in welke vorm ook. De toegangsvereisten (professionaliteitsvereisten) gelden voor alle vormen van verzekeringsbemiddeling en -distributie; zij gelden niet alleen voor feitelijk leiders van assurantiebemiddelingskantoren, maar – deels – ook voor de werknemers van dat kantoor. Ook personen die in een verzekeringsonderneming als verantwoordelijke voor de distributie van verzekeringsproducten zijn aangewezen moeten aan eisen inzake beroepskennis voldoen.

De wet heeft betrekking op zowel tussenpersonen als op andere personen die verzekeringsproducten aan het publiek te koop aanbieden in welke vorm ook (bijvoorbeeld reisbureaus, supermarkten, autodealers).

In de wet zijn geen bepalingen opgenomen die betrekking hebben op de beloning van assurantietussenpersonen. Wel bevat de wet bevat enkele bepalingen inzake onafhankelijkheid. Tussenpersonen moeten aangeven of zij de jure of de facto in de keuze van een verzekeringsonderneming zijn gebonden. Het de facto-criterium houdt in dat de tussenpersoon jaarlijks een lijst van de aandeelhouders die op directe of indirecte wijze zeggenschap uitoefenen over zijn onderneming en de procentuele verdeling van de commissie per verzekeringsonderneming over het voorgaande jaar moet opgeven. Momenteel is bij het Belgische parlement een wetsvoorstel in behandeling waarin het begrip onafhankelijkheid de facto wordt geschrapt en wordt teruggekeerd naar het onderscheid tussen verzekeringsmakelaars, verzekeringsagenten en verzekeringssubagenten, op basis van juridische elementen, omdat het de facto-criterium in de praktijk niet werkbaar bleek te zijn.

14

Deze leden zijn van mening dat de meeste bezwaren tegen de wetswijziging afdoende kunnen worden weerlegd. Leidt deze wetswijziging in de praktijk er niet toe dat de markttoegang voor nieuwe aanbieders sterk wordt beperkt? De markt wordt verkleind; in hoeverre heeft dit effect op het bereiken van één van de doelstellingen van deze wetswijziging, namelijk marktwerking?

Met instemming constateren de ondergetekenden dat ook naar de mening van de leden van de VVD-fractie de meeste bezwaren tegen de wetswijziging afdoende kunnen worden weerlegd. Voor een antwoord op de vraag over de beperking van de markttoegang voor nieuwe toetreders wordt verwezen naar de beantwoording van vraag 10.

15

Houdt de Verzekeringskamer toezicht op een mogelijke opwaartse druk op provisies ten gevolge van deze wetswijziging? Wat zijn de middelen van de Verzekeringskamer om tegen de effecten hiervan op te treden?

Een van de belangrijkste elementen van het toezicht dat de Verzekeringskamer uitoefent, betreft het toezicht op de solvabiliteit van verzekeraars. Het staat verzekeraars in beginsel vrij om hun bedrijfsbeleid naar eigen inzicht te bepalen. De hoogte van de provisies is een zaak van assurantietussenpersonen en verzekeraars. De Verzekeringskamer staan instrumenten van verschillend gewicht ter beschikking, variërend van een advies tot een aanwijzing, om het toezicht op de solvabiliteit van verzekeraars te effectueren.

16

De leden van de fractie van het CDA constateren dat momenteel tussenpersonen alleen kunnen worden beloond door middel van provisie bij het afsluiten van een verzekering. Deze provisie wordt door de verzekeraar aan de tussenpersoon betaald. In deze provisie is de beloning inbegrepen voor alle diensten van de tussenpersoon die samenhangen met diens bemiddeling bij die verzekering. Na de inwerkingtreding van de wetswijziging blijft deze mogelijkheid bestaan, maar kan de beloning van de tussenpersoon ook op andere wijze worden geregeld. Daarbij kan gedacht worden aan directe beloning door de consument van de tussenpersoon. In hoeverre zullen de extra kosten voor consumenten voor het vragen van advies en de mogelijkheden van een «second opinion» zich vertalen in lagere kosten voor het afsluiten van de verzekeringen, zo vragen de leden van de CDA-fractie. Zij zijn van mening dat consumenten niet belemmerd mogen worden in hun mogelijkheden om een «second opinion» te vragen.

Na het vervallen van de beloningsregels kan een tussenpersoon er voor kiezen de huidige beloningswijze te handhaven en dus provisie te blijven ontvangen van de verzekeraar. In dat geval blijft het voor de consument mogelijk om een second opinion te vragen op «no cure no pay» basis.

Een tussenpersoon kan echter ook kiezen voor directe beloning door de consument. Ook dan is het mogelijk dat hij advies levert zonder specifiek daarvoor een beloning in rekening te brengen, indien hij een prijs hanteert voor zijn totale dienstverlening, waarin een component voor het advies is inbegrepen. Denkbaar is eveneens dat een tussenpersoon per geleverde dienst een rekening presenteert. In dat geval zal een consument die bij die tussenpersoon komt voor een second opinion daarvoor afzonderlijk moeten betalen.

Overigens zij opgemerkt dat op dit moment de beloning voor het advies in de provisie, en dus in de premie is verdisconteerd.

In de toekomst mag worden verwacht dat een consument die een verzekering afsluit via een tussenpersoon die werkt op basis van directe beloning per dienst, en daarbij één maal advies vraagt, in bepaalde gevallen goedkoper uit zal zijn dan op dit moment. In verband met de vrijheid die partijen in die situatie hebben, kan daarover op dit moment echter geen algemeen geldende uitspraak worden gedaan.

Ook in andere sectoren zonder wettelijke beloningsregels, zoals hypotheekbemiddeling en reisbureaus, wordt op basis van het «no cure, no pay»-systeem gewerkt. Het is dus niet onverbrekelijk verbonden met wettelijke beloningsregels.

17

Deze leden zijn van mening dat de vrees voor risicoselectie moet worden weggenomen, nu een tussenpersoon in de toekomst wellicht een hogere winstmarge kan behalen door te selecteren op klanten die voor hem relatief weinig kosten met zich brengen. De kanttekening dat juist vanuit de branche benadrukt wordt dat de assurantietussenpersoon zich richt op een langdurige relatie met consumenten, waarbij vertrouwen en reputatie van groot belang zijn, stelt niet gerust.

Deze leden wijzen op de waarschuwing van de kant van de Verzekeringskamer dat de provisies omhoog gestuwd kunnen worden, hetgeen tot solvabiliteitsrisico's voor verzekeraars kan leiden. Deze leden zijn van mening dat hier ook een verantwoordelijkheid ligt bij verzekeraars en tussenpersonen. Er mogen geen onverantwoorde situaties ontstaan. Kan het bovenstaande door de regering worden verzekerd?

Ook in de huidige situatie kan een tussenpersoon een beter resultaat behalen door alleen klanten met een laag risicoprofiel aan te trekken, omdat die voor de tussenpersoon naar verwachting weinig inspanningen, bijvoorbeeld voor schadeafhandeling, zullen opleveren. De provisie op de verkochte polis is bij die klant immers veelal even hoog als die voor een klant met een hoog risicoprofiel, die meer inspanningen vergt.

De impliciete wettelijke verevening van verschillen in risico's, zoals die nu bestaat, zal in de toekomst – ten dele – worden vervangen door individueel maatwerk, hetgeen uiteindelijk de verzekerbaarheid ten goede kan komen.

Voor de beantwoording van de vraag over solvabiliteitsrisico's wordt verwezen naar de beantwoording van de vragen 15 en 22.

18

Het vervallen van de artikelen 13 en 15 zal geschieden op een bij Koninklijk Besluit te bepalen tijdstip, afhankelijk van de uitkomsten van de evaluatie. De leden van de CDA-fractie vragen wat de ingangsdatum zal zijn en of een Koninklijk Besluit wel het geëigende instrument is om de ingangsdatum van een wet te bepalen.

Verwezen wordt naar de beantwoording van vraag 9.

19

Op pagina 10 brengt de regering met zoveel woorden naar voren dat handhaving van de wettelijke beloningsregels de consument het instrument uit handen slaat de dienstverlening in overeenstemming te brengen met zijn individuele preferentie. Is dat niet te sterk geformuleerd, zo vragen de leden van de fractie van GroenLinks. Er vindt toch ook in de huidige situatie concurrentie plaats op de prijs van de aangeboden verzekeringspakketten en de bijbehorende service, waarbij geen gebruik gemaakt hoeft te worden van tussenpersonen?

Op dit moment vindt concurrentie op prijs de facto slechts plaats tussen verzekeraars onderling. Tussenpersonen concurreren op de kwaliteit van de dienstverlening. In de prijs, wijze van beloning en de omvang van het dienstverleningspakket kunnen zij zich niet of nauwelijks onderscheiden. De wijzigingen van de Wabb maken het mogelijk dat tussenpersonen ook op die aspecten concurreren.

De prijs van dezelfde verzekering van eenzelfde verzekeraar inclusief de dienstverlening van de tussenpersoon bij twee verschillende tussenpersonen is in de praktijk momenteel gelijk, ongeacht de kwaliteit van die dienstverlening. Het onderhavige wetsvoorstel maakt het mogelijk dat tussenpersonen mogelijke verschillen in de omvang of de kwaliteit van de dienstverlening in de prijs tot uiting laten komen. De bestaande concurrentie tussen totaalpakketten van verzekeraars, inclusief advies en schadeafhandeling, al dan niet via het intermediair, wordt hierdoor verbreed.

20

De regering merkt op dat aan de huidige prijsregulering voordelen verbonden zijn, zoals eindprijstransparantie en eenvoud. De regering acht dat geen doorslaggevende reden voor blijvende overheidsbemoeienis. Dat roept bij de leden van de fractie van GroenLinks de vraag op wat nu eigenlijk de ijkpunten zijn voor overheidsregulering. Voorts vragen deze leden of de regering het voor mogelijk houdt dat een bepaalde marktontwikkeling tot nieuw overheidsingrijpen zal leiden. Is dat ten principale mogelijk? Kan de regering uiteenzetten wanneer dat het geval zal zijn?

Momenteel vindt wel concurrentie plaats op de prijs en kwaliteit van verzekeringen, zowel binnen de verschillende distributiekanalen als tussen deze kanalen. Concurrentie op de prijs, beloningswijze en omvang van het dienstverleningspakket van een van die distributiekanalen, het intermediair, vindt echter niet of nauwelijks plaats.

Eindprijstransparantie is naar de mening van ondergetekenden in beginsel een goede zaak. De huidige overheidsbemoeienis resulteert er echter in dat die transparantie slechts een schijntransparantie is, doordat wel de prijzen vergelijkbaar zijn, maar niet de kwaliteit van het achterliggende product. Het opheffen van die overheidsbemoeienis door het afschaffen van de beloningsregels biedt tussenpersonen de kans om zich meer te differentiëren in prijs, kwaliteit en omvang van de dienstverlening en zich daarop te onderscheiden van andere tussenpersonen. Dit leidt uiteindelijk tot meer transparantie voor de consument.

Verzekeringen, in het bijzonder levensverzekeringen, zijn complexe producten. Bij het afsluiten ervan gaan consumenten via hun tussenpersoon omvangrijke meerjarige financiële overeenkomsten aan met verzekeraars, waarbij de tegenprestatie van de verzekeraar ofwel kan uitblijven (indien het verzekerde risico zich niet voordoet) ofwel pas na verloop van tijd geschiedt (wanneer het verzekerde risico zich voordoet), en waarbij de omvang van de prestatie van de verzekeraar vaak vooraf niet bekend is. Om consumenten hierover zo goed mogelijk te kunnen informeren en adviseren moeten assurantietussenpersonen daarom beschikken over een zekere vakkennis. Daartoe zijn de vakbekwaamheidseisen in de Wabb opgenomen.

IJkpunten voor overheidsregulering voor assurantiebemiddeling zijn:

1. de bescherming van de consument

2. het functioneren van de markt/belemmering marktwerking

3. de mate van regelgeving in andere bedrijfstakken

4. EU-regelgeving

5. de bescherming van het vertrouwen in de verzekeringssector

Indien marktontwikkelingen daartoe aanleiding geven, is het voor de overheid uiteraard mogelijk om in te grijpen, bijvoorbeeld door aanpassing van de wetgeving. Ook is denkbaar dat de marktpartijen in onderling overleg maatregelen nemen tegen ongewenste marktontwikkelingen.

Welke maatregelen dat zouden zijn is geheel afhankelijk van de aard en de omvang van de marktontwikkelingen.

Reactie op bezwaren tegen de MDW-besluitvorming

21

De leden van de fractie van D66 verzoeken de regering om toe te lichten waarom de kosten voor het afsluiten van verzekeringen kunnen dalen als voor elk advies apart kosten in rekening worden gebracht. Kan dit er toe leiden dat de totaalkosten voor de klant per saldo hoger uitvallen? Zo ja, kan worden gespecificeerd in welke gevallen dit zich voor zou kunnen doen?

Wanneer voor elke afzonderlijke dienst van de tussenpersoon apart kosten in rekening worden gebracht kunnen de kosten van het afsluiten van verzekeringen dalen om een aantal redenen.

– De tarieven zitten thans verscholen in de totale premie. De klant die straks voor de keuze staat een dienst wel of niet af te nemen zal willen weten hoeveel hem dat kost. De tussenpersoon zal dus zijn tarieven moeten openbaren. Dit alleen al kan een prijsdrukkend effect hebben.

– De klant kan straks kiezen voor een prijs-/prestatieverhouding op een lager prijsniveau.

– De klant kan straks van sommige diensten afzien (bijvoorbeeld van advies of van schadeafhandeling), dan wel deeldiensten bij andere tussenpersonen afnemen.

Natuurlijk kan de prijs ook stijgen, namelijk wanneer de klant zich onvoldoende oriënteert of bewust kiest voor hoge kwaliteit tegen een hoge prijs. Essentieel is echter dat de klant zal kunnen kiezen en dat het intermediair daar ook in zijn prijsstelling rekening mee zal moeten houden.

22

De leden van de fractie van D66 verzoeken de regering in te gaan op de opmerking van het Verbond van Verzekeraars in haar brief van 25 juni 1999 dat er een (goede) kans is dat een aantal verzekeraars in de problemen komt als de eisen ten aanzien van de beloningsregels vervallen.

De leden van de fractie van de PvdA zouden graag een reactie van de regering ontvangen op het standpunt van het Verbond van Verzekeraars (brief d.d. 25 juni 1999 aan de vaste Commissie voor Financiën) en de Verzekeringskamer dat straks de nadruk te veel op provisieconcurrentie komt te liggen.

In algemene zin mag niet worden verwacht dat de provisieconcurrentie op zichzelf zal leiden tot grote gevolgen voor consumenten ten gevolge van een doorwerking op de solvabiliteit van verzekeraars. Het is in het belang van verzekeraars en tussenpersonen om zichzelf en elkaar niet door middel van onverantwoord hoge provisies uit de markt te prijzen. Intermediairverzekeraars hebben tussenpersonen nodig, maar andersom geldt die relatie uiteraard ook. Verder moet worden benadrukt dat de verzekeringsbedrijfstak als geheel, dus inclusief assurantiebemiddeling, zich heeft ontwikkeld tot een professionele bedrijfstak. Daar komt bij dat de Verzekeringskamer door de actualisering van het toezicht op verzekeraars veel beter in staat is om tijdig in te spelen op ongewenste ontwikkelingen bij verzekeraars. Deze factoren mitigeren in sterke mate de vrees voor onverantwoorde situaties.

In dit verband kan er tevens op worden gewezen dat in andere landen waar geen wettelijke beloningsregels bestaan, verzekeraars evenzeer, ook waar het de distributie betreft, in een concurrerende omgeving moeten opereren.

23

Is het zo dat daardoor de performance van portefeuilles van tussenpersonen (meer) centraal kan komen te staan en dat dat kan leiden tot solvabiliteitsrisico's voor verzekeraars en tot verzekerbaarheidsproblemen? Deelt de regering de visie dat zwaardere risico's daardoor lastiger te verzekeren zullen zijn? Zo ja, hoe denkt de regering dit soort onbedoelde effecten te voorkomen?

Voor de beantwoording van de vraag over solvabiliteitsrisico's voor verzekeraars wordt verwezen naar het antwoord op vraag 15 en naar het antwoord op de voorgaande vraag. Op risicoselectie en verzekerbaarheid wordt in het antwoord op vraag 17 ingegaan.

Vakbekwaamheidseisen

24

De aanscherping van de vakbekwaamheidseisen van tussenpersonen spreekt de leden van de fractie van de PvdA in het bijzonder aan. Het loslaten van de wettelijke beloningsregels lijkt hen vanuit het gezichtspunt van vrije marktwerking en consumentenvrijheid in het algemeen een goede zaak. Toch willen deze leden enkele kritische kanttekeningen maken met name vanuit het perspectief van consumentenbescherming. In de memorie van toelichting wordt ingegaan op het feit dat aan de ene kant de consument «steeds meer een volwaardige marktpartij is (geworden) die bewust eigen keuzen kan maken», maar aan de andere kant blijft een rol bestaan voor de tussenpersoon die de consument moet helpen bij zijn keuzen. De klant moet na het loslaten van de wettelijk beschermde beloningsregels voor de tussenpersoon met die laatste als het ware in onderhandeling treden over de beloning voor een nader te bepalen dienstenpakket, waarin onder andere de prijs/kwaliteit verhouding duidelijk is. Het is mogelijk dat een tussenpersoon niet meer automatisch het totale integrale dienstverleningspakket tegen een vaste provisie gaat aanbieden, maar dat bijvoorbeeld de eventuele schadeafhandeling afzonderlijk in rekening zal worden gebracht. De leden van de fractie van de PvdA vinden het vanzelfsprekend dat de klant van tevoren helder zal moeten worden gemaakt, wat het dienstenpakket, dus inclusief de prijs/kwaliteitsverhouding, behelst dat hij krijgt bij het afsluiten van een verzekering via een tussenpersoon. Deze leden vragen of de tussenpersoon dit in voldoende mate zal doen en of de consument voldoende mondig en deskundig zal blijken te zijn om een goed inzicht in de verworven diensten te verkrijgen.

Na het vervallen van de wettelijke beloningsregels bestaat voor de consument de mogelijkheid de wijze en hoogte van de beloning van de tussenpersoon en de omvang van diens dienstverleningspakket af te stemmen op zijn persoonlijke preferenties. Beide partijen kunnen echter ook kiezen voor de huidige wijze van belonen. Het vervallen van de beloningsregels betekent immers niet dat deze mogelijkheid verdwijnt. Slecht de wettelijke verplichting daartoe wordt opgeheven. Verder wordt verwezen naar de beantwoording van vraag 5, en naar de beantwoording van de vragen 29 en 30 over het standaardopdrachtformulier.

Relatie assurantietussenpersoon en consument

25

De leden van de fractie van de PvdA achten het bijzonder belangrijk dat er een actief voorlichtingsbeleid over de nieuwe wetgeving plaatsvindt. De consument moet immers weten op welke onderdelen op de markt van financiële produkten (b.v. welke diensten van tussenpersonen voor welke prijs) wordt geconcurreerd en of men extra moet betalen in vergelijking tot de huidige situatie. Wil de regering hierover met de Verzekeringskamer in overleg treden en daarbij tevens de consumentenorganisaties en de brancheorganisaties betrekken?

Uiteraard is de regering bereid om met de betrokken organisaties in overleg te treden over de wijze van de voorlichting van de consument over de wijzigingen in de Wabb.

26

Wat is de reden van het omschrijven van de werkzaamheden van een tussenpersoon in de memorie van toelichting, wanneer de Wabb deze diensten niet voorschrijft, zo vragen de leden van de fractie van de VVD.

De in de memorie van toelichting gegeven omschrijving van werkzaamheden is bedoeld als niet-limitatieve indicatie van de diensten die de consument in de huidige situatie, normaliter van een tussenpersoon mag verwachten en ook verwacht. Een consument die na het vervallen van de beloningsregels bij een tussenpersoon komt en geen bijzondere afspraken omtrent de omvang van de dienstverlening, zal er ook dan van uit (mogen) gaan dat de tussenpersoon het volledige dienstenpakket zal verrichten voor de overeengekomen prijs.

Slechts indien anders is overeengekomen, bijvoorbeeld doordat de consument heeft aangegeven slechts een beperkt dienstverleningspakket te willen afnemen, mag hij er niet meer van uit gaan dat alle omschreven diensten voor de overeengekomen prijs worden verricht. Teneinde de flexibiliteit die door het onderhavige wetsvoorstel wordt gecreëerd niet meteen weer te beperken, is ervoor gekozen de omschrijving van de dienstverlening niet op te nemen in de wet, maar slechts als indicatieve lijst in de memorie van toelichting.

27

De leden van de fractie van D66 onderschrijven de gedachte dat de consument een belangrijke eigen verantwoordelijkheid heeft om zelf actief informatie te vergaren voor wat betreft de te verlenen dienstverlening door de tussenpersoon alsmede ten aanzien van de kwaliteit van de financiële produkten. Deze leden onderschrijven voorts de gedachte dat het aan de marktpartijen is wegen te vinden die er toe leiden dat de consument over de juiste informatie beschikt. Deze leden zouden graag zien dat de duidelijkheid en toegankelijkheid van deze informatie wordt getoetst, waardoor kan worden vermeden dat consumenten (per ongeluk) op het verkeerde been worden gezet (zoals het geval was bij te hoge voorgespiegelde rendementspercentages op beleggings- en spaarprodukten). In dit verband willen de leden van de fractie van D66 weten op welke wijze de regering hieraan tegemoet denkt te kunnen komen.

Verwezen wordt allereerst naar de beantwoording van de vragen 5, 8 (laatste alinea) en 24.

Toetsing van de duidelijkheid en toegankelijkheid van deze informatie kan zeker een toegevoegde waarde hebben. In overeenstemming met de reeds eerder in de toelichting en deze nota naar voren gebrachte lijn, zou hier een taak kunnen liggen voor organisaties van consumenten en tussenpersonen.

Overigens wordt er op gewezen dat ook op dit moment verschillen kunnen bestaan in de kwaliteit van de dienstverlening door tussenpersonen. Consumenten die niet tevreden zijn over de dienstverlening van hun tussenpersoon staat het vrij om hun verzekeringsportefeuille onder te brengen bij een andere tussenpersoon. Deze mogelijkheid blijft onverminderd bestaan na inwerkingtreding van het onderhavige wetsvoorstel.

28

De leden van de fractie van GroenLinks merken op dat de regering geen reden ziet om nadere regels te stellen ten aanzien van de relatie tussen assurantietussenpersonen en de consument. Op verschillende onderdelen acht de regering geen nadere regelgeving nodig aangezien de sector zelf voldoende actief is, zo begrijpen de leden de inzet van de regering. Deze leden missen evenwel een waardering en typering van de verhouding tussen de consument en het veld in het licht van het afschaffen van de beloningsregels. Het komt deze leden voor dat de relatie tussen consument en de assurantietussenpersoon zwaarder belast zal worden. Verdient het geen aanbeveling om bijvoorbeeld het klachtrecht zwaarder te accentueren, vooral in de richting van ongebonden tussenpersonen? Weegt de onafhankelijkheid c.q. ongebondenheid van de tussenpersoon niet des te zwaarder nu de concurrentie verhevigd wordt, zo vragen de leden van de fractie van GroenLinks.

Door de toename van de concurrentie zal het voor tussenpersonen die ongebonden jegens verzekeraars willen opereren belangrijker worden zich duidelijk als zodanig te profileren en daarbij ook aan te geven wat die ongebondenheid inhoudt. Zij zullen het belang en de meerwaarde van die ongebondenheid duidelijk moeten kunnen maken aan de individuele consument. Tevens zal het belangrijker worden het gegeven advies inzake een bepaald product van een bepaalde verzekeraar goed te kunnen motiveren. Beloning op fee-basis kan ertoe bijdragen dat assurantietussenpersonen mogelijk bestaande financiële banden met de verzekeraars loslaten en juist hun ongebondenheid ten opzichte van de verzekeraar vergroten.

Vanaf 15 juni 1999 kunnen consumenten met klachten over verzekeraars en tussenpersonen terecht bij één loket: De Stichting Klachteninstituut Verzekeringen. Niet-georganiseerde tussenpersonen kunnen zich vrijwillig onderwerpen aan de uitspraken van het Klachteninstituut. Door middel van een campagne zal het Klachteninstituut onder de aandacht van niet-georganiseerde tussenpersonen worden gebracht. Verder zullen de leden van het Verbond van Verzekeraars zich inspannen om in de samenwerkingsovereenkomst met de tussenpersoon op te nemen dat de tussenpersoon zich moet onderwerpen aan de uitspraken van het Klachteninstituut. Het logo van het Klachteninstituut kan bovendien als een keurmerk gaan fungeren.

Standaardopdrachtformulier

29

De leden van de fractie van de PvdA vernemen graag een reactie op hun voorstel een standaardopdrachtformulier te ontwerpen waarmee de consument inzicht zou kunnen krijgen in onder meer de diensten van een tussenpersoon. Is het waar dat de brancheorganisaties van tussenpersonen problemen zien met betrekking tot een vastomschreven takenpakket? Op welke wijze krijgt de daarbij gewenste flexibiliteit gestalte? Deze leden dringen er op aan om in de wet op te nemen dat bij een volgende evaluatie van de Wabb ook op dit punt getoetst zal worden en dat bij gebleken structurele onduidelijkheden bij de consument over het dienstenaanbod van de tussenpersonen, een wettelijke regeling in het vooruitzicht kan worden gesteld. Welke rol zal het aangekondigde aanspreekpunt voor consumenten met betrekking tot de financiële dienstverlening hierin vervullen, zo vragen deze leden.

Vooropgesteld dient te worden dat ondergetekenden de totstandkoming van een standaardopdrachtformulier ondersteunen, waarin relevante informatie over de relatie tussen de tussenpersoon en de consument is vastgelegd. Een standaardopdrachtformulier is in eerste instantie een zaak tussen de consument en de tussenpersoon. Dit formulier zou immers de schriftelijke weergave kunnen zijn de overeenkomst tussen consument en tussenpersoon. Het is primair aan deze partijen om te bepalen welke verbintenissen uit de overeenkomst voortvloeien, en op welke wijze zij deze verbintenissen willen vastleggen. In de komende maanden zal met hen worden overlegd over de mogelijkheid van totstandkoming van een dergelijk formulier. In het kader van het eerder genoemde onderzoek naar bemiddeling in financiële diensten zal vervolgens worden bezien in hoeverre, gelet op de gesprekken met marktpartijen over eigen initiatieven ter zake, aanvullende overheidsregulering wenselijk is.

Recent is voorts door de Commissie een eerste inzicht geboden in de elementen voor een nieuwe EU-Richtlijn inzake assurantietussenpersonen. De bescherming van de consument in het algemeen, en informatieverstrekking in het bijzonder spelen een belangrijke rol bij de totstandkoming van de richtlijn. Eventuele richtlijnvoorschriften terzake zouden ook aanleiding kunnen vormen om tot wettelijke voorschriften over te gaan. De besprekingen hierover zullen binnenkort een aanvang nemen.

In zijn reactie op de onderzoeksopzet en de vragenlijst voor de mede aan dit wetsvoorstel ten grondslag liggende evaluatie van de Wabb noemt de Consumentenbond een aantal elementen die in een standaardopdrachtformulier zouden moeten worden vermeld. Hieronder wordt op de verschillende elementen ingegaan.

Op dit moment is de provisie die de tussenpersoon van de verzekeraar ontvangt de beloning voor alle diensten die samenhangen met een verzekering. Een consument die via een tussenpersoon een verzekering afsluit, mag verwachten dat deze het gehele dienstenpakket, van risicoanalyse tot schadeafhandeling en portefeuilledoorlichting, op zich neemt.

Na het vervallen van de beloningsregels kunnen consumenten en tussenpersonen op flexibeler wijze het dienstenpakket van de laatste samenstellen. Een tussenpersoon die met een consument overeenkomt dat hij slechts een beperkt dienstverleningspakket biedt, zal dit op de een of andere wijze willen vastleggen, om te voorkomen dat de consument later alsnog de levering van de niet overeengekomen diensten eist (die in het verleden in de totaalprijs waren inbegrepen).

Op de wenselijkheid van informatie over (on)afhankelijkheid, zoals de Consumentenbond in zijn reactie onder meer voorstelt, is in paragraaf 6.6 van de memorie van toelichting bij het onderhavige wetsvoorstel ingegaan. Informatie over volmachten moeten tussenpersonen die tevens gevolmachtigd agent zijn nu reeds op grond van artikel 11 van de Wabb geven. Tussenpersonen die zijn aangesloten bij een beroepsorganisatie zullen dit uit zichzelf reeds melden, aangezien er van mag worden uitgegaan dat zij hun lidmaatschap als toegevoegde waarde beschouwen. Het zou onwenselijk zijn indien de overheid een op de wet gebaseerd onderscheid zou maken tussen het georganiseerde en het niet-georganiseerde intermediair door opneming van een wettelijke verplichting van het melden van het lidmaatschap van een beroepsorganisatie. Ook het hebben van een beroepsaansprakelijkheidsverzekering kan als toegevoegde waarde worden beschouwd waarmee een tussenpersoon zich kan onderscheiden indien hij dit wenst.

In paragraaf 6.2 van de memorie van toelichting is aangegeven welke diensten van een tussenpersoon mogen worden verwacht indien daaromtrent door tussenpersoon en consument niets bijzonders is geregeld. Daarbij wordt gedoeld op de huidige situatie en – na inwerkingtreding van het onderhavige wetsvoorstel – op de situatie dat er geen bijzondere afspraken worden gemaakt door tussenpersoon en consument over de omvang van de dienstverlening.

Indien de consument dit wenst, kunnen echter ook slechts één of meer deeldiensten worden afgenomen. Een standaardopdrachtformulier zou een weergave kunnen zijn van de diensten die een tussenpersoon in een individueel geval verricht. Van een vastomschreven takenpakket is in dat geval geen sprake. De flexibiliteit in dienstverlening wordt daardoor dan ook niet beïnvloed.

In de evaluatie van de Wabb is het standaardopdrachtformulier een van de bevraagde onderwerpen geweest. Indien zou worden besloten tot het evalueren van de effecten van het onderhavige wetsvoorstel, zal, naast de eventuele initiatieven die voortvloeien uit het onderzoek en de EU-ontwikkelingen, het standaardopdrachtformulier opnieuw aan de orde komen.

Sedert juni 1999 is de Stichting Klachteninstituut Verzekeringen actief. Dit is het centrale loket voor consumenten met klachten over verzekeringen. Ook voor klachten over assurantietussenpersonen kunnen consumenten bij dit loket terecht. Niet-georganiseerde tussenpersonen kunnen zich vrijwillig aansluiten bij de Stichting.

30

De leden van de fractie van D66 achten de totstandkoming van een standaardopdrachtformulier een goede optie om heldere afspraken tussen consument en tussenpersoon te bevorderen. Deze leden merken in dit verband op dat met het afschaffen van de beloningsregels er ook voor consumenten een nieuwe situatie ontstaat, waar zij aan moet wennen en waar zij mee moeten leren omgaan. Niet uitgesloten is dat sommige consumenten, misschien meer dan de assurantiebemiddelaars zelf, bij het vervallen van de beloningsregels worden overvallen door de nieuwe situatie. Om misverstanden te voorkomen lijkt het genoemde leden gewenst, te meer nu er kennelijk verschillend wordt gedacht over de wenselijkheid/noodzakelijkheid van een standaardopdrachtformulier door de Nederlandse Vereniging van makelaars in assurantiën en Assurantieadviseurs (NVA), de Nederlandse Bond van Assurantiebemiddelaars (NBvA) en de Consumentenbond, om alsnog serieus te bekijken of een dergelijk formulier moet worden voorgeschreven en aan welke eisen een dergelijk formulier moet voldoen. Het bevreemdt de leden van de D66-fractie dat naar aanleiding van de constatering van de regering dat verschillend wordt gedacht door belangenbehartigers van de branche en door de consumenten over de wenselijkheid van een standaardopdrachtformulier, voorgesteld wordt af te zien van een wettelijke regeling. Zou een beslissing om in een dergelijke situatie juist niet af te zien van een wettelijke regeling voor een standaardopdrachtformulier niet meer recht doen aan de betrokken belangen?

Verwezen wordt naar de beantwoording van de voorgaande vraag.

31

Voorts wensen de leden van de fractie van D66 te vernemen hoe de regering staat tegenover het opnemen in de Wabb van een regeling waarin is vastgelegd dat consumenten van essentiële informatie op de hoogte worden gesteld en waarin enkele eisen terzake staan geformuleerd (conform de regeling informatieverstrekking verzekeringnemers 1994 voor onder meer levensverzekeraars).

Zoals aangekondigd in de Nota Informatieverstrekking aan de consument van financiële diensten wordt momenteel onderzocht wat de overeenkomsten en verschillen zijn tussen regelgeving in de verschillende sectoren van bemiddeling in financiële diensten (hieronder valt ook de assurantiebemiddeling). Hierbij wordt een verklaring gezocht voor deze verschillen en worden de praktische gevolgen ervan voor bemiddelaars en consumenten in kaart gebracht. Vervolgens zal worden bezien of, en zo ja welke, nadere regels aan de bemiddeling moeten worden gesteld.

Tevens zal dan worden bezien of er nadere regels moeten worden gesteld met betrekking tot de mate van onafhankelijkheid/ongebondenheid van assurantietussenpersonen.

Onafhankelijkheid/ongebondenheid

32

De leden van de fractie van de PvdA maken zich zorgen over de onafhankelijkheid van de assurantiebemiddelaars. De onafhankelijkheid van de tussenpersoon wordt in de wet niet expliciet geregeld, zo stellen deze leden vast. Wel blijven de artikelen in de Wabb van kracht die de portefeuillerechten van de tussenpersoon ten opzichte van de verzekeraar beschermen. Kennelijk deelt de regering de visie dat zwaar getild moet worden aan het behoud van die onafhankelijkheid in de zin dat de tussenpersoon beschermd moet worden tegenover de verzekeraar. Waarborgen dat een tussenpersoon te allen tijde onafhankelijk moet blijven van de verzekeraar zijn echter niet opgenomen. Genoemde leden vinden het vanuit het oogpunt van markttransparantie en consumentenbescherming noodzakelijk dat de klant weet hoe de binding van een tussenpersoon met een verzekeraar is. Deze leden brengen in herinnering dat een wetsvoorstel inzake de registratie van gebondenheid – gebonden is een tussenpersoon die niet vrij is te kiezen tussen verzekeraars – in 1994 door de regering naar aanleiding van opmerkingen vanuit de Tweede Kamer is ingetrokken onder andere omdat de regeling te gecompliceerd was. De bedoeling is nu dat het primair aan de consument is «om te beoordelen of de bindingen die een tussenpersoon heeft met verzekeraars voor hem relevant zijn en of hij het van belang acht dat een tussenpersoon meer of minder onafhankelijk tot een bepaald advies komt». De marktpartijen moeten zelf invulling geven aan een «geclaimde mate van onafhankelijkheid», waarbij de regering de verwachting uitspreekt dat een consument die prijs stelt op een onafhankelijk advies de tussenpersoon zal vragen naar bindingen van die tussenpersoon met een verzekeraar. Mocht blijken dat tussenpersonen in de praktijk niet bereid zijn die informatie te verstrekken, dan zal de regering bezien of het wenselijk en mogelijk is met wettelijke informatieverplichtingen te komen. Dit laatste achten de leden van de fractie van de PvdA nu al wenselijk. Een consument moet immers kunnen afgaan op wat een tussenpersoon hem of haar wenst mede te delen over de gebondenheid. De consument heeft geen mogelijkheid om de compleetheid en waarheidsgetrouwheid van die informatie te toetsen. Daarom zal het voor de regering ook moeilijk te bezien zijn of te zijner tijd een informatieplicht moet worden opgelegd. Mede gezien de berichten dat verzekeraars kantoren van tussenpersonen in eigendom hebben en dat de statuten van de NVA een dergelijke band niet meer verbieden als zijnde per se in strijd met de onafhankelijkheid van haar leden (zie Kamervragen T. Witteveen-Hevinga aan de ministers van Economische Zaken en Justitie), is duidelijkheid over de mate van gebondenheid nu al nodig, zo stellen de leden van de fractie van de PvdA vast.

Verwezen wordt naar de beantwoording vraag 31.

Klachtrecht consument

33

De leden van de fractie van D66 onderschrijven de gedachte van de regering dat het wenselijk is dat de consument bij het aangaan van een relatie met een tussenpersoon inzicht heeft in de mogelijkheden tot het indienen van klachten. Deze leden hechten eraan hier op te merken dat in een standaardopdrachtformulier opgenomen zou kunnen worden of een tussenpersoon wel of niet is onderworpen aan de uitspraken van het klachteninstituut.

Verwezen wordt naar de beantwoording van de vragen 28 en 29.

Fiscale gevolgen

34

De leden van de fractie van D66 verzoeken de regering toe te lichten waarom de benodigde wijziging van de Wet belastingen van rechtsverkeer niet gelijktijdig met het onderhavige wetsvoorstel is ingediend. Voorts vernemen deze leden graag wat de extra uitvoeringskosten zullen zijn van de voorgenomen wijziging van de Wet belastingen van het rechtsverkeer voor de belastingdienst.

Het vervallen van de artikelen 13 en 15 is voorzien per 1 januari 2002. Aangezien het voornemen bestaat om op 1 januari 2001 de Wet op de inkomstenbelasting 1964 te vervangen door de Wet inkomstenbelasting 2001, zullen de wijzigingen in de inkomstenbelasting met betrekking tot de Wabb na 1 januari 2001 worden aangebracht. Zowel om de coherentie van de met de Wabb samenhangende fiscale maatregelen te bewaren, als om praktische redenen wordt de wijziging van de Wet op belastingen van rechtsverkeer tegelijk met de wijziging van de Wet inkomstenbelasting 2001 ingediend. De extra uitvoeringskosten voor de belastingdienst blijven naar huidig inzicht beperkt tot een tiental arbeidsplaatsen, alsmede initiële kosten in de orde van grootte van 1 mln gulden.

Artikelsgewijs

35

De leden van de CDA-fractie stellen voor uit een oogpunt van consumentenbescherming en ter verbetering van de integriteit van de verzekeringssector de Wabb zodanig aan te passen dat verzekeraars één maal per jaar controleren of tussenpersonen met wie zij zaken doen nog zijn ingeschreven in het SER-register van tussenpersonen. Het stemt deze leden tevreden dat de regering artikel 10 heeft aangepast conform de opmerkingen van de Raad van State.

De door deze leden voorgestelde aanpassing van de Wabb is reeds in het onderhavige wetsvoorstel opgenomen.

Verwezen wordt naar artikel I, onderdeel C, waarin wordt voorgesteld artikel 10 van de Wabb zodanig te wijzigen dat verzekeraars voortaan jaarlijks moeten nagaan of de tussenpersonen met wie ze zaken doen nog in het SER-register van tussenpersonen zijn ingeschreven.

36

Wat zijn de uitkomsten van het overleg tussen de Consumentenbond en de verzekeringsbranche over zelfregulering bij de afschaffing van het verbod op retourprovisie (artikel 16 Wabb), zo vragen de leden van de CDA-fractie.

De Consumentenbond en de verzekeringsbranche hebben ondergetekenden medegedeeld dat zij nog in overleg zijn over zelfregulering bij de afschaffing van het verbod op retourprovisie.

De Minister van Financiën,

G. Zalm

De Minister van Economische Zaken,

A. Jorritsma-Lebbink

Naar boven