nr. 7
TWEEDE NOTA VAN WIJZIGING
Ontvangen 9 november 1999
Het voorstel van wet wordt gewijzigd als volgt:
I
Aan artikel IV wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:
C
Artikel 24 wordt gewijzigd als volgt:
1. Het tweede lid wordt gewijzigd als volgt:
a. In onderdeel a wordt «f 300» vervangen door: f 340.
b. In onderdeel b wordt «f 600» vervangen door: f 675.
2. In het derde lid wordt «f 600» vervangen door: f 675.
II
Artikel V komt te luiden:
ARTIKEL V
De Algemene wet inzake rijksbelastingen wordt gewijzigd als volgt:
A
Artikel 27b, eerste lid, onderdeel c, komt te luiden:
c. f 450 indien anders dan door een natuurlijke persoon beroep is
ingesteld.
B
Artikel 29a wordt gewijzigd als volgt:
1. Het tweede lid wordt gewijzigd als volgt:
a. In onderdeel a wordt «f 160» vervangen door: f 170.
b. In onderdeel b wordt «f 315» vervangen door: f 340.
c. In onderdeel c wordt «f 630» vervangen door: f 675.
2. In het derde lid wordt «f 630» vervangen door: f 675.
C
In artikel 29f, derde lid, wordt «artikel 8:75a» vervangen
door: artikel 8:73a.
III
Aan artikel VI wordt een lid toegevoegd, luidende:
3. Indien op de dag waarop deze wet in werking treedt een griffierecht
verschuldigd of voldaan is, blijft hierop het oude recht van toepassing.
IV
In artikel VII wordt na «waarin zij wordt geplaatst,» ingevoegd:
met uitzondering van artikel V, onderdeel A, dat in werking treedt met ingang
van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin deze wet wordt
geplaatst en terugwerkt tot en met 1 september 1999, en.
Toelichting
Via deze nota van wijziging wordt van de gelegenheid gebruik gemaakt om
enkele technische onvolkomenheden te herstellen in de regeling van het griffierecht
in de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie (Wbbo) en de Algemene wet
inzake rijksbelastingen (Awr). Deze wijzigingen, die niet van beleidsmatige
aard zijn, worden als volgt toegelicht.
I. Sinds de inwerkingtreding van artikel 98 van de Mededingingswet op
3 oktober 1997 kent de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie een hoofdstuk
over het hoger beroep bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven. Sindsdien
is in artikel 24 Wbbo een regeling opgenomen over het griffierecht bij hoger
beroep. De aldaar genoemde bedragen (f 300 en f 600) kwamen overeen
met de bedragen die ook golden voor hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak
van de Raad van State en de Centrale Raad van Beroep (vgl. de artikelen 40
van de Wet op de Raad van State en 22 van de Beroepswet). Laatstgenoemde bedragen
zijn inmiddels verhoogd, door indexering en door een incidentele verhoging
ingevolge de wet van 24 december 1998, Stb. 744 (verhoging van de opbrengst
van griffierechten). Deze verhogingen waren ten onrechte echter nog niet doorgevoerd
in artikel 24 Wbbo, zoals die ingevolge artikel 98 van de Mededingingswet
is komen te luiden. Via het thans in dit wetsvoorstel aan artikel IV toegevoegde
onderdeel C worden de griffierechten in de Wbbo alsnog gelijkgetrokken met
de griffierechten die elders voor het hoger beroep in vergelijkbare bestuursrechtelijke
zaken gelden.
II. Sinds de inwerkingtreding van de herziening van het fiscale procesrecht
(wet van 29 oktober 1998, Stb. 621) op 1 september jl., is het griffierecht
in fiscale zaken geregeld in de artikelen 27b en 29a van de Algemene wet inzake
rijksbelastingen. Artikel 27b regelt het griffierecht voor beroep bij het
gerechtshof, artikel 29a voor beroep in cassatie bij de Hoge Raad.
Artikel IV, onderdeel B, van de wet van 24 december 1998, Stb. 744 (verhoging
van de opbrengst van griffierechten) bevatte een wijziging van artikel 27b
Awr. De formulering van die wijziging bevat echter enkele wetstechnische onvolkomenheden.
Teneinde elk misverstand omtrent de geldende wettekst uit te sluiten, wordt
via het thans voorgestelde onderdeel A van artikel V duidelijkheidshalve de
juiste tekst van artikel 27b, eerste lid, onderdeel c, Awr opnieuw vastgesteld.
De eerdergenoemde wet van 24 december 1998 bevatte voorts een omissie,
doordat alleen het griffierecht in artikel 27b werd verhoogd, maar werd verzuimd
om eveneens een verhoging aan te brengen in het griffierecht voor beroep in
cassatie bij de Hoge Raad in artikel 29a Awr. Via het thans voorgestelde onderdeel
B van artikel V in dit wetsvoorstel wordt alsnog voorzien in de beoogde verhoging
van laatstbedoeld griffierecht. De aan te brengen verhogingen zijn identiek
aan de verhogingen die volgens de wet van 24 december 1998 voor vergelijkbare
griffierechten elders in de bestuursprocesrechtelijke wetgeving zijn aangebracht.
De wijziging van artikel 29f Awr in artikel V, onderdeel C, was reeds
in het oorspronkelijke wetsvoorstel opgenomen.
III. De door deze nota van wijziging in het wetsvoorstel opgenomen verhoging
van de griffierechten in artikel 24 Wbbo en artikel 29 Awr noodzaakt tot toevoeging
van een overgangsbepaling. Dit overgangsrecht stemt overeen met het gebruikelijke
overgangsrecht in dit soort gevallen (zie artikel XV, eerste lid, van de eerdergenoemde
wet van 24 december 1998, Stb. 744). Het nieuwe artikel VI, derde lid, impliceert
dat de verhoogde griffierechten alleen gelden voor beroepen waartegen vanaf
de datum van inwerkingtreding van dit wetsvoorstel beroep c.q. beroep in cassatie
komt open te staan.
IV. Teneinde elke vorm van onzekerheid uit te sluiten over de inhoud van
artikel 24a, eerste lid, onderdeel c, Awr tot aan de datum van inwerkingtreding
van dit wetsvoorstel, treedt de wijziging van die bepaling in werking op de
vroegst mogelijke datum en wordt daaraan terugwerkende kracht verleend tot
en met 1 september 1999, de datum waarop artikel 24a Awr in werking trad.
De Minister van Justitie,
A. H. Korthals