26 523
Wijziging van de Algemene wet bestuursrecht en enkele aanverwante wetten naar aanleiding van de evaluatie van de Algemene wet bestuursrecht (Eerste evaluatiewet Awb)

nr. 7
TWEEDE NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 9 november 1999

Het voorstel van wet wordt gewijzigd als volgt:

I

Aan artikel IV wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

C

Artikel 24 wordt gewijzigd als volgt:

1. Het tweede lid wordt gewijzigd als volgt:

a. In onderdeel a wordt «f 300» vervangen door: f 340.

b. In onderdeel b wordt «f 600» vervangen door: f 675.

2. In het derde lid wordt «f 600» vervangen door: f 675.

II

Artikel V komt te luiden:

ARTIKEL V

De Algemene wet inzake rijksbelastingen wordt gewijzigd als volgt:

A

Artikel 27b, eerste lid, onderdeel c, komt te luiden:

c. f 450 indien anders dan door een natuurlijke persoon beroep is ingesteld.

B

Artikel 29a wordt gewijzigd als volgt:

1. Het tweede lid wordt gewijzigd als volgt:

a. In onderdeel a wordt «f 160» vervangen door: f 170.

b. In onderdeel b wordt «f 315» vervangen door: f 340.

c. In onderdeel c wordt «f 630» vervangen door: f 675.

2. In het derde lid wordt «f 630» vervangen door: f 675.

C

In artikel 29f, derde lid, wordt «artikel 8:75a» vervangen door: artikel 8:73a.

III

Aan artikel VI wordt een lid toegevoegd, luidende:

3. Indien op de dag waarop deze wet in werking treedt een griffierecht verschuldigd of voldaan is, blijft hierop het oude recht van toepassing.

IV

In artikel VII wordt na «waarin zij wordt geplaatst,» ingevoegd: met uitzondering van artikel V, onderdeel A, dat in werking treedt met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin deze wet wordt geplaatst en terugwerkt tot en met 1 september 1999, en.

Toelichting

Via deze nota van wijziging wordt van de gelegenheid gebruik gemaakt om enkele technische onvolkomenheden te herstellen in de regeling van het griffierecht in de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie (Wbbo) en de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr). Deze wijzigingen, die niet van beleidsmatige aard zijn, worden als volgt toegelicht.

I. Sinds de inwerkingtreding van artikel 98 van de Mededingingswet op 3 oktober 1997 kent de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie een hoofdstuk over het hoger beroep bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven. Sindsdien is in artikel 24 Wbbo een regeling opgenomen over het griffierecht bij hoger beroep. De aldaar genoemde bedragen (f 300 en f 600) kwamen overeen met de bedragen die ook golden voor hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State en de Centrale Raad van Beroep (vgl. de artikelen 40 van de Wet op de Raad van State en 22 van de Beroepswet). Laatstgenoemde bedragen zijn inmiddels verhoogd, door indexering en door een incidentele verhoging ingevolge de wet van 24 december 1998, Stb. 744 (verhoging van de opbrengst van griffierechten). Deze verhogingen waren ten onrechte echter nog niet doorgevoerd in artikel 24 Wbbo, zoals die ingevolge artikel 98 van de Mededingingswet is komen te luiden. Via het thans in dit wetsvoorstel aan artikel IV toegevoegde onderdeel C worden de griffierechten in de Wbbo alsnog gelijkgetrokken met de griffierechten die elders voor het hoger beroep in vergelijkbare bestuursrechtelijke zaken gelden.

II. Sinds de inwerkingtreding van de herziening van het fiscale procesrecht (wet van 29 oktober 1998, Stb. 621) op 1 september jl., is het griffierecht in fiscale zaken geregeld in de artikelen 27b en 29a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen. Artikel 27b regelt het griffierecht voor beroep bij het gerechtshof, artikel 29a voor beroep in cassatie bij de Hoge Raad.

Artikel IV, onderdeel B, van de wet van 24 december 1998, Stb. 744 (verhoging van de opbrengst van griffierechten) bevatte een wijziging van artikel 27b Awr. De formulering van die wijziging bevat echter enkele wetstechnische onvolkomenheden. Teneinde elk misverstand omtrent de geldende wettekst uit te sluiten, wordt via het thans voorgestelde onderdeel A van artikel V duidelijkheidshalve de juiste tekst van artikel 27b, eerste lid, onderdeel c, Awr opnieuw vastgesteld.

De eerdergenoemde wet van 24 december 1998 bevatte voorts een omissie, doordat alleen het griffierecht in artikel 27b werd verhoogd, maar werd verzuimd om eveneens een verhoging aan te brengen in het griffierecht voor beroep in cassatie bij de Hoge Raad in artikel 29a Awr. Via het thans voorgestelde onderdeel B van artikel V in dit wetsvoorstel wordt alsnog voorzien in de beoogde verhoging van laatstbedoeld griffierecht. De aan te brengen verhogingen zijn identiek aan de verhogingen die volgens de wet van 24 december 1998 voor vergelijkbare griffierechten elders in de bestuursprocesrechtelijke wetgeving zijn aangebracht.

De wijziging van artikel 29f Awr in artikel V, onderdeel C, was reeds in het oorspronkelijke wetsvoorstel opgenomen.

III. De door deze nota van wijziging in het wetsvoorstel opgenomen verhoging van de griffierechten in artikel 24 Wbbo en artikel 29 Awr noodzaakt tot toevoeging van een overgangsbepaling. Dit overgangsrecht stemt overeen met het gebruikelijke overgangsrecht in dit soort gevallen (zie artikel XV, eerste lid, van de eerdergenoemde wet van 24 december 1998, Stb. 744). Het nieuwe artikel VI, derde lid, impliceert dat de verhoogde griffierechten alleen gelden voor beroepen waartegen vanaf de datum van inwerkingtreding van dit wetsvoorstel beroep c.q. beroep in cassatie komt open te staan.

IV. Teneinde elke vorm van onzekerheid uit te sluiten over de inhoud van artikel 24a, eerste lid, onderdeel c, Awr tot aan de datum van inwerkingtreding van dit wetsvoorstel, treedt de wijziging van die bepaling in werking op de vroegst mogelijke datum en wordt daaraan terugwerkende kracht verleend tot en met 1 september 1999, de datum waarop artikel 24a Awr in werking trad.

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

Naar boven