26 488 Behoeftestelling vervanging F-16

Nr. 276 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 29 april 2011

De vaste commissie voor Defensie1 heeft een aantal vragen voorgelegd aan de minister van Defensie over de brief van 8 april 2011 inzake de aanschaf van het tweede Nederlandse F-35 testtoestel (Kamerstuk 26 488, nr. 259).

De minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 13 april 2011. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie,

Van Beek

De griffier van de commissie,

De Lange

1, 2 en 7

Hoe verhoudt zich het in 2009 getekende Memorandum of Understanding (MoU) met betrekking tot de aanschaf van de testtoestellen en de voorgelegde optie tot de aanschaf van het tweede testtoestel?

In hoeverre is het getekende MoU uit 2009 over de aanschaf van testtoestellen nog van toepassing op de huidige situatie?

Op welke datum heeft het Pentagon het contract over de LRIP-4 toestellen met inbegrip van een optie voor een Nederlands toestel gesloten met Lockheed Martin?

Nederland heeft op 30 mei 2008 het Memorandum of Understanding (MoU) getekend voor de deelneming aan de operationele testfase van de F-35. Dit MoU bevat afspraken over onder meer de opzet, de organisatie en de financiering van de operationele testfase. Het MoU regelt niet de aanschaf van de toestellen zelf en Nederland heeft zich met dit MoU niet tot de aanschaf van testtoestellen verplicht. Een MoU-partner kan alleen werkelijk deelnemen aan de operationele testfase als het land minimaal twee testtoestellen inbrengt. Voor de aanschaf van toestellen wordt per productieserie een apart contract gesloten.

De testtoestellen zijn nodig voor zowel de opleidingen van vliegers die vooraf gaan aan de operationele testfase als voor de operationele testfase zelf. In 2009 is Defensie de verplichtingen aangegaan voor het eerste testtoestel uit de LRIP 3 productieserie. Dit toestel is namens Nederland door de Amerikaanse overheid opgenomen in de LRIP 3 contracten met Lockheed Martin (toestel) en Pratt & Whitney (motor). De optie voor het tweede Nederlandse testtoestel is door de Amerikaanse overheid opgenomen in het LRIP 4 contract met Lockheed Martin (toestel) dat op 19 november 2010 is gesloten. De Amerikaanse overheid verwacht midden april het LRIP 4 contract voor de motoren met Pratt & Whitney te zullen sluiten.

3, 4, 5, 11 en 12

Wat wordt bedoeld met de volgende zin: «Vanwege de voortgaande productie van componenten en onderdelen zijn de productiekosten van dit toestel inmiddels hoger dan de door Nederland aangegane verplichting»? Waarom zijn de kosten van de productie van deze componenten en onderdelen niet correct berekend toen de verplichting werd aangegaan? Wat is de oorzaak van de verhoging van deze productiekosten?

Wat is de implicatie van de zin «Lockheed Martin heeft tot nog toe de extra kosten voor eigen rekening en risico genomen»? Betekent dit dat de extra kosten vanaf nu of een nader vast te stellen datum wel worden doorgerekend naar Nederland? Waarom draagt de fabrikant hiervoor geen risico?

Kunt u een overzicht geven van de extra kosten die Lockheed Martin tot nu toe voor zijn rekening heeft genomen als gevolg van de toenemende productiekosten? Zijn hierover afzonderlijke afspraken gemaakt? En zo ja, welke afspraken?

De komende maanden moeten voor het tweede testtoestel grote en dure constructiedelen en meet- en registratieapparatuur worden besteld. Wat is de oorzaak van deze bestellingen? Geldt dit alleen voor het Nederlandse testtoestel of voor alle toestellen uit de LRIP-serie?

Vanwege de voortgaande productie van componenten en onderdelen zijn de productiekosten inmiddels hoger dan de door Nederland aangegane verplichtingen. Wat wordt hier bedoeld met voortgaande productie? Eerder werd immers gesteld dat met het voortgaan van de productie de prijzen juist zouden lager zouden worden.

Defensie is in 2008 voor € 9,1 miljoen aan verplichtingen aangegaan voor de onderdelen met een lange levertijd voor het tweede Nederlandse testtoestel uit de LRIP 4 productieserie. De productie van componenten en onderdelen voor de LRIP 4 toestellen verloopt volgens een planning waarbij sinds het afgelopen najaar ook voor het Nederlandse testtoestel de productie verder is gevorderd dan alleen de onderdelen met een lange levertijd. Daarmee zijn de productiekosten die Lockheed Martin heeft gemaakt voor dit testtoestel ook hoger dan de in 2008 door Nederland aangegane verplichtingen. Het betreft geen verhoging van de totale productiekosten van het tweede testtoestel maar voortschrijdende productiekosten die ontstaan in overeenstemming met de productieplanning. Dit geldt ook voor de grote en dure constructiedelen en de meet- en registratieapparatuur die de komende maanden door Lockheed Martin voor onder meer het tweede Nederlandse testtoestel moeten worden besteld bij toeleveranciers. Behalve het tweede Nederlandse testtoestel maken ook dertig Amerikaanse toestellen en een Brits toestel deel uit van de LRIP 4 productieserie.

Lockheed Martin heeft tot nu toe het verschil tussen de genoemde € 9,1 miljoen en de inmiddels hogere productiekosten voor eigen rekening en risico genomen. Hierover zijn met Nederland geen nadere afspraken gemaakt. Defensie is voor dit verschil geen verplichting aangegaan en beschikt niet over informatie over de exacte hoogte van dit bedrag. Met de definitieve aanschaf van het tweede testtoestel zal Defensie verplichtingen aangaan voor de volledige kosten van het testtoestel conform de LRIP 4 contracten met Lockheed Martin en Pratt & Whitney. Daaronder vallen ook de productiekosten die Lockheed Martin zolang voor eigen rekening heeft genomen.

6 en 10

Waarom staat er dat de gevolgen van verder uitstel verdere verplichtingen «kunnen» zijn, ofwel aanzienlijke kosten na opschorting van de productie. Zijn de gevolgen van deze keuzes niet zeker? Wie bepaalt of dit gebeurt?

Bij wie ligt het risico van de oorzaak van de vertraging in de productie van de toestellen uit de LRIP-4 serie waarvan ook het Nederlandse tweede testtoestel deel uitmaakt? Wie is verantwoordelijk voor het mogelijk opschorten van de productie van de LRIP-4 serie? Is het mogelijk opschorten van de productie van de LRIP-4 serie alleen een gevolg van het al dan niet niet-aanschaffen van het ene Nederlandse toestel?

Een opschorting van de productie van de gehele LRIP 4 productieserie is niet aan de orde. De in de brief van 24 maart jl. (Kamerstuk 26 488, nr. 259) genoemde mogelijke gevolgen voor Nederland – te weten het aangaan van verplichtingen voor de voortzetting van de productie van het Nederlandse testtoestel, dan wel extra kosten vanwege de opschorting en vervolgens de hervatting van de productie van alleen het Nederlandse testtoestel – kunnen uitsluitend optreden indien Nederland de aanschaf van het tweede testtoestel zou uitstellen tot na 30 april 2011. Zoals echter gemeld in de brief van 8 april jl. (kenmerk BS2011010038) heeft het kabinet besloten de in het regeerakkoord vastgelegde aanschaf van het tweede testtoestel uiterlijk 30 april a.s. te effectueren.

In dit verband verwijs ik ook naar het verzoek van 5 april jl. om deze vragen uiterlijk 15 april a.s. te beantwoorden met het oog op een mogelijk te voeren algemeen overleg inzake deze kwestie nog voor het meireces.

8 en 9

Waarom heeft Nederland niet eerder besloten tot uitstel van de optietermijn die liep tot en met 31 maart 2011?

Aan het verlengen van de optie tot en met 30 april 2011 zijn voor Nederland geen extra kosten verbonden. Is de vertraging in de besluitvorming over de aanschaf van het tweede testtoestel (en daarmee het verlengen van de optie tot en met 30 april) een rechtstreeks gevolg van de vertraging in de ontwikkeling en productie van de zijde van de Lockheed Martin, of is de oorzaak voor het verlengen van de optie een gevolg van een keuze van de Nederlandse regering? Hoe luiden de afspraken met de Amerikaanse overheid over de voor Nederland verlengde optie tot en met 30 april 2011 voor het tweede testtoestel? Wat is het verschil tussen de optie die geldig was tot en met 31 maart 2011 en de optie die geldig is tot en met 30 april 2011?

Defensie heeft de Amerikaanse overheid geregeld geïnformeerd over de planning van de besluitvorming over de beleidsbrief van 8 april jl. (kenmerk BS2011011591), waar de besluitvorming over de aanschaf van het tweede testtoestel deel van uitmaakte. Dit heeft geresulteerd in een besluit van de Amerikaanse overheid, met instemming van Lockheed Martin, de optie voor het tweede testtoestel tot en met 30 april 2011 te verlengen. De verlenging heeft niet geleid tot een verandering in de voorwaarden van de optie, anders dan de optietermijn. De optie maakt deel uit van het contract voor de LRIP 4 productieserie tussen de Amerikaanse overheid en Lockheed Martin. Er zijn geen afzonderlijke afspraken gemaakt tussen de Amerikaanse en de Nederlandse overheden.


X Noot
1

Samenstelling:

Leden: Beek, W.I.I. van (VVD), voorzitter, Bommel, H. van (SP), Staaij, C.G. van der (SGP), Timmermans, F.C.G.M. (PvdA), Eijsink, A.M.C. (PvdA), Miltenburg, A. van (VVD), Knops, R.W. (CDA), Jacobi, L. (PvdA), Brinkman, H. (PVV), Voordewind, J.S. (CU), Broeke, J.H. ten (VVD), Dijk, J.J. van (SP), Thieme, M.L. (PvdD), Rouwe, S. de (CDA), ondervoorzitter, Berndsen, M.A. (D66), Kortenoeven, W.R.F. (PVV), Monasch, J.S. (PvdA), Bosman, A. (VVD), El Fassed, A. (GL), Hernandez, M.M. (PVV), Hachchi, W. (D66), Grashoff, H.J. (GL), en Holtackers, M.P.M. (CDA).

Plv. leden: Taverne, J. (VVD), Raak, A.A.G.M. van (SP), Dijkgraaf, E. (SGP), Smeets, P.E. (PvdA), Wolbert, A.G. (PvdA), Dijkhoff, K.H.D.M. (VVD), Ferrier, K.G. (CDA), Samsom, D.M. (PvdA), Helder, L.M.J.S. (PVV), Wiegman-van Meppelen Scheppink, E.E. (CU), Vacature, (VVD), Irrgang, E. (SP), Ouwehand, E. (PvdD), Ormel, H.J. (CDA), Schouw, A.G. (D66), Bontes, L. (PVV), Heijnen, P.M.M. (PvdA), Hennis-Plasschaert, J.A. (VVD), Peters, M. (GL), Roon, R. de (PVV), Pechtold, A. (D66), Braakhuis, B.A.M. (GL), en Haverkamp, M.C. (CDA).

Naar boven