Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2009-2010 | 26485 nr. 83 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2009-2010 | 26485 nr. 83 |
Vastgesteld 14 januari 2010
De vaste commissie voor Economische Zaken1, de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken2, de vaste commissie voor Financiën3, de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit4, de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid5 en de vaste commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer6 hebben op 9 december 2009 overleg gevoerd met staatssecretaris Heemskerk van Economische Zaken over:
– de brief van de staatssecretaris van Economische Zaken d.d. 19 mei 2009, houdende de brief aan de Raad voor de Jaarverslaggeving over herziening van Richtlijn 400 van de Raad voor Jaarverslaggeving (26 485, nr. 69);
– de brief van minister voor Ontwikkelingssamenwerking d.d. 22 april 2009 met de aanbieding van het rapport «De Wet Openbaarheid productie en Ketens (WOK) – Onderzoek naar de juridische, technische en economische haalbaarheid en een inventarisatie van opinies» (26 485, nr. 67);
– de brief van de staatssecretaris van Economische Zaken d.d. 6 mei 2009 met de kabinetsvisie non-trade concerns en handelsbeleid (26 485, nr. 68);
– de brief van de staatssecretaris van Economische Zaken d.d. 30 juni 2009, houdende Onderzoek naar aansprakelijkheid van moederbedrijven voor gedragingen in het buitenland (26 485, nr. 70);
– vragen en antwoorden inzake de uitvoering van de motie van het lid Voordewind (31 263, nr. 16) en de motie van het lid Ortega-Martijn (31 700 XIII, nr. 38);
– de brief van de minister van Buitenlandse Zaken d.d. 16 juni 2009 over uitvoering motie-Voordewind (31 263 nr. 16) en over motie-Ortega Martijn (31 700 XIII, nr. 38) m.b.t. uitsluiting van kinderarbeid (31 263, nr. 37);
– de brief van de staatssecretaris van Buitenlandse Zaken d.d. 16 juni 2009 over de rol van Fair Trade en niet-gouvernementele handelsgerelateerde programma’s om duurzaamheid te waarborgen (22 112, nr. 880);
– de brief van staatssecretaris Heemskerk van Economische Zaken d.d. 16 september 2009 over de nieuwe opzet Transparantiebenchmark (26 485, nr. 71);
– de brief van de staatssecretaris van Economische Zaken d.d. 5 oktober 2009 met het antwoord op vragen van lid Van der Vlies, gesteld tijdens het AO MVO op 4 maart 2009 inzake de ICT in relatie tot de financiële sector (26 485, nr. 72);
– de brief van derden d.d. 21 oktober 2009 – Sociaal-Economische Raad (SER) – Aanbieding rapport «Waarde winnen, ook in de keten»; eerste voortgangsrapportage Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO) (2009Z19389);
– de brief van de staatssecretaris van Economische Zaken d.d. 24 november-2009 met een reactie op het SER-rapport «Waarde winnen, ook in de keten» (26 485, nr. 75) en op de moties-Van Dam (32 123 V, nr. 34) – Voordewind (32 123 V, nr. 39) en – Peters (32 123 V, nr. 44);
– de brief van de minister van Financiën d.d. 21 oktober 2009 met afschrift van brief van de Royal Bank of Scotland (RBS) inzake het MVO-beleid (30 196, nr. 83);
– de brief van de staatssecretaris van Economische Zaken d.d. 24 november 2009 over de vaststelling van de herziene Richtlijn 400 door de Raad voor de Jaarverslaggeving (26 485, nr. 73);
– de brief van de staatssecretaris van Economische Zaken d.d. 24 november 2009 over de zevende Ministeriële WTO Conferentie te Genève (25 074, nr. 165).
Van dit overleg brengen de commissies bijgaand stenografisch verslag uit.
De voorzitter van de vaste commissie voor Economische Zaken,
Timmer
De voorzitter van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken,
Ormel
De voorzitter van de vaste commissie voor Financiën,
Blok
De voorzitter van de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
Atsma
De voorzitter van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
Jonker
De voorzitter van de vaste commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,
Koopmans
De griffier van de vaste commissie voor Economische Zaken,
Franke
Voorzitter: Timmer
Griffier: Franke
Aanwezig zijn zes leden der Kamer, te weten: Van der Burg Jan Jacob van Dijk (CDA), Gesthuizen, Kalma, Timmer en Vendrik,
en staatssecretaris Heemskerk, die vergezeld is van enkele ambtenaren van zijn ministerie.
De voorzitter: Ik open de vergadering en heet de aanwezigen welkom. Dit is een algemeen overleg in het kader van maatschappelijk verantwoord ondernemen, waarvan de eerste termijn door de Kamer en de staatssecretaris al heeft plaatsgevonden.
Mevrouw Gesthuizen (SP): Voorzitter. Dank aan de beide bewindspersonen, van wie er een niet aanwezig is, voor hun antwoorden. Er zijn heel wat vragen onbeantwoord gebleven. Om efficiënt met de tijd om te gaan, zal ik die niet allemaal herhalen, maar ik wil in tweede termijn wel een antwoord.
De ontwerp-Richtlijn 400. Wij steggelden over de vraag of wij wel of niet moeten verplichten om verslag te doen. Tegenstanders van die verplichting, onder wie ook de staatssecretaris, zeggen dat het om maatwerk gaat, dat het bij ieder bedrijf om iets anders gaat en dat de verplichting daarom niet kan of onwenselijk is. Mijn probleem is echter niet dat er ofwel over milieunormen ofwel over arbeidsomstandigheden van werknemers wordt gerapporteerd. Daarin geef ik de staatssecretaris gelijk. De ene sector is de andere niet. Mijn probleem is dat ene zinnetje in artikel 117: «De rechtspersoon bepaalt of en zo ja, hoe een toelichting op relevante maatschappelijke aspecten van ondernemen in het jaarverslag wordt opgenomen». Dit terwijl er in het Burgerlijk Wetboek staat dat: «indien noodzakelijk voor een goed begrip van de ontwikkeling, de resultaten of de positie van de rechtspersoon en groepsmaatschappijen, de analyse in het jaarverslag zowel financiële als niet-financiële prestatie-indicatoren omvat». Waarom zou er niet een verplichting komen om verslag te doen? Als het niet op je product of keten van toepassing is, doe je geen verslag.
Op 8 september 2009 heb ik vragen gesteld naar aanleiding van een rapport over slechte arbeidsvoorwaarden van vrouwen die voor Nederlandse bedrijven in Azië werken. Inmiddels zijn de antwoorden binnen. Ik had mijn vragen expres zo gesteld dat ze niet afgedaan konden worden met de reactie dat niet kon worden vastgesteld of het rapport waarop ik de vragen baseerde, wel betrouwbaar was. Dat soort antwoorden hadden collega’s en ik immers al ontvangen op vragen naar aanleiding van een eerder rapport, namelijk «Cashing in». Het verbaast de fracties van SP en ChristenUnie dat de staatssecretaris twijfelt aan het waarheidsgehalte van het rapport en de roep van de kledingsector dat die niet was gehoord, overnam zonder dat hij met de onderzoekende organisatie in overleg trad. In andere stukken bespeur ik namelijk een door de staatssecretaris aan ngo’s toegedichte rol. Dat is vreemd. Als de staatssecretaris enerzijds hamert op het belang van ngo’s en daarbij aangeeft dat alle stakeholders in een groot debat mogen meedoen, is het op zijn zachtst gezegd curieus dat hij ze tegelijkertijd zo wegzet.
Ik maak dit punt des te meer, omdat ik ook in het antwoord op de vragen van 8 september 2009, die ik vandaag heb ontvangen, de staatssecretaris klakkeloos zie aannemen wat de bedrijven zeggen, namelijk dat zij zich moeilijk kunnen verweren. Hij zit nu al ijverig nee te schudden. Ik hoor hem zo dadelijk. Deze bedrijven kunnen volgens mijn fractie zelf onderzoek doen. Het gaat immers niet om de kleinste ondernemers. Wij hebben het over C&A, Prénatal, Miss Etam en WE Fashion. Waarom meent de staatssecretaris dat zij zich niet kunnen verweren?
Waar blijft de reactie op het Amnesty-rapport «Nigeria: petroleum, pollution and poverty in the Niger delta»? Als wij toch over bedrijven als Shell spreken, waarom dan niet gesteld dat bedrijven die gebruik kunnen maken van het buitenlandinstrumentarium of wat voor steun ook ontvangen van de Nederlandse overheid, de plicht hebben om niet alleen de arbeidsrechten na te leven, maar ook de internationaal erkende mensenrechten waarop het bedrijf invloed heeft? Bovendien geeft de staatssecretaris in zijn reactie op de door de Kamer aangenomen moties van onder andere mevrouw Ortega, die hier vandaag niet is, aan dat er over de andere vier arbeidsrechten niet altijd wetgeving in het desbetreffende land is. Dan vraag ik hem: kunnen wij dan geen maatwerk leveren, iets waarvan hij zo’n voorstander is, en zeggen dat, indien wetgeving er wel is, bedrijven zich eraan moeten houden en dat zij anders geen steun krijgen?
De heer Kalma (PvdA): Voorzitter. Ik dank de staatssecretaris voor de beantwoording in eerste termijn. Er liggen nog enkele vragen.
De heer Van Dijk moet nog antwoord krijgen op zijn vragen over de financiële sector. Op vragen van de PvdA-fractie stelden minister Bos en staatssecretaris Heemskerk dat zij de overheid vanwege het huisbankierschap van Royal Bank of Scotland als stakeholder zien, die zich actief met het mvo-beleid van deze bank kan bemoeien. Hoe zit het met de andere financiële instellingen, zoals ABN Amro, waar het mvo-beleid slecht lijkt te lopen, maar waar de overheid wel grote invloed kan uitoefenen?
In eerste termijn heb ik aangekondigd dat de PvdA-fractie in overleg met andere fracties het initiatiefvoorstel Bos-Rabbae nieuw leven wil inblazen, omdat de feitelijke rapportage inzake mvo van veel ondernemingen in Nederland sterk te wensen overlaat.
De heer Vendrik (GroenLinks): Het initiatiefvoorstel heet inmiddels Koenders-Vendrik. Die eerste benaming maakt het voorstel natuurlijk extra gewichtig. De tweede naam doet er niet toe, maar die eerste gaat het hem doen.
De heer Kalma (PvdA): Wij kijken voor de definitieve vormgeving mede naar Denemarken, waar een rapportageverplichting onder de vlag van «comply or explain» is ingevoerd. Wij wachten de toegezegde brief van de staatssecretaris over initiatieven elders in Europa, inclusief Denemarken, af en zetten onze voorbereidende gesprekken met de andere partijen intussen voort.
Ik heb een andere vraag op het gebied van de verslaglegging. 40% van de beursgenoteerde ondernemingen in Nederland stelt een mvo-verslag vast volgens de GRI richtlijn G3. Wereldwijd rapporteert 80% van de vijfhonderd grootste bedrijven en 70% van de grootste honderd bedrijven in 22 sleutellanden conform GRI. GRI is kortom de internationale standaard geworden. Multinationals gebruiken de internationale GRI richtlijn, terwijl andere vennootschappen aan de slag gaan met de richtlijn 400. De PvdA-fractie zou voorstander zijn van het aanwijzen van de GRI richtlijn G3 als code in de zin van Boek 2 artikel 391, lid 5 BW. Hiermee wordt geen uniforme gedragscode, maar wel een uniforme transparantierichtlijn aangewezen. Dit sluit aan bij de wens van investeerders, banken en pensioenfondsen voor meer internationale convergentie en harmonisatie in duurzaamheidsverslaglegging.
Ook in de wetenschap klinkt dit pleidooi steeds luider, bijvoorbeeld door Tineke Lambooy van de Universiteit van Utrecht. Volgens haar is de richtlijn 400 een uitstekende standaard voor het overgrote deel van het bedrijfsleven, maar zou de GRI vanwege het internationale karakter moeten worden aangewezen als standaard voor beursgenoteerde vennootschappen. Hoe staat de staatssecretaris tegenover dit idee? Is hij bereid dit serieus te overwegen?
Dan kom ik bij de brief van de staatssecretaris over de uitvoering van moties over uitsluiting van kinderarbeid en het naleven van fundamentele arbeidsrechten als eis voor overheidssteun. De PvdA-fractie onderschrijft de resultaatgerichte en in dit opzicht pragmatische aanpak van het kabinet. Wij hebben een aantal vragen. Bij het zo nodig onthouden of terugvorderen van overheidssteun richt het kabinet zich op het financiële buitenlandinstrumentarium. Als eerste stap lijkt ons dat reëel, maar is het kabinet bereid om andere vormen van overheidssteun op zijn minst in kaart te brengen en inzet daarvan op termijn te overwegen? De overheid verwacht een verklaring van bedrijven dat de eerste wezenlijke toeleverancier geen gebruik maakt van kinderarbeid of dwangarbeid. Hoe kan worden verdisconteerd dat de invloed van vooral grote internationale ondernemingen veel verder reikt? Dienen bedrijven niet op zijn minst van hun eerst toeleveranciers een beleid te verlangen dat kinderarbeid uitsluit? Het ontbreken van wetgeving met betrekking tot non-discriminatie en vakbondsvrijheid in bepaalde landen kan nooit een reden zijn om dan maar geen eisen op dit terrein te stellen. Op dit punt vinden wij de brief te pragmatisch.
Een allerlaatste opmerking over de OESO richtlijnen en het Nationaal Contact Punt. Nederland wordt terecht geprezen om dat onafhankelijke contactpunt, maar ondanks alle lof blijft het voor verdere verbetering vatbaar. In aansluiting op een suggestie en een toezegging van de heer Koenders in eerste termijn vragen wij of de staatssecretaris een brief kan sturen aan de Kamer met een uitgebreide visie op het NCP. Een brief die behalve op het plan van Koenders ook ingaat op de rol van de ambassades in de toekomst en op mogelijkheden voor het verder vergroten van het gezag van het NCP.
De heer Jan Jacob van Dijk (CDA): Voorzitter. Tijdens het vorige overleg hebben diverse fracties aandacht gevraagd voor eerlijke chocola. In dat kader hadden wij de Groene Sint. Er is gezegd: wij hebben eigenlijk helemaal geen wetgeving nodig; de staatssecretaris is degene die het gesprek kan starten met de ondernemingen die daaraan niet voldoen. De minister voor Ontwikkelingssamenwerking zegt: ik ga dat doen. Moet u zien wat het resultaat is! Er is op dit moment nog maar één bedrijf, de Aldi, dat niet meedoet. De andere doen het allemaal wel. Ik denk dat de staatssecretaris veel meer gebruik kan maken van dit instrumentarium. Hij is degene die een aantal bedrijven die dat niet op een nette manier doen, moet laten uitleggen waarom andere het wel kunnen en zij niet. Daarvoor is geen wetgeving nodig, maar alleen een activistische houding om ervoor te zorgen dat wij een paar stappen verder komen.
Ik heb in eerste termijn nogal wat vragen gesteld over het functioneren van een aantal financiële instellingen. De staatssecretaris heeft min of meer aangegeven dat wij nu invloed kunnen uitoefenen op het mvo-beleid van de Royal Bank of Scotland. Ik zou graag willen horen hoe hij dat gaat doen en hoe hij ons daarvan op de hoogte houdt. Voorts bevreemdt het ons enigszins dat, sinds de Nederlandse regering grootaandeelhouder is geworden van ABN Amro, het groene imago dat deze bank had – niet alleen vanwege de mooie kleuren, maar ook vanwege het feit dat men dat in het beleid had zitten – helemaal weg is. De duurzaamheidsdesk is verdwenen. Wat gaat de staatssecretaris eraan doen om dat element boven tafel te krijgen?
Mijn laatste punt betreft de beantwoording van de vragen die door de commissie naar voren zijn gebracht. Daarin geeft de staatssecretaris aan dat hij kiest voor een bepaald instrumentarium. Daar kan ik mij iets bij voorstellen, maar ik ben verbaasd dat hij zich alleen maar beperkt tot dwangarbeid en kinderarbeid. De ILO heeft al jarenlang een rapportageverplichting, ook al heb je geen wetgeving op dat terrein en heb je het verdrag niet geratificeerd. Desondanks komt er een rapport over een land wanneer die twee andere verdragen worden geschonden. Waarom neemt de staatssecretaris dat er niet gewoon bij? Waarom kijkt hij niet naar die elementen? Bij een bedrijf waarvan een Nederlands bedrijf een product afneemt en waar geen vakbondsvrijheid is, weten wij zeker dat ook daar het risico op kinderarbeid aanzienlijk groter is, omdat er in dat land onvoldoende salaris kan worden verdiend en het moet worden aangevuld met kinderarbeid. Waarom dat non-discriminatiebeginsel? Zulke elementaire zaken zouden moeten worden meegenomen in het instrumentarium waarmee de staatssecretaris bezig is. Waarom het alleen beperken tot dwangarbeid en kinderarbeid?
De heer Vendrik (GroenLinks): Nu de heer Van Dijk namens de CDA-fractie de Groene Sint-actie zo toejuicht, vraag ik hem of het CDA dan ook grootdonateur gaat worden van de initiator van deze actie, Oxfam Novib. Als wij zo prijzenswaardig zijn over maatschappelijke organisaties die dit op de rails zetten en bedrijven, op één na, ertoe uitnodigen om duurzame cacao in te slaan als grondstof voor hun chocoladeletters, moeten wij ook bereid zijn de hand uit te steken naar deze prachtige maatschappelijke organisaties. Is de CDA-fractie dat ook van plan?
De heer Jan Jacob van Dijk (CDA): Eerlijk gezegd, verbaast deze vraag mij ten zeerste. Als er één partij is die de afgelopen periode ongelooflijk veel aandacht heeft gevraagd voor de medefinancieringsorganisaties op het gebied van ontwikkelingssamenwerking, is dat het CDA geweest. Als er één partij is geweest die herhaaldelijk in deze AO’s over het onderwerp van maatschappelijk verantwoord ondernemen heeft gevraagd of de overheid ervoor kan zorgen dat een aantal onderzoeksprojecten breder worden ondersteund, is het juist het CDA geweest. Het gaat er daarbij dan om na te gaan hoe het is gesteld met bepaalde projecten met betrekking tot maatschappelijk verantwoord ondernemen. Datgene wat de heer Vendrik vraagt, doen wij al lang.
De heer Vendrik (GroenLinks): Ik snap het wel. Ik hoop dat deze lijn wordt voortgezet als bijvoorbeeld de Vereniging Milieudefensie erin slaagt om alle tuinbedrijven in dit land, de Intratuinen van deze wereld, ertoe te bewegen niet langer producten met fout hout te verkopen. Ik hoop ook dat wij de CDA-fractie dan bij andere debatten niet allerlei pleidooien horen houden om alle steun voor deze organisaties in te trekken omdat zij de overheid in de wielen rijden. Ik beschouw dit als welkome steun voor alle maatschappelijke organisaties die zich bezig houden op het brede terrein van maatschappelijk verantwoord ondernemen en dat doet mij deugd. Zo begrijpen de heer Van Dijk en ik elkaar weer.
De heer Jan Jacob van Dijk (CDA): Wij hebben telkens aangegeven dat een organisatie die feiten boven tafel wil halen en dat helder en op een juiste wijze neerlegt, alle steun krijgt die zij van ons mag verwachten. Het is iets anders wanneer de regels worden overtreden, maar ik kan mij voorstellen dat ook de heer Vendrik daarvan geen voorstander is.
Mevrouw Gesthuizen (SP): Is de heer Van Dijk niet bang voor enige mate van willekeur wanneer hij zegt niet over te willen gaan tot wetgeving? De heer Vendrik kaart terecht aan dat dit een actie is die met ontzettend veel moeite en volharding door een ngo op de kaart is gezet. Dat kan wellicht niet voor alle producten in Nederland gebeuren waarmee iets mis is. Die lenen zich daar niet zo gemakkelijk voor. Dit is een heel publieksvriendelijke actie. Vreest hij niet dat wij, als wij het allemaal overlaten aan de bewindspersoon, niet alleen een overspannen bewindspersoon hebben, maar ook een nogal willekeurig beleid krijgen op dit gebied?
De heer Jan Jacob van Dijk (CDA): Ik heb heel veel vertrouwen in de capaciteit van deze bewindspersoon. Hij zal niet snel overspannen raken. Het gaat mij erom dat er telkens wordt gezegd dat er geen stappen vooruit gezet kunnen worden dan nadat er wetgeving is. Volgens mij was dit een perfect voorbeeld om te laten zien dat er geen wetgeving nodig is om razendsnel resultaat te krijgen. Dat is van groot belang geweest. Om die reden is deze staatssecretaris, met de inzet die enkele weken geleden op tafel is gelegd, een goed pad ingeslagen. Hij zorgt ervoor dat de gesprekken worden gevoerd. Ik weet zeker dat hij daarmee veel meer resultaat bewerkstelligt dan met een stukje wetgeving.
Mevrouw Gesthuizen (SP): Ik maak bezwaar tegen de manier waarop de heer Van Dijk doet voorkomen alsof het razendsnel is gegaan binnen de cacao-industrie. Ik kan mij krantenberichten herinneren van tien jaar geleden, waarin stond dat er met kindslaven werd gewerkt in Ivoorkust. Nu hebben wij eindelijk een stap gezet om ervoor te zorgen dat die bedrijven zich voornemen om dat uit te bannen. Dat is voor mij ook een opluchting, maar het is niet razendsnel en dat is de reden waarom ik zo hamer op wetgeving.
De heer Jan Jacob van Dijk (CDA): Dat is nu juist de reden waarom wij dat volgens mij niet moeten doen. Er is drie weken geleden gezegd: ik ga die bedrijven uitnodigen om bij mij langs te komen om ervoor te zorgen dat zij uitleggen wat er precies aan de hand is. Binnen drie weken hebben zeven van de acht bedrijven die niet deden wat wij hoopten, gezegd dat zij er volgend jaar voor zorgen dat het allemaal groene chocola is. Volgens mij kan het niet sneller.
Mevrouw Van der Burg (VVD): Ik dank de bewindspersonen voor de beantwoording. Er zijn nogal wat brieven en onderzoeken toegezegd. Wij wachten die met belangstelling af. Ik begrijp dat wij eind januari een vervolgdebat hebben. Op één belangrijk punt is nog geen antwoord gekomen, namelijk het punt van de verschillende richtlijnen. Wij hebben ICC, OESO en ISO 26 000. Dat leidt niet tot een eensluidend beeld. Stel je voor dat de overheid van de ene richtlijn gebruik maakt en het bedrijfsleven van een andere. Dat helpt niet om duidelijk te krijgen wie wel en wie niet voldoet en wat de eisen zijn. Kan de staatssecretaris zeggen wat hij daaraan gaat doen en is er een mogelijkheid is een en ander in elkaar te schuiven in plaats van dit zo voort te laten duren?
De heer Vendrik (GroenLinks): Het is fantastisch dat Oxfam Novib de bedrijven zo ver heeft gekregen met de actie Groene Sint, maar laten wij elkaar niet voor de gek houden. Er gaat niet tien jaar, maar dertig jaar strijd aan vooraf van maatschappelijke organisaties en politieke vrienden om op dit soort gevoelige dossiers een doorbraak te bereiken. Dat had allemaal veel sneller gekund als tien tot twintig jaar geleden de politieke meerderheid had willen besluiten om onmiddellijk transparantie af te dwingen en onmiddellijk maatschappelijke verantwoordelijkheid van toepassing te verklaren op bedrijven. Dat is allemaal niet gebeurd en dan moet je het via een omweg doen. Dat kost veel bloed, zweet en tranen en bovendien veel te veel tijd. Wij hebben een stapje gezet, maar laat dat niet een schaamlap zijn om vervolgens allerlei verplichtende acties van de overheid als het gaat om internationale ketenverantwoordelijkheid nu maar weer vrolijk vooruit te schuiven en weer dertig jaar te nemen voordat wij de volgende misstand hebben opgelost. Dat lijkt mij niet handig.
Met betrekking tot de banken, RBS en ABN Amro, heb ik al tien keer aan de minister van Financiën en vier keer aan deze staatssecretaris vragen gesteld. Het kernpunt is – maar daarover spreken wij graag in januari uitgebreider – dat deze bankencrisis door het kabinet moet worden benut, niet alleen bij deze twee banken, maar in den brede, om die banken koers te laten zetten naar duurzaam bankieren. Gisteren is een prachtig boek verschenen van Peter Blom, directeur van de Triodos Bank, met allerlei vingerwijzingen over wat duurzaam bankieren betekent. Dat moet de lijn zijn. Minister Bos wil die in algemene zin graag op de agenda zetten, maar als het concreet gaat over bedrijven, over de agenda wat er na de kredietcrisis moet gebeuren, ontbreekt die lijn.
Met betrekking tot de rapportage sluit ik volledig aan bij collega Kalma. Ik hoor graag of het kabinet verder wil met het wetsvoorstel Koenders-Vendrik/Bos-Rabbae. De staatssecretaris kiest maar wie hij als indiener wil.
Dan kom ik bij duurzaam inkopen, het buitenlandinstrumentarium en de staatsdeelnemingen. Over dat brede front moet een vergaande vorm van ketenverantwoordelijkheid worden gedefinieerd. Dat betekent dat voor de bedrijven de toeleveranciers, dan wel degenen die gebruik maken van steun van de overheid, arbeidsnormen, mensenrechten en milieunormen, volledig in beeld moeten komen. Bedrijven moeten zich op dat punt kwalificeren en moeten hun prestaties kunnen laten zien.
Ik vraag van de staatssecretaris nadere overdenking voor het debat in januari als het gaat om keurmerken. Ik zie in de markt dat men langzamerhand keurmerken zelf gaat samenvoegen. Tot nu toe is de lijn van het kabinet geweest dat het een zaak van de markt is en dat het zich daar niet mee bemoeit. Dat kan langzamerhand niet meer. Het is een lastig en ingewikkeld dossier. Ik vraag de staatssecretaris daarover onder de kerstboom kritisch door te denken. Ik denk dat het voor een consument die verder wil, verstandig is dat de overheid moet gaan nadenken of er niet meer harmonisatie kan worden bereikt. Ik heb respect voor alle maatschappelijke initiatieven, maar ik denk dat wij het niet aan Albert Heijn moeten overlaten.
Maatschappelijk verantwoord ondernemen gaat niet alleen over rapporteren en over prestaties, hoe belangrijk die ook zijn. Ons wetsvoorstel ligt er nog steeds, al tien jaar en hopelijk wordt het geen dertig jaar. Het gaat ook om iets concreets. Straks debatteren wij over Kopenhagen. Het zou logisch zijn – en ik vraag de staatssecretaris positief te reageren – om het debat over maatschappelijk verantwoord ondernemen te verrijken met concrete klimaatprestaties die wij van bedrijven vragen. Dat zou bijvoorbeeld een expliciet onderwerp kunnen worden, waarover bedrijven rapporteren, dat scherp terugkomt bij duurzaam inkopen en andere vormen van overheidsinterventie. Ik zou het goed vinden als het kabinet zelf met voorstellen zou komen. Ik zal dat zelf in januari namens mijn fractie ook doen. Nu ontbreekt de tijd om daarover mijn tien ideeën naar voren te brengen.
Staatssecretaris Heemskerk: Voorzitter. Ik dank de Kamerleden voor de inbreng in tweede termijn. Bij de SKK zag u mij nee schudden. Er is wellicht een misverstand, maar er is meerdere malen contact geweest tussen mijn ministerie en de SKK, ook nog in de dialoog met de detailhandel. De bedrijven erkennen dat de informatie van de ngo buitengewoon serieus moet worden genomen. Er is grote bereidheid tot dialoog. Vervolgens is er discussie ontstaan over de vraag waarop de rapportage van deze misstanden is gebaseerd. Onderbetaalden in de textielsector in India en Bangladesh gaven aan labels van de desbetreffende bedrijven in de kleding te hebben genaaid. Dat was echter wel allemaal anoniem en toen stopte de discussie. Er was een verwijt, maar er werd geen bewijs geleverd. Ik vind dat de bedrijven – en daarin hebben wij geprobeerd te bemiddelen – maximaal transparant moeten zijn in de keten. Mijn antwoorden zijn dus wel degelijk gebaseerd op goed overleg tussen de SKK en mijn ministerie. Het overleg tussen de SKK en de bedrijven ging minder soepel, maar wij proberen partijen bij elkaar te brengen.
Richting de heer Van Dijk zeg ik dat wij er vaker over hebben gesproken. Er was een mooi artikel van de voormalig burgemeester van Groningen. Hij zei: de overheid heeft in feite drie instrumenten. De eerste twee zijn wetten en regelgeving en financiële instrumenten. Wij zien dat wetten niet altijd de realiteit beïnvloeden of soms het sluitstuk zijn van codificering van maatschappelijk gedrag. Economen komen er steeds meer achter dat financiële prikkels slechts ten dele het menselijk gedrag beïnvloeden. Het derde instrument waarop de burgemeester van Groningen wees en wat hij veel is gaan gebruiken, was koffie. Roep de partijen bij elkaar en drink een kop koffie met elkaar en probeer er als fatsoenlijke mensen onderling uit te komen. Je kunt het koffiedrinken of activisme noemen, maar je ziet dat het werkt als je de partijen bij je aan tafel uitnodigt. Dit kabinet probeert die drie instrumenten in te zetten om bedrijven en burgers de goede kant op te duwen. Ik ben het ermee eens dat wij het niet alleen van rapportages, wetten en geld moeten hebben, maar ook van het bij elkaar aan tafel zitten en het eens zien te worden.
Mevrouw Gesthuizen (SP): Ik lees in de antwoorden dat er bepaalde misstanden zijn waartegen bedrijven zich niet kunnen verweren. Waarom gaan die bedrijven dan niet zelf direct onderzoek doen? Wat gaat de staatssecretaris doen om de bedrijven daartoe aan te zetten? Alleen uitspreken dat hij graag wil dat er een constructieve dialoog komt, lijkt mij niet voldoende. Mevrouw Ortega heeft in eerste termijn al duidelijk gezegd dat wij over het punt waarnaar de staatssecretaris verwijst, het Nationaal Contact Punt, nogal negatieve verhalen horen. Sinds de herstructurering drie jaar geleden is er niet één zaak geweest die tot een wenselijk einde is gebracht door het Nationaal Contact Punt.
Staatssecretaris Heemskerk: Het NCP staat internationaal bekend om zijn onafhankelijkheid en deskundigheid. Er zitten heel goede mensen in. Ik roep nogmaals ook alle ngo’s en vakbonden op om die vorm van geschillenbeslechting te kiezen. De heer Van Dijk riep al op om bij elkaar aan tafel te gaan zitten en op die wijze een oordeel te vellen. In een moeilijke zaak als Shell in de Filippijnen is dat ook gebeurd. Daar is nadrukkelijk geconcludeerd dat de wijze waarop Shell opereerde in zijn stakeholdersdialoog, een tandje beter kon. Shell vond het niet leuk hoe dat op de website is gepubliceerd. Het heeft dus echt effect.
Mevrouw Gesthuizen (SP): De staatssecretaris zegt dat er nadrukkelijk is geconstateerd dat het een tandje beter kon. Daar moeten wij het toch niet van hebben! Ik weet precies om welke zaak het ging en uiteindelijk heeft Shell gezegd: wij willen niet spreken over de verplaatsing van het oliedepot. Daarmee was het afgedaan. Het NCP had geen tanden. Er is weliswaar een berichtje op de website gepubliceerd, maar ik geloof niet dat dit tot veel reputatieschade van het bedrijf heeft geleid. Sterker nog: dat heeft het niet, want de staatssecretaris noemt Shell hier telkens als voorbeeld van hoe je maatschappelijk verantwoord moet ondernemen.
Staatssecretaris Heemskerk: Dat laatste is niet juist. Ik heb juist een aantal andere bedrijven genoemd die hoog staan in de Dow Jones Sustainability Index. Dat waren TNT, Akzo Nobel, KLM en Unilever. Ik noem die steeds omdat ik dat een mooie reclame vind. De uitspraak van het NCP heeft – maar nu spreek ik uit mijn hoofd – geleid tot aanvullende discussies op de aandeelhoudersvergadering. Het heeft in ieder geval wel effecten. Het is belangrijk dat het NCP partijen bij elkaar brengt. Men moet dan over en weer luisteren en informeren.
De heer Vendrik spreekt over de keurmerken. Het is inderdaad zo dat je daar niet altijd meer het bos door de bomen ziet. Wij doen echter iets op dat gebied. Het belangrijkste is de Wet oneerlijke handelspraktijken. Die maakt het mogelijk om misleiding aan te pakken. Als men zegt onderdeel uit te maken van het keurmerk en dat is niet het geval, is dat het misleiden van de consument en dus een oneerlijke handelspraktijk. Daartegen kan de Consumentenautoriteit optreden. Voorts heb ik op de website van ConsuWijzer, die twee miljoen hits had en meer dan tweehonderdduizend persoonlijke contacten, keurmerken laten registreren. Men moet verantwoorden hoe die keurmerken tot stand komen om de geloofwaardigheid van keurmerken te vergroten. Het is ook bedoeld om de boel verder uit te dunnen. Helaas staan daar nog maar 43 keurmerken op geregistreerd. Ik zal dat nog eens onder de aandacht brengen. Ik spreek op de nieuwjaarsbijeenkomst van MVO-Nederland en ik zal daar benadrukken dat men zijn keurmerk moet laten doorlichten om te laten zien hoe goed het is. Daarmee scheid je het kaf van het koren. Volgens mij kost dat doorlichten € 1 500, dus dat zijn de kosten niet.
Dan kom ik bij de opmerking van mevrouw Van der Burg over al die codes. Ik ben het met haar eens dat bedrijven het lastig vinden om daarin te kiezen. Wij willen samen met het NCP een overzicht maken van de verschillende codes en de verschillende doelgroepen en willen daarin een hiërarchie aanbrengen. De OESO-richtlijnen staan voor ons bovenaan. Een en ander staat gepland voor eind januari, maar ik zal nagaan of dat eerder kan, bijvoorbeeld op 15 januari 2009, want dan kunnen wij er bij het AO van 28 januari 2009 over spreken. Ik zal dat overzicht zo snel mogelijk doen toekomen, al was het maar omdat bedrijven dan ook gemakkelijker kunnen kiezen. Ik weet niet of het ik het red. Ik wil mij sinds het vorige AO nog nadrukkelijker aan de deadlines houden.
De Kamer krijgt eind december de studie naar extraterritorialiteit. Op 15 januari 2009 krijgt de Kamer de voortgangsrapportage mvo en daar wordt ook de vraag in meegenomen hoe verplichtend de richtlijn 400 is. Ik heb bij het vorige overleg toegezegd dat de Kamer de eindversie van de richtlijn 400 krijgt met de handreiking erbij en dat ik bovendien een benchmark zal laten uitvoeren op de landen waarop Nederland volgens een aantal fracties achterloopt. Ik kan mij dat laatste echter nauwelijks voorstellen. Dat maken wij ook hard. Ik zal dan ook uiteenzetten hoe verplichtend richtlijn 400 is. Die richtlijn is gebaseerd op het Burgerlijk Wetboek. Bedrijven moeten dat doen, omdat zij informatie moeten geven over de kwaliteit van hun jaarverslaggeving. Als je een fabriek hebt die buitengewoon vervuilend produceert, moet je dat melden aan je aandeelhouders, want er zouden wel eens allerlei claims kunnen komen. Je kunt niet zeggen: dat is slechte informatie, die houd ik buiten mijn boeken. Er zijn allerlei verplichtingen in de rapportagesfeer. De heer Kalma haalt een hoogleraar uit Nijenrode aan. De inhoud van richtlijn 400 is verder aangescherpt, verdiept en verbreed. Daarmee geven we in hoge mate uitvoering aan het voorstel Rabbae-Bos. Ook dat zal ik in de brief over de rapportages uiteenzetten.
In de oude code-Tabaksblat stond er helemaal niets over maatschappelijk verantwoord ondernemen. In de nieuwe code-Tabaksblat, die wettelijk verantwoord is en leidend is voor alle beursgenoteerde ondernemingen, staat dat men dient te rapporteren over maatschappelijk verantwoord ondernemen. Ook daarmee hebben wij stappen gemaakt.
Mevrouw Gesthuizen (SP): De staatssecretaris spreekt over de aandeelhouders, maar ik heb in mijn eerste inbreng gevraagd of ook ngo’s deze informatie kunnen afdwingen, bijvoorbeeld als een ngo graag iets wil weten over de productie of een vraag heeft op milieugebied of over de arbeidsomstandigheden voor de werknemers, informatie die niet in het jaarverslag staat.
Staatssecretaris Heemskerk: Ja, het is voor ngo’s op vele manieren mogelijk om met bedrijven de dialoog aan te gaan. Om te beginnen kan men samen om tafel gaan zitten en informatie opvragen. Voorts kan men dat ook via de aandeelhoudersvergadering doen. Men heeft maar één aandeel nodig om op een aandeelhoudersvergadering het woord te mogen voeren. Ook op die manier kan men de raad van commissarissen en de raad van bestuur om verdere toelichting vragen. Als je er op die manieren niet uitkomt, kun je ook naar het NCP gaan, waar partijen bij elkaar worden gebracht. Daarbij sluit ik aan bij een opmerking van de heer Kalma. Bij het NCP wordt een peer review van andere NCP’s gehouden over hoe het Nederlandse NCP functioneert. Er is sowieso een evaluatie van het Nederlandse NCP. Er is een revisie van de OESO-richtlijnen, waarop het NCP stoelt. Dat alles zal ik de Kamer doen toekomen, hopelijk met het bericht dat er bij het NCP meer zaken zijn geweest, doordat vakbonden en ngo’s zich daar melden.
Mevrouw Gesthuizen (SP): De staatssecretaris omzeilt mijn vraag. In artikel 117 van richtlijn 400 staat dat de rechtspersoon, afgestemd op de informatiebehoefte van belanghebbenden, zoals stakeholders, informatie moet geven. Ik vraag hem naar die belanghebbenden. Hij spreekt over de aandeelhoudersvergadering. Ik vraag of ngo’s op basis van de richtlijn 400 ook met dat artikel in de hand die informatie kunnen eisen.
Staatssecretaris Heemskerk: De bedrijven bepalen zelf wat zij in hun jaarverslag zetten. Zij zijn daarbij echter wel gehouden aan wat in de wet staat, namelijk dat informatie die noodzakelijk is voor een goed begrip van de resultaten en de positie van de onderneming, moet worden gemeld. Zij kunnen dus geen zaken verzwijgen. Ik zal dit allemaal uitschrijven in de brief die de Kamer op 15 januari 2009 krijgt over de rapportage. Houdt het daarmee op voor de ngo? Nee, er is nog een sanctiemogelijkheid. Iedere belanghebbende kan deskundig onderzoek vorderen bij de rechtbank. Als dat kopje koffie niet lukt, kun je dus op tal van terreinen naar bedrijven toegaan met juridische middelen.
De heer Kalma (PvdA): De staatssecretaris komt tot ons genoegen met een brief over het NCP. Ik neem aan dat daarbij ook de rol van ambassades aan de orde komt en dat daarbij het idee dat de heer Koenders in eerste termijn opperde, wordt betrokken. Ik wacht de brief af met de rapportage over wat er elders in Europa gebeurt. Ik neem aan dat de staatssecretaris daarbij de problematiek die in Nederland bestaat, meeneemt. Het is immers een probleem dat ertoe leidt dat je gaat kijken wat er in andere landen gebeurt. Het is niet zo dat je sowieso wilt doen wat er in andere landen gebeurt. Het probleem manifesteert zich onder andere in het feit dat de aanbeveling van de commissie-Burgmans, die verder gaat dan beursgenoteerde ondernemingen, nog niet is gerealiseerd. Enerzijds is er de manier waarop je rapporteert. De herziene Richtlijn 400 doet daarvoor verdere suggesties. Ik heb in dat opzicht gevraagd naar de positie van GRI en hoor daarover graag nog van de staatssecretaris. Anderzijds is er de verplichting als zodanig. Wij moeten constateren dat met die bepaling in het Burgerlijk Wetboek, die in een aantal opzichten nogal omslachtig is, het feit op tafel ligt dat een hoop bedrijven in Nederland eenvoudig niet rapporteren. Ik hoop dat de staatssecretaris dit punt in zijn brief wil verwerken.
Staatssecretaris Heemskerk: Ik mag gelukkig zien hoe Nederlandse bedrijven opereren in het buitenland. Die Nederlandse bedrijven brengen heel vaak, bijna altijd, Nederlandse en internationale normen met zich mee, die bijna altijd beter, eerlijker en schoner zijn dan de manier waarop in China of Rusland wordt geproduceerd. Ik kan daarvan tientallen voorbeelden geven, maar zal dat omwille van de tijd niet doen. Ik denk dat wij handel met en investeringen in kwetsbare landen moeten stimuleren, omdat die verbeteringen en welvaart met zich meebrengen. Dan komt rapporteren. Ook dat is belangrijk. Ik maak steeds aan de bedrijven duidelijk waarom ik zo scherp ben op het rapporteren van maatschappelijk verantwoord ondernemen. In mijn ogen draagt dat bij aan draagvlak voor open grenzen.
Dan is er de wijze van rapporteren en de verplichting tot rapporteren. De verplichting is gestoeld op het Burgerlijk Wetboek. Ik zal dat voor de Kamer uitschrijven. Daarnaast hebben wij de verplichting verankerd in de code-Tabaksblat. Volgens mij geven wij daarmee een behoorlijke invulling aan wat Rabbae en Bos ooit voor ogen hadden, namelijk beter rapporteren over maatschappelijk verantwoord ondernemen. Ik zet dat ook in internationaal perspectief. Dat is de benchmark. Dat zit allemaal in Richtlijn 400 en dat biedt vervolgens ook mogelijkheden om, als men dat onvolledig zou vinden, het op een aantal manieren aan de kaak te stellen via de aandeelhoudersvergadering, via het NCP en via de Ondernemerskamer, als het gewone kopje koffie en de dialoog niet helpen.
De heer Kalma (PvdA): Wij zullen het debat voortzetten aan de hand van de brief. Het komt erop neer dat eenvoudigweg een verplichting in het Burgerlijk Wetboek niet tot het resultaat leidt dat conform die regel wordt gehandeld. Bedrijven hebben geen verplichting, ook niet om uit te leggen waarom zij niet rapporteren. Daar zit een probleem en daarover zou ik de komende tijd naar aanleiding van de brief willen spreken. Bij alle dingen die goed gaan en beter kunnen, moeten wij het komend jaar een aantal problemen aanpakken.
De heer Vendrik (GroenLinks): Ik ga concreet in op de Richtlijn 400. Volgens mij zijn er twee problemen. Misschien kan de staatssecretaris omwille van de tijd toezeggen dat hij die nog precies zal adresseren. De Richtlijn 400 laat open of, hoe en waarover bedrijven rapporteren als het gaat om de internationale ketenverantwoordelijkheid, een cruciaal punt voor mijn fractie. De richtlijn 400 geeft daarvoor geen richtlijn. Het enige wat de richtlijn zegt – en dat is een verkeerd startpunt – is dat er alleen moet worden gerapporteerd voor zover er ergens binnen de jurisdictie van het bedrijf dat rapporteert, een niet-financiële claim dreigt of een niet-financieel incident optreedt, dat gevolgen heeft voor de prestaties van het bedrijf. Het uitgangspunt is de soliditeit van de financiële jaarverslaglegging. Dat snap ik, want dat moet je goed regelen. Voor zover er echter niet-financiële informatie moet worden gegeven, is dat alleen maar dienend aan de financiële rapportage. Dat wil ik niet. Dat mag, maar daar gaat het nu niet over. Mijn fractie wil dat bedrijven zelfstandig over het onderwerp maatschappelijk verantwoord ondernemen rapporteren, in het bijzonder over internationale ketenverantwoordelijkheid en hun rol daarin, en dat zij hun best doen om hun prestaties daarbinnen en de rol die zij spelen zichtbaar te maken. Dan kun je ook niet met het nagelschaartje knippen waarover je precies rapporteert, maar je kiest een ander uitgangspunt. Dan zeg je: gij zult maatschappelijk rapporteren over de positie die het bedrijf inneemt binnen de internationale keten waarin het opereert, met inachtneming van de bestaande normen die al dertig jaar gelden met betrekking tot ILO, mensenrechten et cetera. Dat zijn de twee cruciale onderdelen waarop volgens mij de Richtlijn 400 misgaat. Ik hoop dat de staatssecretaris die met precisie wil onderzoeken, zodat wij het debat daarover in januari kunnen beslechten.
Staatssecretaris Heemskerk: Ik zal daar met precisie naar kijken, maar wil nu al twee dingen zeggen. Ten eerste geeft ook de heer Vendrik aan dat het allemaal niet gemakkelijk is met dat nagelschaartje. Bedrijven rapporteren in hoge mate ook over hoe zij als goede onderneming bijdragen in de landen waarin zij opereren. Daarop zijn zij vervolgens aanspreekbaar.
Ten tweede maakt de heer Vendrik de kwestie rondom de financiële rapportage te klein. De financiële rapportage is wel degelijk een stevige haak om met bedrijven te gaan praten als zij gif dumpen of aan kinderarbeid doen. Daarvoor zijn zij immers aansprakelijk.
Ik heb goed gehoord wat de heer Vendrik heeft gezegd. Dat punt komt terug in de brief van 15 januari 2009.
De heer Vendrik (GroenLinks): Als bedrijven zelf of dochters van een holding in een land gif dumpen, kan men daarvoor aansprakelijk worden gehouden volgens het recht van het land waar het fout is gegaan. Dat moet je echter nog maar afwachten. De hele aansprakelijkheidswetgeving hier is nog voorwerp van onderzoek. Wij hebben dat hier nog niet geregeld. Bedrijven maken gebruik van zeer lange internationale ketens, waarover zij geen eigendom hebben. Als multinationale onderneming beheersen zij de keten totaal verticaal geïntegreerd, maar zij maken gebruik van toeleveranciers. Zij zijn op geen enkele manier verantwoordelijk te houden voor wat er bij hun toeleveranciers en de toeleveranciers van die toeleveranciers allemaal fout gaat. Dat is echter wel wat wij willen adresseren met een betere rapportage. Wij willen dat bedrijven zich daarvoor wel verantwoordelijk voelen, omdat zij via de economische lijn gebruik maken van bijvoorbeeld kinderarbeid. Dat wil echter niet zeggen dat zij daarvoor aansprakelijk zijn, niet in Nederland en elders waarschijnlijk ook niet, maar zij profiteren er wel van. Dat wordt niet met Richtlijn 400 geadresseerd. Wij moeten er echter voor zorgen dat bedrijven laten zien hoe zij bijvoorbeeld kinderarbeid proberen tegen te gaan of te ontwijken en dat zij er zeker van zijn dat zij er geen gebruik van maken en er dus geen economisch gewin van hebben. Dat regel je niet met aansprakelijkheid of via de Richtlijn 400. Het bedreigt hun financiële positie helemaal niet. Wij moeten dus naar een ander uitgangspunt voor de rapportagevoorziening. Dat is mijn punt.
Staatssecretaris Heemskerk: Ik snap uw punt, maar ook daar geldt dat, voordat wij bedrijven beschuldigen dat zij zich daarmee inlaten, zij de kans moeten krijgen om zich daarop te verweren. Mijn stelling is dat juist het feit dat wij steeds meer handel en investeringen krijgen naar dat soort landen, heel veel bijdraagt aan het uitbannen van kinderarbeid en bijdraagt aan het verbeteren van onderwijs, omdat die Nederlandse multinationals er bijna altijd zeer alert op zijn om daar niet mee te maken te krijgen. Pas dus op dat je niet doorslaat in een eventuele rapportage op basis van veronderstellingen dat bedrijven zich daarmee per definitie inlaten. Wij moeten juist zorgen dat wij meer handel drijven met die landen.
De heer Vendrik (GroenLinks): Ik heb geen enkele veronderstelling over welk bedrijf dan ook willen uiten. Ik weet wel één ding: de helft van de schoenen die wij in deze zaal dragen, zijn gemaakt met kinderarbeid. Dat is helaas een feit. Wij hoeven nu niet te spreken over de vraag wie daarvoor verantwoordelijk is, maar dat is een gegeven. Naast wat er in de Richtlijn 400 staat, wil ik graag een stap zetten via een goede rapportageverplichting in Nederland, om bedrijven te kunnen aanspreken en te vragen of zij hebben zeker gesteld of hun leverancier niet aan het begin van de keten gebruikmaakt van kinderarbeid. Daar wil ik naartoe, zodat consumenten, politici en het kabinet kunnen zeggen: nu is het morgen afgelopen. Dat schoentje dat volgend jaar met Sinterklaas wordt gezet, moet een kinderarbeidvrij schoentje zijn. Misschien een leuke actie voor het kabinet, maar dat terzijde.
Staatssecretaris Heemskerk: U krijgt de brief op 15 januari 2009.
De voorzitter: Het punt komt ook eind januari terug naar aanleiding van de brief.
Staatssecretaris Heemskerk: Ik kom dan bij de banken, RBS en ABN Amro, fatsoenlijk bankieren en de commissie-Maas. De minister van Financiën heeft gezegd dat alle banken daaraan dienen te voldoen. Gelijke monniken, gelijke kappen. Hij gaat geen aparte categorie maken voor de staatsdeelnemingen, maar wil dat de hele bankensector zich hervormt, inclusief een ander beloningsbeleid et cetera. Een van de interessante dingen die het Holland Financial Centre naar voren bracht, is dat het wil onderzoeken hoe het de kredietverlening voor milieuvriendelijke bedrijven aantrekkelijker kan maken. Als een bedrijf heel groene producten ontwikkelt, zou het gemakkelijker en goedkoper moeten zijn om krediet te krijgen. Daarmee heb je een mes dat aan meerdere kanten snijdt. Ik zei toen: daarvoor hebben jullie zeker weer overheidsgaranties nodig. Het antwoord was echter ontkennend. Ik vind het een mooi initiatief. Ik hoop dat het nieuwe duurzame bankieren, waarvan Triodosbank wereldleider nummer 1 is, zich verder zal ontwikkelen.
Dan kom ik op het punt van ABN Amro als duurzame bank. Ik heb daarop collega Bos nog eens aangesproken. Ook ik lees Vrij Nederland. Het zou allemaal minder zijn sinds die bank in staatshanden is. Dat zou een verkeerd signaal zijn. Ik zeg bij dezen toe dat de heer Bos nog eens specifiek over het duurzaamheidskarakter van ABN Amro aan de Kamer zal rapporteren. Ik spreek hem vaak genoeg rondom ABN Amro. Dan kan dat in een AO worden behandeld.
De heer Jan Jacob van Dijk (CDA): Ik vind wat de heer Maas zegt mooi. Het is allemaal prima wat hij wil doen op het terrein van de banken en het is ook prima dat er stappen vooruit worden gezet. Het gaat mij echter heel specifiek over de rol van de overheid. Bij de RBS, die huisbankier is, is sprake van een andere positie dan bij alle andere banken. Hetzelfde geldt voor de ABN Amro, waar de overheid staatsbankier is. Het valt ons op dat er bij beide bedrijven toch wel wat op te merken valt. Ik ben blij dat het kabinet op dat punt met een rapportage komt, een brief in onze richting over ABN Amro. Ik wil echter graag weten hoe het kabinet in de toekomst, vooral in de richting van de RBS, waar de overheid een belangrijke speler is en vanuit de positie als stakeholder een aantal dingen kan doen, ons op de hoogte gaat stellen van de acties die het heeft ondernomen.
Staatssecretaris Heemskerk: Wij hebben al acties ondernomen ten aanzien van RBS. Er zijn gesprekken gevoerd en brieven gestuurd over wat men allemaal doet. Er zijn allerlei beschuldigingen, maar je moet ook aan wederhoor doen. RBS heeft aangegeven wat het duurzaamheidsbeleid is. Die antwoorden op Kamervragen zijn volgens mij al naar de Kamer gezonden. Voor ABN Amro gaan wij specifiek in op de duurzaamheidsrol. Wij hebben als klant en inkoper een rol. Daarmee maak ik het bruggetje naar duurzaam inkopen en het buitenlandinstrumentarium.
De heer Vendrik (GroenLinks): Wij hebben verschillende keren met de minister van Financiën gesproken over de vraag of de code straks een soort semiwettelijke status krijgt doordat de overheid via dat haakje in het Burgerlijk Wetboek de code wettelijk verplicht stelt. Bij mijn weten is dat nog steeds niet gebeurd en dat schept een kans. Als je de code leest, gaat die vrijwel uitsluitend over het beloningsbeleid. Daarover wil ik het nu niet hebben. Als het echter gaat om maatschappelijk verantwoord bankieren en klimaat, is de code schraal en dan druk ik mij mild uit. Zou het niet logisch zijn om tegen de banken te zeggen: luister eens vrienden van de Nederlandse Vereniging van Banken, als jullie willen dat deze code een wettelijke status krijgt, moet er rond het maatschappelijk verantwoord ondernemen nog iets gebeuren. Dat zou ik een goede zet vinden van deze staatssecretaris. Pas als wij zien dat de banken het serieus menen met maatschappelijk verantwoord bankieren, inclusief groene kredieten et cetera, en op dat punt ook een commitment op papier willen zetten, tekenen wij als overheid bij het kruisje. Is dat een idee?
Staatssecretaris Heemskerk: U hebt het debat over de code meermalen met collega Bos gevoerd. Ik zou het ook niet leuk vinden als collega Bos ineens in debatten die ik voer, allerlei dingen fietst zonder overleg vooraf. Dat ga ik dus niet doen. Wel is de Kamer betrokken is bij zo’n AMvB. Het beloningsbeleid is wel degelijk een middel om bedrijven en hun managers af te rekenen, niet alleen op financiële prestaties, maar ook op duurzaamheidsprestaties. De heer Wijers krijgt zijn bonus mede op basis van de Dow Jones Sustainability Index notering. Managers zijn gevoelig voor bonussen. Op die manier kun je bedrijven en raden van bestuur de goede kant op wijzen. Daar doen wij veel aan. Dat is de mogelijkheid om, als die code wettelijk wordt verankerd, niet-financiële elementen in beloningen te laten waarderen. Die hebben dan vervolgens gevolg voor het gedrag.
Dan kom ik bij de inkoopcriteria. Als wij aanbesteden, zoals bij RBS is gedaan, doen wij dat niet alleen op prijs. Dat debat zal nog nader worden gevoerd bij de Aanbestedingswet van minister Van der Hoeven. Volgens mij is het in Denemarken alleen regionaal gebeurd, maar wij hebben wel degelijk landelijk eisen gesteld aan duurzaam inkopen voor wat betreft de vier inspanningscriteria van de ILO-normen ten aanzien van kinderarbeid, dwangarbeid, uitbannen van discriminatie en de vrijheid van vakverenigingen. Wij rapporteren daar ook over. Op het buitenlandinstrumentarium hebben wij ook die vier verplichtingen, maar wij hebben daar nog een stap aan toegevoegd.
Met betrekking tot kinderarbeid en dwangarbeid verwachten wij dat bedrijven rapporteren hoe hun eerste toeleverancier daarop presteert. Als de eerste toeleverancier daarbij fouten maakt, kunnen wij de subsidie intrekken met boete. Dat heb ik op de Kamervragen geantwoord. Wij hebben ons gericht op kinder- en dwangarbeid, omdat dat zaken zijn die gemakkelijker te controleren zijn door de inkoper, te weten het bedrijf, dan mogelijke discriminatie op de werkvloer of de wijze van overleg met de ondernemingsraad van de primaire toeleverancier. Alle vier criteria zijn echter belangrijk. Als je voor het overheidsinstrumentarium in aanmerking wilt komen, moet je ze ook alle vier onderschrijven en je ervoor inspannen. De subsidievoorwaarde koppelen wij aan het controleren van de eerste toeleverancier op die twee criteria.
De heer Jan Jacob van Dijk (CDA): De staatssecretaris spreekt over overleg met een ondernemingsraad, maar als er nu één ding is waar die ILO-conventie niet over gaat, is het over ondernemingsraden. De conventie gaat alleen maar over de vraag of er de vrijheid bestaat dat er een vakbond mag zijn en of er arbeidsvoorwaardenoverleg is. Dat is volgens mij niet moeilijk te controleren. Die argumentatie snijdt dus niet helemaal hout. Om die reden wil ik dit element naar voren brengen. Het punt van non-discriminatie wordt lastiger, omdat je dan ook moet onderzoeken welke vormen van discriminatie er allemaal zijn. Ik vind het echter buitengewoon belangrijk dat de vakbondsvrijheid wordt meegenomen.
Staatssecretaris Heemskerk: Ja, ook ik vind de vakbondsvrijheid buitengewoon belangrijk. Het is overigens ook iets wat wij in ILO-verband via de Decent Work Agenda van collega Donner internationaal moeten afdwingen. Neem China. Volgens mij is het goed als Nederlandse bedrijven in China opereren. Daar zijn de investeringsinstrumenten gekoppeld aan de eerste twee criteria. In China is wel een vakbond, maar geen vrijheid voor het oprichten van meer vakbonden. In die zin kun je bedrijven daar niet aan houden. Wel kun je in algemene zin onderzoeken hoe China omgaat met de vier ILO-criteria. De vier criteria zijn dus wel als inspanningsverplichting verankerd. Aan de twee specifieke criteria die je beter kunt controleren bij je primaire toeleverancier, namelijk het tegengaan van kinderarbeid en dwangarbeid, zijn ook nog eens de investeringssubsidievoorwaarden verbonden.
De heer Jan Jacob van Dijk (CDA): Ik ben nog niet geheel overtuigd. Een bedrijf kan natuurlijk in de richting van China nog steeds zijn acties doen, maar het gaat erom dat men iets vraagt van de overheid. Men wil van de overheid een aantal instrumenten hebben, financiële ondersteuning. In dat geval gaat uw verantwoordelijkheid net een slag verder. Het element van de vakbondsvrijheid vind ik heel belangrijk. Ik heb kennisgenomen van het antwoord en zal er nog eens goed over nadenken.
Staatssecretaris Heemskerk: Ik kan er nog een extra argument aan toevoegen. Ik stel u een vraag om over na te denken. Hoe ver kun je gaan met het opleggen van eisen aan bedrijven, specifiek in China, die verder gaan dan de nationale wetgeving? De nationale wetgeving van China staat vrijheid van vakbonden niet toe. Er is immers al een communistische vakbond en verder gaat het allemaal goed op de werkvloer, wordt er niet gediscussieerd en neemt India het ons kwalijk als wij de dialoog aangaan over kinderarbeid. In hoeverre kun je dan eisen dat bedrijven hun primaire toeleverancier zaken opleggen die misschien wel in strijd zijn met de nationale wet?
De heer Jan Jacob van Dijk (CDA): Het gaat mij erom dat dit niet zo maar een verdrag is. Ik heb gezegd dat de ILO, ook al is het verdrag niet geratificeerd, desondanks een rapport uitbrengt over de vraag of een land met dit soort zaken in overtreding is of niet. Om die reden kunnen wij als overheid in de richting van bedrijven die iets van ons vragen, ook iets meer vragen op deze internationale verdragen. Dat is mijn punt. Ik denk nog wat dieper na en zal er ongetwijfeld in januari op terugkomen, maar ik vind het net één slag te gemakkelijk.
Staatssecretaris Heemskerk: Een aantal landen, zoals China, heeft het verdrag op die vier criteria niet geratificeerd. Moet je dan zeggen dat dit zo slecht is dat wij er helemaal geen zaken meer gaan doen? Dan kom je in een handelsboycot. Je moet af en toe zo ver gaan dat je geen zaken wilt doen met een land of een regime dat fout is. Dat kan een ultieme consequentie zijn, maar je moet bijna altijd proberen dat te vermijden. Zeker als er buitenlandse bedrijven en Nederlandse multinationals komen, die zich wel opstellen als nette werkgevers. Zij hebben immers eigen codes die verder gaan en betere normen stellen dan de lokale normen. Moet je die bedrijven dan ook nog dwingen om dat op te leggen aan hun toeleverancier op zaken die buitengewoon moeilijk te controleren zijn? Wij hebben gezegd dat kinderarbeid en dwangarbeid wel kunnen worden geconstateerd bij de primaire toeleverancier, maar bij de andere twee zaken is het een stuk complexer. Met de keuze die wij hebben gemaakt, lopen wij helemaal in de Europese voorhoede. Laten wij eerst eens een aantal stappen zetten.
De heer Jan Jacob van Dijk (CDA): Ik heb niet opgeroepen tot een handelsboycot. Als u dat zo hebt verstaan, heb ik mij wellicht niet goed uitgedrukt. Ik heb alleen iets gezegd omtrent het financiële instrumentarium waarover u beschikt en de eisen die u daaraan kunt verbinden.
Mevrouw Gesthuizen (SP): Het gaat voor een groot deel om de uitvoering van de motie van mevrouw Ortega en de heer Voordewind. Ik zeg mede namens mevrouw Ortega van de ChristenUnie-fractie dat zij, afhankelijk van de uitkomst van de discussie hier, overweegt om nog een VAO van dit AO aan te vragen. Dat gaat dan specifiek over de punten die hier worden besproken, het naleven van alle arbeidsnormen, mensenrechten en internationale milieunormen.
Staatssecretaris Heemskerk: Ik zie buitengewoon uit naar een debat met de ChristenUnie-fractie over het uitbannen van discriminatie op iedere werkvloer in Nederland.
De heer Kalma (PvdA): Ik onderschrijf de woorden van de heer Van Dijk over de bredere arbeidsrechten. De brief wekt door de formulering de indruk dat door het niet bestaan van wetgeving op dat gebied, wij niets hebben om op te controleren. Dat moet echt verder gaan. Ik onderschrijf de opvattingen van de heer Van Dijk.
Ik heb over twee andere onderdelen van de brief specifieke vragen gesteld. Het financiële buitenlandinstrumentarium wil de staatssecretaris als eerste gaan gebruiken. Dat kunnen wij als eerste stap voorstellen, maar is het kabinet bereid om andere vormen van overheidssteun op zijn minst in kaart te brengen en de inzet daarvan op termijn te overwegen? Dat vroeg de motie immers.
In de tweede plaats gaat het om die eerste wezenlijke toeleverancier. Het idee dat je in één keer voor de hele keten aan bedrijven honderd procent garantie kunt krijgen, is een illusie. Dit is dus een reële benadering, mits tegelijkertijd de grotere invloedssfeer van internationale bedrijven die je kunt aanspreken, wordt verdisconteerd. Daarbij gaat het verder dan die eerste wezenlijke toeleverancier. Ik heb in dat verband ook gevraagd of bedrijven niet op zijn minst van hun eerste toeleverancier vragen dat zij van hun afnemers beleid vragen inzake het uitbannen van kinderarbeid. Dat zijn aanvullingen op een uitgangspunt dat wij onderschrijven, maar voor het ondersteunen van het geheel hebben wij de gevraagde vervolgstappen nodig.
Staatssecretaris Heemskerk: Je ziet dat bedrijven over de hele keten letten op kwetsbaarheden in specifieke sectoren en landen. Soms is dat milieu, soms kinderarbeid. Zij kijken wel degelijk door de keten heen en worden geacht zich daaraan te houden. Dat is de inspanningsverplichting conform de vier ILO-normen. Wij hebben gezegd dat wij een stap verder gaan met het buitenlandinstrumentarium. Bij buitenlandse instrumenten is er immers een grotere ketenverantwoordelijkheid dan bij het innovatie-instrumentarium in Nederland. De impact is dus groter. Laten wij afwachten wat dit oplevert. Ik hoop eerlijk gezegd dat ik geen subsidies hoef in te trekken, maar als dat zo blijkt te zijn, omdat het op een aantal terreinen misgaat met overheidsinstrumenten in het buitenland, moet het misschien gebeuren. Zullen wij eerst eens met deze stap beginnen?
De heer Kalma (PvdA): Is de staatssecretaris bereid om die andere vormen van overheidssteun in kaart te brengen? Wellicht kan op de lange termijn worden overwogen om, als het ene niet werkt, het andere te doen.
Staatssecretaris Heemskerk: Volgens mij is het overheidsinstrumentarium in kaart gebracht. Kijk naar de begrotingen van Economische Zaken, VROM en Financiën. Dat zijn alle overheidsinstrumenten. Mijn stelling is: laten wij deze buitenlandinstrumenten aanscherpen, omdat die de meeste impact hebben op ketenverantwoordelijkheid. Als dat effectief blijkt te zijn, kunnen wij het verder uitbreiden. Die toezegging hebt u.
Mevrouw Gesthuizen (SP): Ik heb nog geen reactie gekregen op mijn vraag. Als het goed is, is dat via de commissie Buitenlandse Zaken gegaan, maar er is ook gevraagd om Economische Zaken nadrukkelijk te betrekken bij een reactie op het Shell-rapport «Nigeria: petroleum, pollution and poverty in the Niger delta».
De heer Kalma (PvdA): Ik heb een vraag gesteld over GRI en de mate waarin dat verankerd zou kunnen worden. De staatssecretaris heeft mevrouw Lambooy aangehaald. Het ging niet alleen over haar lof over de werking van de Richtlijn 400. De vraag is of de staatssecretaris wil overwegen om GRI wettelijk te verankeren.
Staatssecretaris Heemskerk: De GRI neem ik mee in de brief waarin de codes worden vergeleken en een hiërarchie wordt aangeleverd. Ik hoop oprecht dat ik dat voor 15 januari 2009 red, want het staat gepland voor eind januari. Ik ben afhankelijk van derden.
De reactie op het rapport inzake Nigeria zit in de ambtelijke lijn en heeft mij nog niet bereikt. Er wordt in overleg met Buitenlandse Zaken aan gewerkt. De vragen zijn nog niet beantwoord. EZ is erop aangesloten, maar de bewindspersoon nog niet.
De heer Jan Jacob van Dijk (CDA): Ik leid hieruit af dat mijn suggestie wordt meegenomen.
De voorzitter: Ik zal dat bij de toezeggingen oplezen.
De heer Vendrik (GroenLinks): Ik weet dat ik op 28 januari 2009 terugkom op de code banken. Ik vind dat het kabinet hier mogelijk een kans laat liggen. Ik snap dat het ingewikkeld is. De code hoort vooral thuis bij minister Bos, maar maatschappelijk verantwoord bankieren plaats ik toch meer bij deze staatssecretaris. De staatssecretaris gaat toch nog even met de heer Bos spreken over de banken en hij zou mij een plezier doen als hij dit zou meenemen. Als dat leidt tot een schriftelijke reactie, stel ik dat zeer op prijs. Ik ga er de volgende keer vrolijk over door en de staatssecretaris weet dat ik altijd tot het gaatje ga met een gezellige motie. Ik meen echter dat hier het debat moet worden gevoerd over maatschappelijk verantwoord bankieren. Het raakt ook de agenda van de heer Bos, maar daar gaat het vooral over beloningsbeleid. Zo kom ik nergens.
Staatssecretaris Heemskerk: Ik zal mij goed voorbereiden na deze vooraankondiging. Het werkt inderdaad soms zo dat, als je bij de ene bewindspersoon geen meerderheid voor elkaar krijgt om iets te veranderen, je het wel bij een andere bewindspersoon kunt proberen, maar staatsdeelnemingen en bankencodes vallen onder het ministerie van Financiën.
De voorzitter: Ik heb vier toezeggingen genoteerd:
– De staatssecretaris zal de Kamer bij voorkeur op 15 januari 2010, maar in ieder geval voor het AO van 28 januari 2010, een overzicht sturen van de diverse codes en doelgroepen, inclusief een rangorde van de hiërarchieën hierin plus een mogelijke wettelijke verankering van de GRI-richtlijn.
– In de brief ter aanbieding van de Richtlijn 400 van de Raad voor de Jaarverslaglegging zal ook worden aangegeven in welke mate de richtlijn verplichtend is, inclusief internationale ketenverantwoordelijkheid.
Staatssecretaris Heemskerk: Ik voeg daaraan nog toe: inclusief een vergelijking met andere landen.
De voorzitter: Die stond al genoteerd bij de vorige toezeggingen. Ik noem alleen de nieuwe toezeggingen op.
– De Kamer wordt geïnformeerd over de peer review, de evaluatie NCP en de revisie van de OESO.
Wanneer denkt de staatssecretaris daaraan toe te komen?
Staatssecretaris Heemskerk: Dat zal na de zomer 2010 zijn.
De voorzitter: Dan staat daarbij als termijn genoteerd na de zomer 2010.
De minister van Financiën zal de Kamer rapporteren over het duurzaamheidsbeleid van ABN Amro.
Ik sluit dit algemeen overleg en dank de staatssecretaris, de aanwezige ambtenaren en de belangstellenden op de publieke tribune.
Samenstelling:
Leden: Van der Vlies (SGP), Schreijer-Pierik (CDA), Vendrik (GroenLinks), Ten Hoopen (CDA), Spies (CDA), Van der Ham (D66), Van Velzen (SP), Aptroot (VVD), Smeets (PvdA), Samsom (PvdA), Timmer (PvdA), voorzitter, Irrgang (SP), Jansen (SP), Biskop (CDA), ondervoorzitter, Ortega-Martijn (ChristenUnie), Blanksma-van den Heuvel (CDA), Van der Burg (VVD), Graus (PVV), Zijlstra (VVD), Besselink (PvdA), Gesthuizen (SP), Ouwehand (PvdD), Vos (PvdA), De Rouwe (CDA) en Elias (VVD).
Plv. leden: Van der Staaij (SGP), Jan Jacob van Dijk (CDA), Sap (GroenLinks), Van Vroonhoven-Kok (CDA), Aasted Madsen-van Stiphout (CDA), Koşer Kaya (D66), Ulenbelt (SP), Blok (VVD), Boelhouwer (PvdA), Kalma (PvdA), Kraneveldt-van der Veen (PvdA), Karabulut (SP), Luijben (SP), De Nerée tot Babberich (CDA), Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie), Atsma (CDA), Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD), Bosma (PVV), Meeuwis (VVD), Van Dam (PvdA), Gerkens (SP), Thieme (PvdD), Heerts (PvdA), Algra (CDA) en Weekers (VVD).
Samenstelling:
Leden: Van Bommel (SP), Van der Staaij (SGP), Waalkens (PvdA), Çörüz (CDA), Ormel (CDA), voorzitter, Ferrier (CDA), Van Velzen (SP), Nicolaï (VVD), De Nerée tot Babberich (CDA), Haverkamp (CDA), Blom (PvdA), Eijsink (PvdA), Van Dam (PvdA), Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD), Irrgang (SP), Knops (CDA), De Roon (PVV), Voordewind (ChristenUnie), Pechtold (D66), ondervoorzitter, Ten Broeke (VVD), Van Raak (SP), Gill’ard (PvdA), Thieme (PvdD) en Peters (GroenLinks).
Plv. leden: De Wit (SP), Van der Vlies (SGP), Vermeij (PvdA), Omtzigt (CDA), Spies (CDA), Aasted Madsen-van Stiphout (CDA), Jasper van Dijk (SP), Van Miltenburg (VVD), Ten Hoopen (CDA), Jonker (CDA), Boelhouwer (PvdA), Leerdam (PvdA), Arib (PvdA), Neppérus (VVD), Lempens (SP), Schermers (CDA), Wilders (PVV), Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie), Koşer Kaya (D66), Van Beek (VVD), Gesthuizen (SP), Samsom (PvdA) en Ouwehand (PvdD).
Samenstelling:
Leden: Van der Vlies (SGP), Blok (VVD), voorzitter, Ten Hoopen (CDA), ondervoorzitter, Weekers (VVD), Van Haersma Buma (CDA), De Nerée tot Babberich (CDA), Haverkamp (CDA), Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD), Omtzigt (CDA), Koşer Kaya (D66), Irrgang (SP), Luijben (SP), Kalma (PvdA), Blanksma-van den Heuvel (CDA), Cramer (ChristenUnie), Van der Burg (VVD), Tony van Dijck (PVV), Spekman (PvdA), Gesthuizen (SP), Ouwehand (PvdD), Tang (PvdA), Vos (PvdA), Bashir (SP), Sap (GroenLinks) en Linhard (PvdA).
Plv. leden: Van der Staaij (SGP), Remkes (VVD), Pieper (CDA), Aptroot (VVD), Jan de Vries (CDA), Van Hijum (CDA), Mastwijk (CDA), Elias (VVD), De Pater-van der Meer (CDA), Pechtold (D66), Kant (SP), Ulenbelt (SP), Van der Veen (PvdA), Smilde (CDA), Anker (ChristenUnie), Nicolaï (VVD), De Roon (PVV), Heerts (PvdA), Karabulut (SP), Thieme (PvdD), Heijnen (PvdA), Roefs (PvdA), Van Gerven (SP), Vendrik (GroenLinks) en Smeets (PvdA).
Samenstelling:
Leden: Van der Vlies (SGP), ondervoorzitter, Schreijer-Pierik (CDA), Atsma (CDA), voorzitter, Poppe (SP), Waalkens (PvdA), Snijder-Hazelhoff (VVD), Jager (CDA), Ormel (CDA), Koopmans (CDA), Van der Ham (D66), Van Velzen (SP), Samsom (PvdA), Van Dijken (PvdA), Neppérus (VVD), Jansen (SP), Jacobi (PvdA), Cramer (ChristenUnie), Koppejan (CDA), Graus (PVV), Zijlstra (VVD), Thieme (PvdD), Dibi (GroenLinks), Polderman (SP), Elias (VVD) en Linhard (PvdA).
Plv. leden: Van der Staaij (SGP), Mastwijk (CDA), Ten Hoopen (CDA), Luijben (SP), Tang (PvdA), Bilder (CDA), Biskop (CDA), Pieper (CDA), Koşer Kaya (D66), Van Leeuwen (SP), Eijsink (PvdA), Depla (PvdA), Kant (SP), Blom (PvdA), Ortega-Martijn (ChristenUnie), Van Heugten (CDA), Brinkman (PVV), Ten Broeke (VVD), Ouwehand (PvdD), Vendrik (GroenLinks), Lempens (SP), Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD) en Van Dam (PvdA).
Samenstelling:
Leden: Van der Vlies (SGP), Van Gent (GroenLinks), Blok (VVD), Jan Jacob van Dijk (CDA), Smeets (PvdA), Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD), Omtzigt (CDA), Van Hijum (CDA), Timmer (PvdA), Koşer Kaya (D66), Jonker (CDA), voorzitter, Luijben (SP), Ulenbelt (SP), Ortega-Martijn (ChristenUnie), Blanksma-van den Heuvel (CDA), Van der Burg (VVD), Koppejan (CDA), Tony van Dijck (PVV), Spekman (PvdA), Vermeij (PvdA), Thieme (PvdD), Lempens (SP), Karabulut (SP), Vos (PvdA) en Meeuwis (VVD).
Plv. leden: Van der Staaij (SGP), Sap (GroenLinks), De Krom (VVD), Smilde (CDA), Depla (PvdA), Aptroot (VVD), Pieper (CDA), Willemse-van der Ploeg (CDA), Linhard (PvdA), Pechtold (D66), Spies (CDA), Irrgang (SP), De Wit (SP), Cramer (ChristenUnie), Biskop (CDA), Elias (VVD), Joldersma (CDA), Bosma (PVV), Tang (PvdA), Heerts (PvdA), Ouwehand (PvdD), Gerkens (SP), Gesthuizen (SP), Heijnen (PvdA) en Weekers (VVD).
Samenstelling:
Leden: Van Gent (GroenLinks), Van der Staaij (SGP), Poppe (SP), Snijder-Hazelhoff (VVD), ondervoorzitter, Depla (PvdA), Van Bochove (CDA), Koopmans (CDA), voorzitter, Spies (CDA), Van der Ham (D66), Van Velzen (SP), Vietsch (CDA), Aptroot (VVD), Samsom (PvdA), Boelhouwer (PvdA), Roefs (PvdA), Neppérus (VVD), Van Leeuwen (SP), Jansen (SP), Van der Burg (VVD), Van Heugten (CDA), Ouwehand (PvdD), Bilder (CDA), Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie), Linhard (PvdA) en De Mos (PVV).
Plv. leden: Vendrik (GroenLinks), Van der Vlies (SGP), Polderman (SP), Remkes (VVD), Jacobi (PvdA), Pieper (CDA), Koppejan (CDA), Ormel (CDA), Koşer Kaya (D66), Leijten (SP), Schreijer-Pierik (CDA), De Krom (VVD), Vermeij (PvdA), Waalkens (PvdA), Vos (PvdA), Zijlstra (VVD), Langkamp (SP), Gerkens (SP), Elias (VVD), Schermers (CDA), Thieme (PvdD), Algra (CDA), Ortega-Martijn (ChristenUnie), Smeets (PvdA) en Agema (PVV).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-26485-83.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.